| |
58.
Brief 19 januari 1940 aan F. Schamhardt. Walravens uitval in de tweede alinea van dege brief beeft betrekking op een bericht van mij over die akelige erfeniskwestie. Ik weet niet meer wat ik hem daarover schreef, maar, gezien zijn reactie, moet ik mij veroorloofd hebben ietwat kribbig te schrijven. Ik zou zoiets op het ogenblik zeker niet doen.
Van mijn vage studieplannen kwam niets terecht. Toen ik voor de keus stond, verwisselde ik de Mij. Nederland voor een tankvaartmaatschappij van de Shell. Ik werd aangenomen als vierde stuurman en vertrok half januari 1940 met het m.s. Phobos naar Curaçao en Las Piedras (Venezuela).
| |
| |
Blimbing, 19 Januari 1940
Beste Frans,
Je brief kwam zooeven aan, met de kiekjes. Ik wist niet eens, dat het kiekje van Marianne op Jacob's schoot bestond! Het is ‘in de serre’ natuurlijk niet al te best gelukt door de slechte belichting, maar het is toch heel aardig. En Ti is een lieve, flinke meid. Zoo gefotografeerd te worden in den Hollandschen, frisschen wind. Zij lijkt op haar Moeder en haar broer, maar niet op haar Vader.
Nu ik den naam van je Moeder heb genoemd wil ik je eerst zeggen, dat ik bij mijn uitspraken over Opoe geen oogenblik aan ‘de stukken’ heb gedacht. Jullie lijken wel Indo-Europeanen of zulk soort van prairiebewoners om dadelijk mijn woorden in verband te brengen met bepaalde stukken! (Word nu hier weer niet boos om!) Ik ken Opoe wel, en mezelf, en oom Jaap, en ik ken je Moeder. Ik meen, dat ik je nooit aanleiding heb gegeven te denken, dat ik niet goed over je Moeder dacht, of dat ik in vroeger jaren niet goed over haar heb gedacht? Ik denk over haar ongeveer net zooals ik over onze Anna denk (die in vele dingen merkwaardig veel op haar lijkt in mijn oogen!) en dan weet je het verder wel. En ik ben ervan overtuigd, of liever ik weet het zeker, dat ‘de stukken’ in handen van je ouders veiliger zijn dan zelfs in mijn eigen handen. Overigens vind ik het van anderen altijd erg verstandig, dat ze zoo serieus zijn op het stuk van geld. Jijzelf behoort daar ook toe, en ik vind het heel prijzenswaardig en een veilig idee. Zelfben ik niet zoo, en dat weet je heel goed. En Opoe is eigenlijk in haar hart ook niet zoo. Maar Opa, die had het altijd over zijn ‘arme centen’ of over zijn ‘erme kappetoaltje’! Ik herinner me niets anders van hem dan dergelijke bokkingrookerspraatjes. Vrede zij zijn assche. Had hij maar nooit een cent bezeten, dan zou het allemaal veel beter zijn gegaan.
Het geld kan mij totaal niets schelen en als ik iets ontving zou ik maatregelen moeten nemen tegen mezelf, opdat het me niet door de vingers glipt. Ik kan het niet vasthouden, ik geef het weg, of ik ga ervan op reis of ik doe iets anders, dat dwaas is. Maar in de laatste jaren spijt het me, dat ik geen huis heb. Het zou toch mogelijk kunnen zijn, dat ik
| |
| |
dat nog uit het Dirkslandsche Nazareth kreeg! Ik heb altijd een groot huis noodig met al die kinderen, zoodat ik ook altijd moeite heb zooiets te vinden voor niet al te veel geld. Ik betaal nu hier maar f 35,-, maar nog is het niet groot genoeg. Indische huizen hebben geen zolders of bovenverdiepingen, waar de slaapvertrekken kunnen zijn. De eigenares met al haar ‘offspring’ woont naast me. Juist dezer dagen erger ik me weer dood aan dat zigeunerkamp. Ik moet elke reparatie zelf betalen. Aan den noordkant staan boomen, vlak voor de ramen van de slaapkamers van de jongens en van je tante. Er komen nooit vruchten aan. Zij houden alleen het licht tegen. Maar ik mag die boomen niet omhakken, want die zijn heilig, omdat ze geplant zijn door hun stamvader. Enfin, laat ik niet beginnen over die huizenkwesties in Indië. Altijd woon je naast een oud wijf, dat de eigenares is en dat je steeds zit te beloeren. Zij haten je ook, alleen omdat je niet bij hun op visite komt en je zaken niet aan haar blootlegt. Dat is een bewijs, dat je verwaand bent. Bovendien ben je een totok. Dat is al genoeg om gehaat te worden. Als ik nog eens op mijn eigen houtje woonde, zonder huisbazinnen en hun of haar erfgenamen, die den boel al onder elkaar verdeeld hebben voordat de ouwe dood is! Misschien komt er ook niets van hoor. Maar een mensch kan wel eens een ideaal hebben toch? Als je geen plannen maakt voorde toekomst, zegt Bloot, komt er nooit iets van.
