| |
53.
Brief 3 november 1939 aan F. Schamhardt. Op mijn laatste reis aan boord van de Poelau Laut was onder de bemanning een halve ennesbejer. Matrozen, lager machinekamerpersoneel en stuurmansleerlingen aten tezamen in één grote schafthut. Wij hadden allemaal veel last van zijn grote mond, terwijl wij noodgedwongen onder zijn gehoor zaten om ons maal te verorberen.
Op een dag, in een vrij uurtje, schreef ik hem een open brief die ik in de schafthut aan de wand prikte.
Dit had tot gevolg dat hij voortaan zijn mond hield als ik in de buurt was. Hij vond mij een verrader en een handlanger van de grote bazen, zei hij.
Door Walraven kwam ik in deze tijd in aanraking met Fred Batten, zoals blijkt uit het laatste vel van deze brief. Van mijn (zeer vage!) studieplannen is nooit iets gekomen, maar met Batten ben ik altijd in contact gebleven.
Blimbing (bij Malang), 3 November 1939
Beste Frans,
Gisteren ontving ik twee brieven van je. Eén kwam uit Marseille en is daar gepost op 25 Augustus jl.! Via het kantoor van Ruys & Co nog wel. De Franschen zijn slordige menschen (vandaar de uitdrukking ‘met den Franschen slag’). Er zijn in die buurt ook twee brieven van mij verloren geraakt, die misschien nog eens zullen opduiken. Misschien zwerven er nog van jou rond, die wij na den oorlog zullen ontvangen. Dit is die brief, waarin je het manifest ‘Aan Hekje’ hebt gecopieerd. Het is een opstel den grooten satyricus Du Perron waardig! Je zult je wel afgevraagd hebben waarom ik tot heden met geen woord op dat schrijven reageerde? Maar ziehier dan de verklaring: ik kreeg de brief eerst gisteren. Hij is niet geopend door den censor en ziet er heel gewoon uit. Alleen is het mogelijk, dat hij met een boot is gekomen en niet per vliegmail. In dat geval kan het in deze tijden natuurlijk gebeuren, dat het wat lang duurt. - Je vindt het manifest nogal grof, maar misschien is het voor iemand als Hekje wel veel te beleefd geweest. Er staat
| |
| |
geen onvertogen woord in, en een Jordaner moet wel het gevoel krijgen, alsof hij een stem uit de wolken hoort. Maar de anderen, en ook de hoogere machten, zullen er wel van genoten hebben. Wat de ‘communisten’ betreft (en ook de ‘socialisten’ en zelfs de ‘nationaal-socialisten’) moet je nooit vergeten, dat de ware leer veel te moeilijk is voor de groote massa. Koch houdt het ervoor, dat er misschien in heel Holland geen dertig personen zijn, die Marx werkelijk volledig hebben bestudeerd. Dr. P.J. Koets, een vroegere medewerker aan K. en O., en een onmiskenbaar knap man, verklaarde, ‘dat hij geen lesjes in Marxisme noodig had, want hij was ter school gegaan bij... Wells!’ De grootste, echte Marxist van de laatste tijden, wijlen Lenin, had nooit contact met arbeiders. Marx zelf kwam voort uit de bourgeoisie en zou met Hekje geen minuut hebben kunnen leven. Lassalle was een pure aristocraat, die duelleerde als een militarist en die een gouden armband droeg. En zoo zijn bij ons in Nederland de eerste predikers en de dragers van het Marxisme niet voortgekomen uit de arbeidersklasse, maar natuurlijk uit de bourgeoisie. Domela Nieuwenhuis nummer één. Zij hebben medewerkers gekregen, die voortkwamen uit de arbeidersklasse (zooals Schaper, Vliegen, en zoovele anderen), maar dat waren geen Hekjes. Dat waren heel andere menschen. Je weet ook wel, dat er onder arbeiders vele knappe koppen voorkomen. Meestal specialiseeren die zich op hun werk, of ook vaak op den godsdienst. Kijk maar eens in Flakkee, hoeveel arbeiders en boertjes daar zijn, die doorkneed zijn in den godsdienst. Als die menschen de vereischte opleiding hadden gehad, zouden zij talentvolle predikers of iets anders zijn geworden. Ook is de arbeider op het platteland beter ontwikkeld dan zijn klassegenoot in de stad. Wijzelf lijden schade aan onze ‘ziel’ door de groote stad, die ons overstelpt met haar lawaai en
haar attracties in allerlei vorm. Op een dorp, vooral vroeger, is dat niet, en zoo ontstaan daar menschen zooals ik ben b.v., of oom Jaap en je moeder, en onze grootvader van moeder's kant, en zelfs Opoe in eigen persoon, die wat verstand betreft, altijd ver boven haar omgeving heeft uitgeblonken, al ging zij maar tot haar 10de jaar op school en moest zij al vroeg gaan dienen.
