| |
52.
Brief 31 october 1939 aan F. Schamhardt.
Blimbing, 31 October 1939
Beste Frans,
Ik heb twee brieven van je te beantwoorden: een van 22 September en een van 14 October. De laatste ontving ik den 20sten dezer. Intusschen zul je van mij wel een lange brief hebben ontvangen. Bij verzending daarvan had ik deze twee genoemde brieven nog niet ontvangen, zoodat ik er ook niet op heb kunnen reageeren.
Allereerst wil ik je zeggen, dat ik niet in je ben teleurgesteld en ook niet ‘pijnlijk getroffen’ door wat je me meedeelt in den eersten brief. Natuurlijk moest dat vroeg of laat gebeuren in jouw leven, want dat overkomt iedereen, die jong onder andere kornuiten op eigen wieken in den vreemde komt te drijven. Ik heb daar ook al vroeg mee kennis gemaakt, al heel vroeg, want ik ben altijd geweest, zooals ik tegenwoordig nog ben: geneigd tot pierewaaien, flaneeren en nachtbraken, lang rondhangen op wonderlijke plaatsen, waar wat te beleven valt. Toen ik in Canada kwam, was dat uit. Ik ontmoette er alleen het laatste jaar (1914) een getrouwde vrouw, die mij gunsten verleende in ruime mate. Aan het einde van dat jaar vertrok ik, bleef 8 maanden in Nederland, en ging toen naar Indië. In de ruim drie jaar, die lagen tusschen mijn vertrek uit Canada en mijn vrijkomen van het Indische leger, heb ik geen contact gehad met
| |
| |
vrouwen. Tante Iti was de eerste in 1918, en zij is de eenige gebleven, hoe ver ik ook wel eens van haar ben weggeweest. Zij is te veel fijne orang om haar te kunnen bedriegen. Maar bovendien moet je in Indië je zooveel mogelijk zien te bedwingen, want je kunt voor je leven je gezondheid knakken. Ik heb er op Tjimahi veel van gezien en er nog over geschreven in mijn laatste schetsen over den Preanger. - Oostersche menschen, dus ook Oostersche vrouwen, zijn schuw en gereserveerd. Van liefde weten zij niet veel, tenminste niet zooals wij dat opvatten. Zij hebben de haremidee, d.i.: je komt, als je geroepen wordt, en de rest is een mechanische functie. Zij zijn vol innerlijke spanningen, dwangtoestanden, gewrongen complexen, ook op ander gebied. Dus valt het contact voor den Europeaan met deze vrouwen meestal tegen en maken zij den indruk van koel te zijn. In werkelijkheid zijn zij dat natuurlijk niet, want er is geen werkelijk verschil tusschen Oost en West. De mensch is overal dezelfde. Maar de Inlander heeft geleerd achter een masker te leven, en ook de Inlandsche vrouw. Daarbij komt nog, dat de Oostersche vrouw eeuwen lang te lijden heeft gehad onder de polygamische opvattingen van haar samenleving. Zij kan verstooten worden, zij kan haar man met anderen moeten deelen. Wat kun je verwachten van zooiets? In zulk een sfeer kan ‘de liefde’ slecht bloeien. Tante Iti had nooit anders geleerd, dan dat geen enkele man te vertrouwen was. En hoewel zij mij allang van nabij kende, en ook heel goed en precies wist (van anderen b.v.) hoe ik op Tjimahi leefde, duurde het toch jaren, voordat zij kon gelooven, dat zij niet bang behoefde te zijn voor ontrouw of verlating van mijn kant. Ik heb dáár alleen ontzaglijk verdriet van gehad, en ik zou het niet graag meer willen doormaken. Alle moeite en ruzie en somberheid kwam voort uit haar gebrek aan vertrouwen, en ik heb jaren noodig gehad, voordat ik de ware oorzaak daarvan begreep.
En als zij niet in alle opzichten zoo'n wonder van goedheid en degelijkheid was geweest, dan had ik haar zeker verlaten. Maar tante Iti heeft geen gebreken, buiten haar jalouzie om. Zij is geen mensch om in den steek te laten, dat weet je zelf nu ook wel. Maar wat ‘de liefde’ eigenlijk is, daarvoor heeft zij jaren
| |
| |
noodig gehad om het te leeren. Zij dacht, dat de liefde iets was uit den harem: je komt als de baas om je fluit. En dat maakte misschien, dat zij mij nog minder kon begrijpen, want dat soort van liefde verlangde ik niet. In de laatste jaren is zij het een beetje gaan begrijpen, maar volkomen snapt zij het niet, in weerwil van de lessen van Courts-Mahler en Ethel M. Dell en consorten. Overigens zijn wij zeer gelukkige menschen, zooals je ook wel weet.