Daarom heeft hij ook een huisje, waar hij gaat zitten als hij oud is. Natuurlijk weet je ook wel, dat ik liever ergens anders zat dan hier op Blimding in zoo'n huisje. Maar wat zal mij anders overblijven? Ik zat nog liever in Indisch Bronbeek of in het Oudemannenhuis van Menheersche of in het hofje van Gerrit de Koker in Rotterdam. Maar ik zal hier in Indië moeten blijven en vroeg of laat kan ik niet meer werken, of willen ze me niet meer hebben, en dan zit ik met de gebakken peren. Als ik arm moet zijn hang ik me op, geloof me. Ik ben niet van plan arm en afhankelijk te zijn van het zigeunerkamp. En wij worden zoo oud in onze familie! Veel te oud. Vandaar dat ik het kan betreuren, als Opoe het geld weggeeft, zonder ook eens aan mij te denken en aan je tante.
| |
| |
Overigens zijn ze over niets zoo geheimzinnig geweest als over geld. Bedenk toch eens, Frans! Dat er zooveel heeft kunnen gebeuren op het gebied van geld, gedurende zooveel jaren, dat is toch wel een sprekend bewijs ervoor dat juist dit onderwerp hun na aan het hart Egt. Veel meer dan familiebanden, liefde, eeuwige zaligheid en wat je nog meer wilt opnoemen. Het is in hun oogen verschrikkelijk gewichtig. En ik heb hun vertrouwd. Ik heb Jaap een volledige volmacht gestuurd en gezegd, dat hij kon doen wat hij wilde, samen met je Moeder. Ik heb nooit ergens naar gevraagd. Ik heb werkelijk gedacht (ook omdat zij mij dat zelf altijd hebben voorgehouden), dat je oom Jaap een veel beter mensch was dan ik. Ik heb dat werkelijk tot voor korten tijd nog geloofd. En met hun allen zijn ze meesters in geheimhouding. Het lijken wel ‘Indonesiërs’ of Indo-Europeanen (behalve de tallooze psychopaten daaronder dan!). Trouwens, er is zeer veel overeenkomst tusschen menschen in het Oosten en in het Westen, merkwaardig veel. Blijkbaar is het waar, dat we kinderen zijn van één Vader.
In elk geval ben ik niet geheimzinnig geweest. In je gesprek met oom Jaap kon hij je immers precies de tijdstippen opnoemen, waarop ik geld genoeg had om naar Holland te komen? Maar ik heb van zijn zaken nooit het ware vernomen, behalve dan dat ik wel de onwaarheden uit zijn brieven heb geroken. Maar waarin ze bestonden, dat kon ik niet te weten komen.
Nu over de vrijheid van den Indonesiër. Deze ‘strijd’ om vrijheid is een strijd van een bovendrijvende klasse, niet van het eigenlijke volk. Dat volk komt nog in geen eeuwen aan de beurt. De vrijheidsstrijd van Willem van Oranje was een strijd van den Nederlandschen adel (die nog feudaal dacht) tegen het Spaansche imperialisme of liever ‘absolutisme’. De genialiteit van Oranje lag in het feit, dat hij dien strijd ten slotte streed zonder dien adel, met behulp van zijn ‘kleine luyden’, die later zijn geworden... de regentenklasse!
Bij de Fransche Revolutie gebeurde hetzelfde. De derde stand (onze huidige ‘bourgeoisie’) trok de voordeelen en de
| |
| |
vierde stand haalde wel de kastanjes uit het vuur, doch bleef koud van alle voordeelen. Eerst Marx kwam op voor de belangen van den vierden stand.
Als er hier zelfregeering kwam, zou er niets veranderen voor den minderen man. Er zou een (vermoedelijk zeer luie) Inlandsche oligarchie ontstaan en de gewone koelie zou het net zoo beroerd hebben als nu. De Inlander is voor niemand zoo genadeloos als voor zijn eigen rasgenooten.
Dat ik niet van den Inlander zou houden is onwaar. Ik heb Soejitno geantwoord en ik knip die stukjes uit en stuur ze hierbij, want het verzenden van het blad zelf met de landmail duurt te lang.