| |
| |
- Maar hoe meer de arbeider gekregen heeft (door de actie en de dreiging van het socialisme) hoe meer hij zelf een kleinburger is geworden. Zelfs de sdap is nu een soort partij van het behoud, die marchandeert en wikt en weegt, speculeert om de gunst van de kiezers. Revolutionnair is die partij volstrekt niet meer en de ouden, zooals wijlen Van der Goes, kunnen niet meer met haar leven. De arbeiders-kleinburgers zullen eer overgaan tot het fascisme, dan tot het socialisme. Het fascisme is de revolutie van den middenstand, van de kleinburgers, en heeft ten doel de democratie te onderdrukken, het intellect te verjagen, de concurrentie van het intellect onmogelijk te maken (de Joden!). Het is ‘de opstand der horden’ en Hekje is een typisch lid van die horde. Als ze de macht krijgen, vernietigen zij alles. Zij doen het al, in Duitschland, zooals we allen weten. De verdedigers van de cultuur zijn gering in aantal. De cultuur van een volk wordt gedragen door menschen in binnenkamers, in collegezalen misschien, meer nog in bepaalde gezelschappen, zooals de Muiderkring, of het gezelschap dat samenkwam in Heemstede rondom Rhijnvis Feith, of de avonden bij den ouden Alberdink Thijm op de Pijpenmarkt. Daar blijven de Hekjes buiten, en als die dus aan de macht komen, stoppen zij de cultuurdragers in een concentratiekamp, of vermoorden hen, geheel naar het voorbeeld van Attila. Als ik zoo lees, wat je schrijft van Hekje en zijn geschreeuw, waarmee hij elk den mond stopt, dan moet ik denken aan mijn eigen jeugd thuis in Dirksland. Daar schreeuwden ze ook zoo. Er is maar één middel tegen: weggaan, het uit den weg gaan, ook al moet je ergens anders honger lijden. Tegen het proletendom valt niet te vechten. En het ergste is nog hun haat, hun jalouzie, hun ontzaglijke naijver. Je heele uiterlijk, je manier van praten, je manier van lachen ergert hun. Zij leggen het tegen je af, en dat weten ze heel goed, maar het
is voor hun een reden je dood te maken als zij de kans krijgen. De heele ruzie tusschen wijlen Opa en mij was in den grond der zaak niets anders dan een kwestie van jalouzie. Pecksniff tegen Martin Chuzzlewitt!
Zelfs zulke beste menschen als je vader zullen niets doen ter verdediging van ‘de cultuur’. ‘Multatuli heeft zijn eerste
| |
| |
vrouw in den steek gelaten’, ergo: weg met Multatuli. Het is duidelijk, dat men er zoo gemakkelijk niet afkomt. Multatuli heeft ook den stoot gegeven tot afschaffing van het Cultuurstelsel in Indië, tot de omwenteling in de literatuur, die De Nieuwe Gids heette, tot de verbreiding van het vrije denken op godsdienstig en ander gebied, tot den vrijen stijl in het Nederlandsch, tot de erkenning van den Inlander als mensch, tot de erkenning dat ook een kind een mensch is, maar een ander mensch dan een volwassene. Du Perron zegt: ‘Je kunt wel over Multatuli praten, op voorwaarde dat je van hem houdt. Dan alleen kun je ook over zijn fouten praten’.