Dat je me dit geschreven hebt, is mij een bewijs, dat je verwachtte, dat ik het begrijpen zou. Ik begrijp het dan ook, want ik verwachtte niet anders. Dat moest wel komen. Maar er zijn andere vreugden op de wereld dan de kampongvreugden, dus zal het oogenblik ook wel komen, als het nog niet gekomen is, dat je ook dat ontdekt. Betaalde liefde is niets waard. Maar ook de echte liefde is dikwijls een bron van groot verdriet. Zij kan je heele leven wijzigen, je heele toekomst veranderen, je voor je leven binden aan iets idioots, waar je niets mee te maken hebt. Zij bond mij aan dit land, waarmee ik toch zeker niets te maken heb. Zij is er de oorzaak van, dat ik hier altijd zal moeten blijven.
Inzake Du Perron. Zij zijn in Port Said van hun Engelsche boot overgestapt op de ‘Indrapoera’, en zijn via Engeland in Holland aangekomen. Volgens de laatste berichten logeeren zij in Bergen, bij den dichter A. Roland Holst. Wat het tijdschrift betreft: seeing is believing! Dit is geen tijd om tijdschriften op touw te zetten. Overigens heb ik niets anders ontvangen dan een briefkaart, en het schijnt, dat ook anderen slechts een kaart ontvangen hebben. Als menschen eenmaal uit Indië weg zijn, ligt het achter hun en vergeten zij het, verslapt althans de belangstelling ervoor. Ook wij, Indianen, kunnen niet meer met hun meedoen. Wij komen erg achter, wij zijn niet meer au fait, wij dazen over in hun oogen onbenullige dingen. Zoo gaat dat. Du P. heeft een Zaterdagsche letterkundige rubriek in het Bataviaasch Nieuwsblad, en jl. Zaterdag was hij present met een recensie over ‘Het laatste huis van de Wereld’, door Beb Vuyk, en ‘Het Kind’ van Gerard Walschap. Met Het laatste Huis was ik hem in de Ind. crt. precies een week voor. Maar er blijkt uit, dat hij dan toch weer wat uitvoert, al kende hij het boek
| |
| |
al hier in Indië. Werken doet Du P. overigens wel. Het is alleen maar moeilijk om het werk te gelde te maken, zoodat hij ervan kan leven. Een dezer dagen zal er wel een uitvoerige brief van hem komen en dan hoor je daar wel nader van.
Wie Zentgraaff is? Dat weet je ongeveer even goed als ik. Ik heb den man nog nooit in levenden lijve gezien en ik zal hem ook nooit zien. Eerder dan Hitler of de uitvinder van den zomertijd zou ik hem willen zien sterven, maar let er maar op: hij zal nog lang leven. Ik sluit een knipsel in uit een weekblad ‘De Indische Verlofganger’, waarin een oud-Indisch journalist elke week ‘Ontmoetingen’ schrijft. Alles wat er in het stukje staat, is waar, maar er is nog heel wat meer waar, dat er niet in staat. Het is ook niet waar, dat Z. overal welkom is. Wel ziet hij geen bezwaar in spionnage, laten stelen van stukken, enz. Allemaal zijn ze bang van hem, behalve Du P., zooals je gezien hebt. Du P. is om zijn aanvallen in K. en O. nogal uitgescholden, o.a. in het Bataviasche Nieuws van den Dag. Ik heb een ‘gedicht’ gemaakt voor K. en O., maar Koch durfde het niet te plaatsen, waaruit je kunt zien, dat ook K. en O. niet zoo onafhankelijk is als het lijkt. De perssatellieten werden er in afgedroogd. - Wij hebben hier één groot voorrecht, namelijk dat wij geen ongewenschte familieleden behoeven te ontvangen, zooals je Moeder moet doen met die ouwe tantes van je Vader, waarover je schrijft. Het is een vermakelijk verhaal, maar je Moeder zal het minder plezierig hebben gevonden. Ja, dat Hollandsche leven is benepen. Wat dat betreft zitten wij hier als God in Frankrijk. Vrijheid blijheid! Als ik kon, ging ik nog wat verder het land in wonen, maar ik ben genoodzaakt eenigszins in het centrum te blijven, bij den grooten weg, vanwege het contact met Soerabaia. Maar als ik nog eens een eigen huisje kan koopen, of laten bouwen, dan zal het misschien zijn in de buurt van Wendit. Diep in het land, zoodat ik nog beter kan kluizenaren dan hier op Blimbing.