André Gide is in zijn leven al zeer vele malen van opinie veranderd. Je aanhaling, ‘die voor jou kon zijn geschreven’, geeft dan ook het kort begrip van Gide's leer nooit te aarzelen bij het ontrouw worden aan een eens beleden beginsel. Het is werkelijk alsof het stukje is uitgekozen om mij te helpen bij mijn bewering. Gide is een knap man, maar geen mensch kan weten, wat hij het volgende jaar zal prediken. Hij is teruggekomen uit Rusland met walging, maar hij moet weten, dat ook wij, Marxisten of communisten, niets zullen beginnen zonder dictatuur en zonder vuurpelotons. Als wij dat niet kunnen dragen, moeten wij zelf ondergaan in den strijd, dien wij ontketenen zullen. Wij moeten ook beginnen met een advertentie te plaatsen: ‘Wordt gevraagd een nette beul, v.g.g.v.’. En dat doet Hitler en ook Stalin, maar dat hebben ook de voorgangers gedaan immers? Alleen was het in vroeger tijd voldoende te volstaan met het vermoorden van leiders of partijhoofden, zooals Oldenbarnevelt of De Witt, terwijl het tegenwoordig veel meer en gros moet gebeuren. Wij kunnen zelfs niet meer vechten ‘op de barricaden’, want de moderne wapenen zijn te perfect. Daarom is in onzen tijd de omverwerping van een regime pas mogelijk, als dat regime totaal ondermijnd is en verzwakt, zooals het keizerrijk van Wilhelm was. Veranderingen kunnen er nog alleen komen als gevolg van oorlogen, en in Indië kan er dan ook alleen iets veranderen, als het Moederland in een oorlog wordt betrokken. Wat ik nog altijd niet hoop, want ik ben bang dat ze Amsterdam zullen platschieten en
| |
| |
dat zou ik het ergste vinden van alles. Als het nog Rotterdam was, soedah, maar niet Amsterdam.
Dank je wel voor je inlichtingen inzake de nieuwe betrekking. Je bent heel volledig voor jouw doen! Alleen heb je nu nog niet geschreven, wanneer je in dienst treedt, en waarheen je reizen zullen gaan. Hoe je leven zal zijn, kun je denkelijk nog niet zeggen, maar misschien is het minder rommelig dan in den kruidenierswinkel van de Nederland. De lading is eenvoudiger, lijkt het me toe, en alle processen zullen simpeler verloopen, denk ik zoo. Je bent een flinke jongen en ik ben erg trotsch op je.
Jij en Fred Batten schijnen elkaar gevonden te hebben! Ik verwachtte niet anders trouwens, en ik besef volkomen, dat de omgang met hem je veel waard is. Ik ben zelf ook jong geweest en heb de geestelijke nood scherp gevoeld. Eigenlijk heb ik dien mijn heele leven gevoeld, want ik ben gewoonlijk alleen geweest, zonder iemand om mij in te leiden. Gewoonlijk stond ik boven mijn omgeving. Meestal nam de omgeving mij dat kwalijk. Soms ook beschouwde de omgeving het als een abnormaal verschijnsel, iets van minderwaardigheid. Ook luiheid en zoo zagen ze dan als de oorzaak van mijn wonderlijke neigingen tot lezen en alleen zitten. In dienst en op andere plaatsen vonden ze het verdacht en zagen ze er iets staatsgevaarlijks in. In de journalistiek zien ze er niets anders in dan een toevalligheid, waardoor ze aan ‘stukjes’ kunnen komen. Ja, het leven is wel amusant. Hier thuis snappen ze er ook niet veel van. Papa blijft toch maar altijd raar, maar op de een of andere wijze weet hij aan geld te komen, waarvan je kunt leven. Maar liever zagen ze me toch ‘gewoner’, zooals Kobus of Krelis van hiernaast. Die zeggen niet zulke zonderlinge woorden en die zijn niet zoo scherp. Ze denken altijd, dat ik hun uitlach, en dat is ook wel een beetje zoo. Ik heb me altijd moeten wapenen tegen mijn omgeving en dat doe ik met woorden enz. - In verband hiermee denk ik aan Willem. Hij heeft zich deze maand opgegeven voor de militie, d.w.z. ik heb het voor hem gedaan natuurlijk. Waarom hij je niet schrijft weet ik niet, want ik ken hem eigenlijk alleen maar van aanzien. Praten doet hij nooit tegen me, al sedert jaren niet. Nu heeft
| |
| |