Zoo is het. Eerst moet je de beteekenis van Multatuli nagaan voor zijn tijd en ook nog voor ons (want hij is nog springlevend!) en dan pas kun je misschien praten over zijn fouten. Je zult er dan over praten zooals Christus praat over zondaars. Potgieter hield niet van Multatuli, wilde hem niet zien, maar hij heeft toch altijd Tine gesteund met geld, toen die in Italië honger moest lijden (en M. zelf ook honger leed ergens in Holland of Duitschland). Waarom deed Potgieter dat? Omdat Tine de vrouw was van dien slechten vent, die zulk een groot schrijver was immers! Nog maar weinig jaren geleden ontmoette C.K. Elout in Italië de dochter van Multatuli (Nonnie), Roomsch geworden, afgevende op haar vader, psychopatisch-huichelachtig-sentimenteel, belachelijk zelfs. Maar ook arm en in nood. En Elout ging naar Holland en bezorgde haar geld om van te leven, hetgeen zij toen wel wilde accepteeren, want toen bleek het wel prettig en voordeelig de dochter te zijn van den grootsten Nederlandschen schrijver der 19de eeuw. Nietwaar? Zoover gaat nu bij de onmiddellijk erbij betrokkenen de Multatuli-haat.
Maar het is natuurlijk veel gemakkelijker Multatuli uit te schelden op gezag van het klootjesvolk, dan zijn beteekenis te beseffen. Dat eischt een diepgaande studie, en het eischt ook onpartijdigheid, onverschilligheid voor wat ‘de wereld’ zegt (‘de prolurken, de deurwaarders’, zegt Du P.). Het eischt de liefde van een Christen, een Christen naar waarheid.
Allerlei zeer fatsoenlijke, brave menschen hebben zich be- | |
| |
ijverd aan te toonen, welk een schurk, welk een dief, welk een trouwelooze en eerlooze, ja welk een neurasthenicus en psychopaat die Eduard Douwes Dekker was. Prof. dr. Van Vloten, Pater Joncbloet, dominee K. Vos, Jonkheer de Koek, massa's anonimi, Mina Kruseman, de familie van Tine (Van Heeckeren). Maar laten wij iemand nemen, die ambtelijk-neutraal is, C.J. Hasselman, lid van den Raad van State(!), Indië-kenner:
‘Ik voelde geen bijzonderen aandrang tot huldiging van Multatuli als mensch, noch als volksopvoeder, maar wel als voorlooper van meer rechtvaardige begrippen inzake onze inboorlingenpolitiek in Ned. Indië. Als zoodanig eer ik in hem iemand, die de waarheid heeft durven zeggen in een periode, toen het besef in die treurige waarheid lang niet algemeen was doorgedrongen. De Max Havelaar heeft de oogen geopend voor groote misstanden op Java. Hij heeft mede den stoot gegeven aan het nemen van maatregelen die, hoe geleidelijk en langzaam dan ook, ten slotte geleid hebben tot meer humane inzichten. In dit feit en in dit feit alleen ligt voor mij de groote beteekenis van Multatuli's optreden... en het groote gewicht van dit feit wordt in mijn oogen hoegenaamd niet verminderd of gewijzigd door de zeer vele - en ook in mijn oog dikwerf zeer gegronde - aanmerkingen, die overigens te maken zijn op Multatuli's optreden, zijn handel en wandel, zijn denkbeelden en theorieën. - Daarom koos ik als titel niet (voor een art. in De Gids) ‘Het regeeringsoordeel over Multatuli, over Duymaer van Twist, over Pahud of over wien dan ook, maar: “het regeeringsoordeel over de Bantamsche knevelarijen”. Een bij uitstek zakelijk standpunt derhalve. Dat die knevelarijen bestonden staat onwederlegbaar vast. Het werd erkend door den Regent zelf, die ze bedreef, door de Indische Regeering, die ze verontschuldigde met een beroep op het zeer algemeene dier knevelarijen. En nu kan men bij het beoordeelen dier knevelarijen van tweeërlei standpunt uitgaan. Men kan zeggen, dat zij zoo erg niet waren, dat andere Regenten precies hetzelfde deden, dat de Javaan zich er gaarne aan onderwierp, dat zij getolereerd moesten worden uit vrees voor erger enz. enz. Maar men kan ook zeggen dat zij in ieder