In Dirksland schijnt het op een einde te loopen. Het kan me wel spijten, dat ik het oude mensch niet meer in levenden lijve zal zien, maar dan zijn er weer andere overwegingen,
| |
| |
die maken, dat ik er in berust. Ik heb al in veel leeren berusten. Als Opoe komt te overlijden, moet de nalatenschap nauwkeurig worden uitgezocht en moet ik daarvan verslag hebben. Ik wil, als er nog wat is, mijn deel hebben, en wie mij besteelt, zal ik ditmaal in rechten vervolgen, ook al is het mijn eigen broer. Help me in dezen!
Dus je hebt dan eindelijk de feuilletons ontvangen? Zij zijn hier veel gelezen, maar ook doodgezwegen door de pers. Het is al te vrijmoedig naar hun zin. Ik kreeg vanmiddag nog een krantje van je vader. Bedank hem er voor, wil je? Met ons gaat het goed. Mijn schoonzoon is opgeroepen voor een maand in militairen dienst, zoodat Non momenteel bij ons is met haar kleine. Anna leeft daarvan op, want Anna houdt erg veel van Non. Ze is vandaag tweemaal naar de stad geweest met Non. Vanmorgen naar de toko, en nu vanavond zijn ze naar de film, en tante Iti is natuurlijk ook mee ‘uit’. Anna gaat langzaam vooruit en is heel lief. Haar gezicht is nog fijner en haar dikke haar is door de ziekte wat gedund, en dat staat haar best. Zij is ook zoo dankbaar voor alles, wat wij voor haar gedaan hebben tijdens haar ziekte. Anna is de beste en de liefste, en iedereen houdt veel van haar. Op 9 November wordt zij 19 jaar en dan is het hier feest. Dat kost haar vader weer geld. Hoe goed zou het voor haar zijn eens eenigen tijd in Holland te kunnen verblijven, bij je Moeder en Ti bijvoorbeeld. Ik zou het haar zoo graag gunnen en ik ben er zeker van, dat ze bij jou thuis met haar ingenomen zouden zijn. Anna houdt natuurlijk ook heel veel van Indië en vooral van ‘mama’ en ‘pappa’ en van de rest, maar toch is zij sterk Europeesch georiënteerd. Dat zie je ook aan het bezoek, dat zij kreeg bij haar ziekte. Een wonderlijke verzameling belangstellenden kwam er soms opdagen. Overigens is dat nu weer voorbij, want wij zijn geen menschen ‘om te ontvangen’. Mij is het onmogelijk den visitetoon te vinden, en ik zoek er ook niet naar. Tante Iti is vriendelijk genoeg, vriendelijker dan ik misschien, maar ook zij streeft niet naar gezelschapsmanieren. ‘Zij blijft maar stiekum in de keuken en doet of zij de dienstmeid was’, net als ‘het meisje dat je nooit vergeet’ van Speenhoff. Zij leeft alleen
op als we onder ons zijn, of met menschen,
| |
| |
die werkelijk haar als gelijke behandelen, zooals Du Perron of D.D. of Koch en meer van dergelijke democraten.
Zij kan nooit erin slagen geheel en al ‘Europeesch’ te zijn natuurlijk. Haar inboedel is niet up to date, haar servies is gehavend, haar heele outfit is op de verkooping geen cent waard. Ook dit komt uit den harem, en ik heb het langzamerhand leeren begrijpen. De Inlandsche vrouw siert zich op met sieraden, die veel meer waard zijn dan het heele huis, waarin zij woont. Zij leeft op een aarden vloer en in den rook van haar ‘dapoer’, maar zij draagt temidden van dat Zigeunerkamp lustig briljanten. Als je verstooten wordt, kun je namelijk briljanten meenemen, en ook je mooie kleeren. De rest blijft achter, dus waarom je druk te maken over meubels en een huis. Ik heb tante Iti nooit de werkelijke belangstelling daarvoor kunnen bijbrengen, al heeft zij wel wat geleerd.