hij eigenlijk nooit kunnen praten, want hoe Indo-Europeesch hij dan ook mag zijn, dit erfdeel van het stotteren heeft hij gekregen van zijn Westersche voorvaderen en God zal die voorvaderen daarom... enfin. Verder is hij een Europeanenhater naar het schijnt, hetgeen me tenminste ondubbelzinnig gebleken is uit schrifturen van hem, die hij aan anderen heeft gericht en die voornamelijk over mij gingen. De politie heeft mij zelfs daarop attent gemaakt. Die heeft n.l. het vorige jaar huiszoeking gedaan bij een heer aan den weg naar Batoe en bij die gelegenheid zijn er brieven gevonden van Willem aan dien heer over hemzelf en mij. Verder had Willem niets uitstaande met de misdrijven van dien heer (gelukkig!), maar hij moest toch verhoord worden en dus ging ik als een goed vader met hem mee, en toen hoorde ik van de politie iets, wat ik al eens meer had gehoord. En aangezien nu niemand verplicht is samen te leven met iemand, die hem haat toedraagt, zelfs al is die iemand je zoon, heb ik verdere pogingen tot toenadering gestaakt en doe ik wat hem betreft niet anders dan verlangen naar den tijd waarin hij uit mijn gezichtskring zal zijn geraakt. Maar of die tijd wel eens zal aanbreken, is de vraag. Ik hoop het, want ik ben ook van hem zeer moe. Jij bent te zeer met mij bevriend, dan dat hij erg intiem met je kan zijn, denk ik. Misschien ziet hij ook wel in, dat hij dwaas heeft gehandeld, maar hij is een Aziaat, en Aziaten dragen hun hart hoog en bekennen nooit ongelijk. Zij maken liever amok. (Je tante ook hoor. Zoo paradijsachtig is het niet, op den keper beschouwd.) Als ik den gulden regel van André Gide had gevolgd, was ik allang weg van hier, maar je hebt zelf kunnen zien, dat ik dien geenszins heb gevolgd. Met je opinies inzake het huwelijk ben ik het eens. Het huwelijk is een in wezen onzinnige zaak. Ik geloof ook, dat het een middel is om den man te temmen, uitgedacht door de heerschende klassen van alle tijden, want niets
maakt een mensch zoo tam als een huwelijk. Daarom is het Mohamedaansche huwelijk, dat beëindigd kan worden door enkele woorden, in zichzelf niet zoo onjuist, als er maar niet zoovele andere bij kwesties waren, en als er maar niet zooveel misbruik van werd gemaakt door de edele Indonesiërs. Nooit zie je ‘den Indone- | |
| |
siër’ in een ongunstiger licht, dan wanneer je hem ziet in zijn huwelijksverhoudingen.
Ik heb zelf ook mijn vader gehaat, en ik heb gemerkt, dat er heel veel menschen zijn, die hetzelfde doen, al zeggen ze het dikwijls niet ronduit. Het kan je heele leven bederven. Willem is niet dom, maar hij is gehandicapt geweest op school. Hij heeft zich onverschillig getoond bovendien, altijd zeer onverschillig, zoodat hij slechts gekomen is tot de 6de klasse van de L.S. Rekenen ‘kon hij niet’, beweerde hij, hetgeen hij loog. Hij is naar de Ambachtsschool gegaan, maar ook daar heeft hij zich zeer onverschillig getoond, zoodat de directeur mij heeft geraden hem er maar af te nemen. Toen zou hij leeren drukken op Probolinggo, je weet het geloof ik, bij de fraters, maar dat duurde maar twee dagen. En toen is hij uit eigen beweging gegaan naar een werkloosheidscursus voor automobieltechniek, en daar is hij nu nog. Dat schijnt hem te pas te kunnen komen in dienst, straks. Hij heeft veel gelezen, maar als alle Indo's schrijft hij het Nederlandsch nooit geheel zuiver. Hij is somber en onvriendelijk, maar doet geen bepaald slechte dingen. Dat boek over Tolstoï is een biografie en dat kan hij wel lezen. Op school heeft hij in de eerste drie klassen zelfs negens gehaald voor taal en opstellen en hij kende b.v. Saidjah en Adinda geheel van buiten. Bij het maken van een vrij opstel in de 4de klas koos hij dat onderwerp, werd beschuldigd van plagiaat (!). Mijn eigen oude haat tegen de school kwam boven. Ik ging met hem mee, verzocht hem alleen te zetten met papier en potlood en zei tegen hem: ‘Schrijf op wat je ervan weet’. Een half uur later had hij praktisch het heele verhaal opgeschreven, uit zijn hoofd. Papa kende dat van buiten, dus hij kende dat ook van buiten! Toen in die dagen moet hij heel veel van me hebben gehouden, en ik ook van hem. Ik begrijp trouwens niet, waar de haat vandaan is gekomen. Denkelijk gewone rassenhaat, die zich later, door omgang met anderen, in hem gevormd heeft. En misschien ook haat tegen andere totoks,
want wij worden door hen allen over één kam geschoren. Zij leeren nooit onderscheiden en kunnen niet inzien, dat de eene Hollander de andere niet is. Het is heel treurig, maar daar het leven
| |
| |
kort is en mijn zenuwen niet heel sterk meer, bemoei ik me niet verder met hem en hoop, dat hij vlug weggaat. Gek worden kan ik altijd nog. Ik heb weinig aan die jongens en aan Non. De vier andere meisjes zijn altijd lief tegen me, Jacob en Maarten alleen maar stil en gesloten.