| |
| |
geval en onder alle omstandigheden ongeoorloofd waren, dat zij voor de bevolking kwellend en voor de Regeering onwaardig moesten worden geacht, dat er in het belang van het hoogere humaniteitsbeginsel, op welke wijze dan ook, een einde aan behoorde te worden gemaakt. Welnu, de Indische Regeering - wie daarvan deel uitmaakten is mij volmaakt onverschillig - stelde zich op het eerste; de schrijver van den Havelaar - wie hij was, wat hij in zijn privéleven deed, of hij dronk, loog, stal enz. is mij eveneens volmaakt onverschillig - stelde zich op het tweede standpunt. En nu heb ik in mijn stuk alleen willen doen uitkomen dat de heer Franssen van de Putte (de minister van koloniën, die de afschaffing van het Cultuurstelsel doordreef) zich naast Max Havelaar en tegenover de Indische Regeering op het tweede, ook mijns inziens eenige juiste standpunt stelde... De geheele personenkwestie laat mij koud; de wereldgeschiedenis wordt mijns inziens niet beheerscht door personen, maar door denkbeelden, door geestelijke stroomingen. En wat mij interesseert is de geleidelijke ontwikkeling en uitbreiding dier denkbeelden. En indien een overigens weinig sympathiek persoon toevallig de drager, de propagant is van een hoogstaand en heilzaam denkbeeld, dan mag uit een hulde aan een propagant niet afgeleid worden, dat men bewondering gevoelt voor het gedrag en de daden van den persoon.’
Dit schreef Hasselman op 9 Juli 1910 aan jhr. W.H.W. de Koek, die overigens niet overtuigd werd, want in 1926 ‘bundelde’ deze pamflettist zijn artikelen tot een boek, dat ik toen reeds heb onderhanden genomen in de Indische Courant. Ik ben er altijd nog trotsch op, dat ik het deed. Wat de verdediging van Multatuli betreft, was ik Du Perron dus een flink aantal jaren voor. Een mensch moet toch iets hebben om zich over te verkneukelen.
De Havelaar is door iedereen geprezen, niet alleen door Van Deyssel, (het schoonste letterkundig werk der eeuw), maar ook door den Jezuïet en bestrijder van M., pater Joncbloet. Maar misschien stel je meer belang in het volgende oordeel, gevonden in potlood op den omslag van een exemplaar door prof. Valckenier Kips (Roomsch bekeerling) en denkelijk geschreven door een hbs-er: ‘het lezen van dit boek
| |
| |
komt overeen met het genot van een kilogram droog roggebrood van tien weken oud, zonder drinken binnen een half uur op te eten’!!!
Laten wij ook eens lachen! Ik heb het ook wel gehad, dat iemand naar de redactie schreef om te zeggen, dat die stukken van mij zoo saai waren!
De verklaring van Rika's wonderlijk epistel is, dat zij wilde beginnen met je haar avontuur in de bioscoop te schrijven, welke beschrijving later voor haar is overgenomen door Lies. Zij besefte plotseling haar onmacht. Woorden schoten tekort om te vertellen hoe zij te laat kwam bij een kindervoorstelling en hoe zij in het donker en in haar verlegenheid ging zitten op de knieën van een wildvreemden meneer! Zij is begonnen, maar het ging bij nader inzien niet door, want het was haar te machtig, dat onderwerp.