Van natuurschoon b.v. had zij geen idee indertijd. Als ik met haar ging ‘wandelen’, wenschte zij binnen drie minuten in een dogcart te gaan zitten en kon niet begrijpen, dat ik wilde ‘wandelen’. Een Inlander wandelt niet. Hij ‘nontont’, d.i. dat eigenaardige slenteren op een passer of temidden van een menigte andere menschen. Als hij buiten in de natuur zich voortbeweegt, is het omdat hij een doel heeft. Dan draagt hij ook bijna altijd een pikolan, of houdt een koe aan een touw vast!
Maar Tante Iti heeft er toch langzamerhand iets van leeren snappen. Toen ik haar den eersten morgen op Bandoeng plotseling op een punt bracht, waar de heele Bandoengsche hoogvlakte met de bergen op den achtergrond voor je ligt, sprongen de tranen haar van aandoening in de oogen. Zij zag de schoonheid van haar geboortestreek! Maar om die te zien moest zij er eerst jaren voor zijn weggeweest. Het verbaasde mij overigens, dat ik den Preanger veel beter bleek te kennen dan zij. Zij kon zich nooit oriënteeren, maar ik wel. Ik ben vroeger te voet dat heele land doorgetrokken en ik weet dus overal den weg en ken de namen van plaatsen en bergen en rivieren. Wij gaan er nog eens heen (als wij geld hebben!) en dan naar Garoet en Soekaboemi en naar de Wijnkoopsbaai aan de Zuidkust. Je mag mee, als je hier bent.
| |
| |
- Hieruit zie je weer, dat er weinig verschil bestaat tusschen menschen in Oost en West. Ook op Flakkee kenden de menschen alleen maar het eigen dorp, niet eens de eigen polder. Te gaan wandelen naar ‘het slik’, of naar ‘Gugelenbosch’, dat werd in mijn tijd hoogst dwaas, zonderling en een bewijs van groote ondegelijkheid gevonden. Daar moest wat achter zitten, vonden ze. Want ook zij gingen alleen maar zulke kanten uit ‘als ze er iets te maken hadden’, net zooals zij alleen maar iets leerden of lazen ‘als ze er iets mee opschoten’. Zij deden geen dingen ‘waar de bakker geen brood op geeft’. Dat was het toppunt van verstandigheid en degelijkheid, en zoo is precies de Inlander van Java. Overigens kan ik je berichten, dat wij verleden week nog met de meisjes en Maarten op Wendit zijn geweest. De kinderen zijn met de stoomtram teruggegaan, maar tante Iti en ik zijn opzettelijk zoo lang onder de oude pendoppo blijven zitten tot het heelemaal donker was. Toen zijn we samen langs den donkeren weg teruggewandeld en we vonden het heel prettig. We kwamen eindelijk nogal moe bij Pah aan, in de telefooncel, en tante Iti kocht natuurlijk een aldaar aanwezige ossentong, haar lievelingsgerecht, zooals je weet! Toen kocht zij op den passer 60 satee van den bok om mee te nemen naar huis, en voor mij nog twee flesschen bier bij den Chinees. En toen was haar portemonnaie leeg. 't Was een mooie avond.
Nu, kerel, het beste en de groeten aan de familie. Ik hoop (en vertrouw) dat je zult slagen wat het stuurmansdiploma betreft. En houd me op de hoogte, ook omtrent Opoe. Ik zal haar toch nog een briefje schrijven om haar te feliciteeren met haar 80sten verjaardag, die op 29 November valt.
Ik ben bezig wandelingen te voet te maken door ‘onbekend Soerabaia’, dat wil zeggen door de stadskampongs. En dan daarvan te vertellen. Het is een onderwerp, dat een veel nauwkeuriger bestudeering zou verdienen en veel meer tijd vereischt dan ik er aan kan geven, maar het levert copie op. Zeven en vijftig centimeter voor tien gulden. En avant la boxe! Ik zweet me een ongeluk in die kampongs, dat kun je nagaan! Maar welk een avonturen, en welk een ontdekkingen! De reizen van Captain Cook zijn er niets bij.
| |
| |
Nogmaals het beste en de groeten van ons allemaal. Je oom
W. Walraven.
|
|