Toen Willem zoo was en de geschiedenis van Saidjah opschreef, dacht ik dat hij uiteraard op mij zou lijken en dat hij net als ik vanzelf wel door de school heen zou komen. Maar toen begon dat blijven zitten, wat ik in Holland nooit had meegemaakt in mijn familie. Ook Jacob bleef in de eerste klas van de Mulo zitten, maar Maarten niet, zoodat de jongere nu een klasse hooger zit dan de oudere. Anna moest toelatingsexamen doen voor de Mulo en maakte zich zoo zenuwachtig, dat zij zakte voor rekenen. Ik heb het experiment niet meer herhaald, want ziek of gek worden kun je nog altijd. Ik heb Wim ook losgelaten. Ik kan me met dergelijke eigenaardige menschen niet bemoeien, want dan word ik zelf zenuwziek en kan ik mijn eigen werk niet doen. Lies is knap, maar de Mulo is voldoende. Als Rika, die ook wel wat gemakzuchtig is, straks geen zin heeft, blijft ze maar rustig thuis. Suze gaat 1 jaar te laat naar de L.S. en zal misschien nooit Mulo hebben. Ze is, voor zoover ik nu kan zien, nog geheel baby, en lijkt zelfs achterlijk, kreeg laat tanden, kleeft lang aan haar moeder, maar is wel lief van karakter. Ze kan zingen, en is zeer medelijdend van aard. Toen ik klein was, was ik dat ook.
Mijn gelukkigste tijd was mijn kindertijd, toen ik nog aan niemand twijfelde, zelfs niet aan mijn vader. Mijn moeder was de beste mensch op aarde, ook mijn grootvader (die vooral!) en mijn grootmoeder. Langzamerhand werd het mis, ook door mijn eigen fouten. Er kwam een betrekkelijk gelukkige tijd in Delft (twee jaar) en daarna weer twee jaar in Rotterdam. Betrekkelijk gelukkig, maar ook vol zelfverwijt. Ik ben te jong aan mezelf overgelaten, te jong van huis gegaan en alleen gelaten. Dat begrepen ze in Dirksland niet, want daar hadden ze geen inzicht in zulke zaken als onderwijs. Ze dachten, dat je een schitterende toekomst tegemoetging als je op je 14de jaar op een handelskantoor zat van den tienden rang. Oppassen is de boodschap. Ik ben verscheept
| |
| |
naar Canada op mijn 22ste jaar. Rottijd. Armoe en ellende, eenzaamheid, maar veel lectuur. Toen 8 maanden in Dirksland, vreeselijke tijd, waarna naar Indië. In Indië heeft het altijd voor me klaar gelegen en kon men me gebruiken. In Dirksland hadden ze me weer zien vertrekken, in de meening en misschien wel in de hoop, dat ik nu nooit meer iets van me zou laten hooren en dat ik verdwijnen zou, maar aangezien er in werkelijkheid niets met mij aan de hand was en mijn leven alleen maar in de war was, kreeg ik tot mijn eigen verbazing onmiddellijk een baan. Ik had zoo'n lagen dunk van mezelf, en ik wilde zoo graag mezelf afsluiten van de wereld, dat ik met tante Iti ging leven op Banjoewangi. Ik meende werkelijk een afgesloten bestaan te kunnen leiden met haar. In plaats daarvan kreeg ze vele kinderen, was hevig jaloersch zonder reden, ik kwam in allerlei snertzorgen en Indië bleek geen rustig paradijs. Het gelukkigste ben ik misschien geweest bij de krant, hoewel ik daar het armste ben en het minste geld heb verdiend. Ook zijn de laatste jaren de kinderen grooter geworden met hun veelal tragische problemen. Dus zou ik je niet kunnen zeggen wat beter is: lichamelijke jeugd of geestelijke ouderdom. Ik ben gelukkig geweest met sommige boeken, en ben dat soms nog. Alleen ben ik het gelukkigste, en dan is de tijd in een oogwenk om. Ik heb het heel druk, zonder dat ik kan zeggen waarmee. Met alles. Met kranten en boeken en met mezelf, met mijn eigen hoofd. Op de krant hebben ze dat altijd goed begrepen en mij losgelaten. Belonje heeft het begrepen en het huidige bewind volgt zijn voetspoor.