‘Schandaal in Holland’ heb ik zelf ook nog niet gelezen. Het is dit jaar verschenen in ‘Groot Nederland’, in vervolgen natuurlijk, en daarna komt het dan in boekvorm, dat gaat gemakkelijk, omdat het zetsel wordt bewaard. Ik heb het tot heden toe niet ontvangen. Wel stond er een recensie in De Locomotief (Semarang), die ook zei, dat het begin een zuiver historisch betoog is (onvermijdelijk uiteraard als je het onderwerp in aanmerking neemt) maar dat het tweede gedeelte met groot talent is geschreven. Daar waar het eigenlijk ‘une vie romancée’ wordt. Het boek bevat de langvergeten geschiedenis van Onno Zwier van Haren, Friesch edelman uit de onmiddellijke omgeving van den stadhouder, ook schrijver, o.a. van een drama Sultan Agon van Bantam. Onno Zwier is beschuldigd van bloedschande met zijn eigen dochters, maar bewezen is het nooit en Holland is een lasterlijk landje. De Van Harens, zoowel Onno Zwier als zijn broer Willem, waren menschen van groote ontwikkeling, die boven hun omgeving stonden, reden genoeg om gewantrouwd te worden door de domheid en gelasterd te worden door de wangunst. Willem van Haren oefende scherpe kritiek op de Republiek, ‘waar de eigenbaat ten troon zit’, en Onno Zwier is denkelijk slachtoffer geworden van de intrigues van den dikken hertog van Brunswijk-Wolffenbüttel, die vond, dat hij teveel invloed had bij de Oranje- | |
| |
familie, en vooral bij de oude prinses (Marijken-Meu) in Leeuwarden.
Du Perron heeft hier in Indië door zijn gesnuffel op het Landsarchief veel belangstelling gekregen voor de 18de eeuw en den ondergang van de Compagnie. Uit zijn studiën is ook dit boek ontstaan. Hij neemt geen blad voor den mond, en in Indië, maar ook in Holland, is er een neiging om over het verleden te zwijgen, vooral sedert de nationalistische beweging onder de Inlanders zulk een omvang neemt. Het verleden kan het daglicht niet verdragen en er kan politiek misbruik (of gebruik) van worden gemaakt. De halfbakken Inlandsche ‘intellectueel’ gnuift bij elk boek, waarin een of meer Hollanders aan de kaak worden gesteld, terwijl hij de immoraliteit van zijn eigen ras graag en gemakkelijk vergeet. Enfin, al deze dingen dringen toch niet door tot den grooten hoop.
Melis Stoke (Herman Salomonson) is geen Indisch expert. Die zijn er niet zoo veel, en meestal zijn het dan experts op een bepaald gebied, zooals Snouck Hurgronje het b.v. was op het stuk van Atjeh en den Islam, en Van Vollenhoven op het Adatrecht. Maar Melis Stoke is vroeger hoofdredacteur van de Java-Bode geweest, versch uit Holland komende. Wat wist hij van Indië?
Hij is een handige kerel, een geroutineerd schrijver van causerietjes en versjes en luchtige romannetjes. Verder is hij chef van het Haagsche Anetakantoor. Laat hem maar schuiven. Hij zit geen 24 jaar in Indië en toch is hij ‘expert’! Om expert te zijn zou hij dan toch minstens één Inlandsche taal moeten spreken, maar het is de vraag of hij Maleisch kent! Van de Europeesche groep in Batavia heeft hij wel verstand natuurlijk. En dat noemen ze dan ‘kennis van Indië’, n.l. hun Indië. Toch heb ik Melis Stoke verdedigd in K. en O. tegen een van zijn mede-Joden, die hem om een of andere reden meende te moeten afkammen. Als je dat boekje van hem ‘Wat men in Indië doen en laten moet’ eens lezen kunt, zul je zelf wel zien dat het niet zoo slecht is. Net zoo min als de radiostukjes van Van Bovene. Maar zulke menschen worden bestreden om heel andere redenen, om persoonlijke redenen. Het is ook de gewoonte van Zent- | |
| |