Ik ben heerlijk verliefd geweest voor mijn 20ste en ik heb genoten van het meisje, dat mij alles gaf. Maar het is totaal bedorven, voornamelijk omdat we in Dirksland woonden. Als een soort van rancunemaatregel ben ik, geloof ik, hier met tante Iti begonnen, maar Oostersche vrouwen zijn geen Westersche, geen goede minnaressen, al willen ze wel en kunnen ze het niet helpen. Ook de kinderen willen misschien wel, maar kunnen niet. Als ze 12 jaar zijn, verlies je ze, worden ze gesloten en stijf. Op later leeftijd kun je niet meer verliefd worden (verliefd worden is de fleur van het leven), je kunt niet meer zoo genieten van boeken en andere
| |
| |
mooie dingen, zelfs niet van je eten. Nooit smaakt iets me meer zooals bij mijn moeder thuis of zooals bij mijn grootmoeder. Nooit vind ik een sigaar meer zoo lekker als vóór mijn 20ste jaar, noch mijn bier of wat dan ook. Je moet er voor zorgen, dat je geen zelfverwijt hebt, dat je over jezelf tevreden kunt zijn, voor zoover een mensch dat kan zijn. Je moet niet je heele leven doorbrengen met denken aan dingen, die je verkeerd hebt gedaan. Vooral als je geen geloof hebt is dat ellendig. Geloovige menschen wasschen zich schoon (in het bloed van het Lam) maar voor ons is zooiets niet weggelegd. Wij zijn daarvoor te intellectueel, te sceptisch en te veel vervuld van ‘de Rede’.
In mijn latere jaren ben ik me hoe langer hoe minder van de wereld gaan aantrekken. Wie me niet bevalt, laat ik aan zijn lot over (net als Gide). Indien Uw oog U hindert, zoo ruk het uit. Het is hard, maar het is de manier. Alleen je vrouw en je kinderen kun je niet laten vallen! Daar blijf je mee zitten. En het huishuurwijf niet, en de belasting niet en de stilling van den dagelijkschen honger van het geheel. Misschien zou ik, als ik alleen was geweest, toch ook niet goed zijn terechtgekomen. Mijn levenslot is bepaald door het gezin, niet door mezelf. Ik heb slechts te volgen, ook al kan mijn vrouw op haar beurt ook niet anders doen dan volgen. In 't algemeen is het leven kort, een beuzeling, niet waard geleefd te worden. En alles, wat ik nog heb aan ‘geluk’, dat heb ik uit mezelf. Je weet wel, wat dat is. Alleen zitten, lezen of iets schrijven, je zou het zelfs studeeren kunnen noemen. In sommige dingen heb ik werkelijk gestudeerd, zij het ook geheel alleen. Bijna nooit ontmoet ik iemand, die mij kan volgen, maar ik zoek ze dan ook niet op. Bijna nooit ontmoet ik iemand, die zooveel van literatuur en geschiedenis weet als ik, of die zijn talen zoo goed kent. Nochtans hebben velen het met gebrekkiger kennis maatschappelijk veel verder gebracht. Maar dat kan me weinig schelen en het is vreemd: ik ben niet jaloersch op de menschen, maar de menschen zijn het wel op mij. Ik heb iets, dat zij niet hebben en dat voor hen onbereikbaar is. Maar wat het precies is, weet ik niet. Het is een soort geluk in mezelf, met mezelf, waarbij ik niemand anders noodig heb.
| |
| |
- Tot zoover. Dank voor de zaden, die ik al heb ontvangen. Doe maar niet teveel moeite. Ik heb heerlijk vleesch te rooken gehangen, Hamburger rib, van Pah gekocht. Eerst gepekeld en daarna gerookt, waarna gebraden. Nieuwe vinding, en als je komt, eten we dat. Van de salie heb ik al genoten bij visch, al heb ik geen paling. Hartelijk dank. Bedank je ouders ook voor de krantjes en voor al het andere (ook voor het feit, dat ze jou naar me toe gestuurd hebben!) en verder moet je me schrijven hoe het nu verder met je gaat. Zorg er altijd voor, dat ik een adres weet en leg me eenigszins uit hoe de gang van zaken nu wordt, en of je soms ook naar Indië komt. Of je over drie jaar nog lust zal hebben om te gaan studeeren lijkt me aan twijfel onderhevig. En hoe zul je Latijn en Grieksch doen aan boord? Enfin, je hebt een goed hoofd en je bent jong, en je hebt ook getoond te willen werken. Op jouw leeftijd sta je er goed voor, wat je ook gaat doen, en dat in een tijd, waarin ze klagen over jeugdwerkloosheid, niet ten onrechte. Jij hebt dat omzeild, en je komt er wel.
Studeeren kun je op twee manieren. Volgens programma en volgens je eigen neiging. Goote had gestudeerd volgens programma, precies datgene ‘waar hij wat aan had’, en het gevolg was dan ook, dat ik, de grasduiner, hem overal vastzette. Enorme stommerikken heb je onder dokters! En onder ingenieurs en die landbouwkundige kerels! Het is wel godgeklaagd, dat die versierd met een titel door het leven gaan. Je wordt niet knap van scholen, maar alleen van je eigen studiezin. De groeten
Oom Wim.
Je geeft geen beschrijvingen van hoe je hun vond, wat je doet in Den Haag, wat Du P. doet en tegen j e zegt, waaraan hij bezig is, of Batten mijn brief en knipsels ontvangen heeft enz. - Anna is weer eens met de picnic-bus weggeweest op een tocht met de club naar Modjowarno, een zendingspost bij Djombang. Zij heeft een infectie aan haar oog gekregen en Cecieltje Thomas, haar vriendin, ligt met griep.
Blimbing is bij Malang getrokken en nu moest ik me aangeven bij Bevolking. Anna ging met de lijst daarheen. Of we geen godsdienst hadden? Nee, zei Anna, het zijn allemaal heidenen bij ons! Waarover nu groote pret.
| |
| |
Zaterdagmorgen, 20 Januari 1940
Misschien stuur ik je de knipsels uit K. & O. toch maar niet, of als drukwerk, en schrijf je liever nog een velletje voor het geld.
Het kan niet mogelijk zijn, dat ik Holland idealiseer. Ik heb vele slechte herinneringen aan Holland. Van den geest, die uit ‘het krantje’ tot me opstijgt, walg ik soms, evenzeer als van andere tijdingen, die me bereiken. Ik lees nog altijd meer over Holland dan de gemiddelde Hollander in Holland zelf. Ik lees bijna alle nieuwe romans. Ik ben nooit los van Holland.
Maar er zijn verschillende Hollanden. Door je aanraking met Den Haag heb jij nu b.v. een nieuwe zijde van Holland gezien, die je anders misschien nooit zou gezien hebben. Er zijn menschen, die in Holland oud worden en toch Holland niet kennen. (Zeg het hun niet, want dan zouden ze je kunnen vermoorden!) Je aanraking met een nieuwe zijde van Holland is wel gelukkig uitgevallen, maar zij is toch ook zeer Haagsch-Indisch. En Indische menschen gaan naar Holland om terug te komen precies zooals ze gegaan zijn. Du Perron met al zijn groote gaven en kennis van Europa is in zijn hart door en door Indisch gebleven. Ik heb er hem des te liever om hoor, maar het is toch merkwaardig. En ik heb zoo'n idee, dat Fred Batten niet veel anders is. Stuur de kat naar Engeland en ze zegt miauw als ze terugkomt. Dat geldt ook voor ons, Hollanders. Het is niet de vraag of ik Holland idealiseer, want dat doe ik niet. De vraag is, waar ik behoor te wonen om volledig mensch te zijn, om mijn persoonlijkheid volledig te kunnen ontplooien, en dan moet het antwoord luiden: in Holland.
Of elke kritiek op den Inlander achterwege moet blijven tot tijd en wijle de Indonesische vrijheid is veroverd, is ook zoo'n vraag. Ik als Nederlander, lid van het ‘overheerschende’ ras, ben hier niet vrijer dan de eerste de beste Inlander. Vermoedelijk ben ik minder vrij. Zoolang het kapitalistische stelsel bestaat zullen de Inlanders, maar ook wij, de knecht zijn van een economisch sterkere. Het ‘knechtschap’ van den Inlander is nog niet aangebroken. Hij is nog slechts de knecht van zijn eigen verkeerde neigingen en misschien van zijn eigen hoofden, maar niet van ons. Hij komt en
| |
| |
gaat naar believen, neemt zijn ontslag als het hem zoo schijnt te passen (seigneuriaal!), klaagt ons aan bij de politie, krijgt recht precies als wij en dat hij een lageren levensstandaard heeft is voor het grootste deel de schuld van zijn eigen mentaliteit, die geen prijs stelt op een beter leven, op een betere woning, betere voeding enz. Maar het echte knechtschap van den Inlander zal vermoedelijk pas aanbreken zoodra ‘de industrialisatie’ op Java tot ontwikkeling is gekomen. En dan is het voor hem te hopen, dat de veelgesmade blanda's er nog zullen zijn om beschermende wetten voor hem te maken, want zijn eigen soort zal het niet voor hem doen. En ook is het te hopen, dat er blanda-rechters zullen zijn om die wetten toe te passen. God beware den Inlander voor Indische rechters!
Het voorloopig verzwijgen van de fouten van den Inlander is het voedsel geven aan zijn verwaandheid. Hij wordt veel te weinig gecritiseerd in de laatste jaren en hij heeft het hard noodig hoor. Aber das Schrecklichste von Allem das ist der Mensch in seinem Wahn. Er is niets, wat de Inlander belet deel te nemen aan het economisch leven, of betrekkingen te aanvaarden, onderwijs te volgen, geheel op den voet van het oude liberalisme, dus precies zooals die kansen voor ons bestaan. Ook wij zijn niet anders dan huurlingen, en ook wij moeten nog altijd wijken voor menschen met betere papieren, betere relaties, meer geld. Het nationalisme van den Inlander is een leuze, die niet wortelt in de werkelijkheid. Hij verdient te weinig, maar dat is ook het geval met de meesten van ons. De strijd om verbetering van positie over de heele linie wordt dan ook niet op de juiste wijze gevoerd, zeker niet als zelfs de vakvereenigingen boerenbedrog blijken te zijn (zie mijn artikeltjes in K. & O.)