graaff. Het persoonlijke in de journalistiek, waar blijf je dan? Toen Busken Huet op Java kwam, waar hij ook redacteur is geweest van een krant, zelfs van de Java-Bode, schreef hij aan Potgieter: ‘De Indische journalistiek is een schande voor de natie’, of iets dergelijks, en waarlijk, het is nog niet heelemaal over. Als ik dan zooiets zie in K. & O. ga ik er tegen in. Zelfs Koch is tegen Van Bovene. Het is waar, dat deze menschen altijd bezig zijn geld te verdienen. Het is ook waar, dat het onjuist is alleen de heer Van Bovene tot Holland te laten spreken. Het is eveneens waar, dat deze praatjes lijken op slappe thee, en dat heb ik niet ontkend, maar toegegeven. En toch waren er dingen, die eveneens gezegd konden worden, en dat zijn de ongemotiveerde aanvallen, waaraan zulke menschen blootstaan. Gaven zij er nog de argumenten bij, dan was het wat anders. Maar dat doen ze natuurlijk niet, en de stomme ‘gewone lezer’
draagt het gevoel mee, dat die lui toch eigenlijk ‘lui van niks’ zijn, terwijl dat immers veel te ver gaat. Het zijn menschen, die aan den weg timmeren, en dus bespogen worden. Ik ga er wel eens tegen in, vooral als het gebeurt in een blad, waar ik zelf ook nog wat in te vertellen heb.
In de latere drukken van ‘Pallieter’ zijn enkele dingen geschrapt, naar men zegt op aandrang of bevel van de Roomsche geestelijkheid in Vlaanderen. Wij hebben hier thuis een exemplaar (stukgelezen!), waarin niets geschrapt is, maar ik geloof niet dat iemand er schade van heeft ondervonden, hoewel je daar ook weer niets van kunt zeggen. De menschen zouden eigenlijk allemaal sexelooze kinderen willen hebben, en ze maken zich ook dikwijls wijs, dat hun kinderen sexeloos zijn, want dat geeft zoo'n rustig gevoel. Maar het is natuurlijk niet zoo, en het is zelfs beter er terdege rekening mee te houden, dat ook het liefste meisje en de aardigste jongen kan bezwijken, als deze hartstochten in het spel komen. Maar het is moeilijk, dat geef ik toe.
Ja, Opoe houdt van Van Lennep, maar ze vindt hem toch ook langdradig. En Scott, die zelfs in Ivanhoe twee hoofdstukken noodig heeft voor de beschrijving van het toernooi! Er zijn liedjes van Heine, die 30 of 40 maal getoonzet zijn, al hoor je zelden iets anders dan Schumann. Maar ‘Du bist
| |
| |
wie eine Blume’ b.v. en ‘Du hast Diamanten und Perlen’ zijn ontelbare malen op muziek gezet. De reien van Vondel worden inderdaad door mannenkoren gezongen, vooral Roomsche. Vondel is immers hun dichter, zeggen ze!
De Groene wil ik graag hebben. Ik heb geen geld om me te abonneeren op al die dingen en ik zit eigenlijk altijd thuis of ben ‘aan 't werk’. We hebben een leestrommel elke week, maar het is meer voor de kinderen en hij is ongeveer een jaar oud. De Groene zit er ook in, van 6 of 7 maanden geleden. Ik vind hem tegenwoordig onder redactie van Victor van Vriesland niet zoo mooi meer. Ik heb de Groene al onder heel wat redacties gekend, dat blad schijnt telkens over te gaan in andere handen. Dan krijgen ze weer ruzie en mis is het. Al die knappe menschen zijn zoo jaloersch op elkaar! Daarom kun je ook geen waarde hechten aan alle uitspraken, recensies enz. Ergens zit meestal een angeltje met gif. - Ja, als je kunt, ga dan nog eens naar Opoe. Wie weet of het niet vlug met haar gedaan is. Je moet haar zeggen, dat ik nog elken dag aan haar denk (hetgeen, zooals je weet, geen leugen is!) en dat ik nog altijd veel van haar hou en haar nooit zal vergeten. Haar beste en aardige zijden, haar heldere verstand, haar humor ook, en haar gulheid in vroeger jaren. Ze had de verkeerde man getrouwd en ze woonde in het verkeerde dorp. Enfin, het is voor mij nutteloos hier verder over uit te weiden. Dat alles ligt achter me en ik heb ook vele grieven. Als ik erover begin, komen die maar boven, dus laat het rusten.