De achtergrond van het kiekje van Ti kon in Indië zijn. Het prikkeldraad, de modderrivier en de lage boschjes in de verte. Zulke prozaïsche plaatsen heb je ook in den Tuin van het Oosten.
Van het kiekje van ‘de serre’ vragen ze er nog een. Want als Non komt, zal ze dit wel inpikken en dan hebben wij er geen meer. Dus, als het mogelijk is met al je drukke besognes nu je weer op vertrek staat, naar het schijnt, denk dan
| |
| |
nog eens aan een paar afdrukjes daarvan. Het is ook zoo lief omdat Jacob daar op zit. Marianne was aanvankelijk bang van niemand, maar wel van Jacob! Waarop Jacob alles in het werk heeft gesteld om haar voor zich te winnen en zulks met succes. Misschien had hij teveel rare gezichten tegen haar getrokken.
Anna heeft je brief gelezen en zegt, dat je goed kan fantaseeren. Ik heb gezegd, dat dit een verschijnsel is, hetwelk bij je leeftijd behoort, en dus zeer normaal. Ze gaat vanavond naar Miss Riboet - als je weet, wie dat is - met haar moeder en Marsini van Wendit. Ze zouden deze week gaan met mij, want ik wilde Miss Riboet ook weer wel eens zien om er iets over te schrijven. Maar je tante heeft ruzie met me gezocht, hetgeen het onverwachte gevolg had, dat ik zei: ‘Het gaat niet door!’ Want de afspraak was natuurlijk, dat ik de entree's zou betalen.
Toen is je tante naar Wendit gegaan om aan haar vriendin de Jobstijding te brengen van dat het niet door ging. Ze nam Suze mee, en meteen zijn ze daar dien nacht blijven slapen, zonder tevoren daarvan mededeeling te hebben gedaan. Anna is den volgenden morgen er heen gefietst en gezamenlijk kwamen ze terug. Dat was Donderdag.
Nu komt Anna daarnet bij me en vertelt me, dat ze vanavond toch naar Miss Riboet gaan, op kosten van Marsini, die voor haar doen rijk is, want vanavond is de laatste voorstelling. Zoo spelen ze het klaar toch te gaan zonder mij. Ik bederf hun avondje. Er zit veel ‘kopij’ in, maar Miss Riboet (en vooral haar trawanten en medewerkers en medewerksters) wekken in hevige mate mijn lachlust. Inlandsche meisjes, die de pretentie maken te kunnen ballet-dansen, of te kunnen optreden als chanteuse-à-voix. Ook Inlanders, die verliefde scènes meenen te kunnen spelen. Het is om je dood te lachen en de schouwburg van Jan Gras op het Fransche pad uit Van Maurik's dagen is er niets bij. Maar Indonesië slikt dat allemaal grif en met diepen ernst. ‘Riboet’ beteekent ‘lawaai’. Miss Lawaai! Ik vertel het je als voorbeeld van Indonesische eigengereidheid en slimme politiek. Ik ben eigenlijk de gedresseerde olifant, die je tante zich heeft aangeschaft en van het vertoonen van wiens
| |
| |
kunstjes zij en de haren leven, maar voor het overige heeft het beest niet het recht zich met iets te bemoeien.
Doe allen mijn groeten. Ook de vrienden in Den Haag, als je hun nog ziet. Heeft Batten nu nog plan mij eens te schrijven of is het een grapje? Ook Du Perron heb ik geschreven met bij sluiting van mijn opstel over zijn Schandaal in Holland. Als je weer gaat varen en versche indrukken opdoet moet je eens iets schrijven voor K. & O. (onder pseudoniem), maar je krijgt er geen betaling voor, want geld is er niet. De drukkosten zijn met 25% verhoogd en het eenige, wat ons kan redden, zijn abonné's, veel abonné's en natuurlijk goede en interessante medewerking van menschen, die wat te vertellen hebben. Jij kunt best wat doen, als je wilt en kalm nadenkt. Stel je maar voor, dat je een brief schrijft aan mij of Fred, dan gaat het van zelf.
Nu, mijn jongen, het beste en veel bonne chance in de nieuwe betrekking. Als je in dat nieuwe leven wat meer tijd voor je zelf hebt, zal ik me er mee kunnen verzoenen. Niet dat het me wat helpt, want het schijnt, dat jij, zoo jong als je bent, zelf je besluiten neemt, net als de Indonesiërs, en misschien is dat ook wel het beste. Hier muss ein Jeder nach seiner Façon selig werden, zei Frederik de Groote.
De groeten aan allemaal en vooral aan jezelf.
W. Walraven.
|
|