Zou ik met Frans van oom Jaap ook zoo goed kunnen opschieten als met jou? Ik vrees zoo van niet. Als die ook in Indië moet komen, dan zie ik daar eigenlijk weer tegen op. Nieuwe verwikkelingen, nieuwe debatten, nieuwe aanknooping van oude banden. Waarom eigenlijk? Maar met jou ben ik altijd in tweestrijd. Aan den eenen kant verlang ik je terug te zien, aan den anderen kant zou ik je uit Indië willen houden. Als je in elk geval maar zoodanig in Indië komt, dat je het contact met Holland kunt onderhouden. Je moet ervoor zorgen, dat je nu en dan eens terugkunt.
Beb Vuyk's boek ‘Het laatste Huis van de Wereld’ moet je toch eens zien te lezen. Er is ook veel in van de zee. Ik
| |
| |
schreef erover in de Ind. crt. van 7 October, en twee weken later kwam Du P. in het Bataviaasch Nieuwsblad ook met een uitvoerige recensie. Je weet, dat hij die rubriek nog altijd aanhoudt. Het schijnt, dat de heer Menno ter Braak ons ook zal gaan helpen aan K. en O. Dat kan dan wat worden, met dat theoretische hoofd van hem! De groote revolutionnair Douwes Dekker te Bandoeng is op 9 October jl. zestig jaar geworden, en ik heb hem natuurlijk gefeliciteerd, maar hij berichtte me, dat het geen verdienste was oud te zijn! En of ik niet haast weer eens kwam, want hij had veel te bespreken met me! Ik vrees, dat hij nog wat zal moeten wachten.
Anna maakt het goed. Ze eet goed en iedereen is natuurlijk lief voor haar, zoodat wij haar leven zoo aangenaam mogelijk hebben gemaakt na al de ellende. Vanmorgen is ze met tante Iti, Non, de kleine Marianne en Suze naar Wendit geweest om te baden, haar te wasschen en te eten. De pomp geeft hier n.l. bijna geen water meer, zoo lang is het al droog en het regent maar niet. Alles is verdroogd en verschroeid momenteel. Dus daarom gaan ze nu en dan naar Wendit om van het water te genieten. Van de stilte heb ik gebruik gemaakt om deze brief te schrijven.
Ik ontving de krantjes van je vader. Ze waren weer zeer interessant door de gemeenteraadsverslagen, die erin stonden. Na de verkiezingen worden de wethouders benoemd of gekozen en dan komt er al dadelijk ruzie. Zeer leerzaam is dat. Bedank je vader wel ervoor ja? Dat er oude menschen sterven, lees ik er ook in. De meesten ken ik natuurlijk wel. Bet Labeur b.v. onlangs, eenige jaren ouder dan ik, maar ik heb haar zoo goed gekend, dik en jong, Vrijdags de straat schurende met veel animo in het achterdurp. Van het leven van zulke menschen heb ik nooit meer iets gehoord, maar vergeten doe je ze niet. Sterfgevallen zijn natuurlijk voor Opoe nu dubbel treffend. Toch valt het me altijd op, hoe berustend de meeste menschen worden, als de ouderdom hun nader brengt tot den onvermijdelijken dood, vooral ook deze soort menschen, die dan toch zijn opgegroeid met het geloof aan hel en hemel, en vergelding enz. enz. De meesten voelen ten slotte, dat de dood niet zoo wreed is als
| |
| |
het dogma van Calvijn leert. Hij is meer een verlosser dan een executeerenden deurwaarder.
Over lezen van taaie boeken. In het Haagsch Maandblad las ik: ‘Het is zoo gesteld met de hoogere goederen van het beschavingsleven, dat diepte op een geheimzinnige wijze in verband staat met langzaamheid, en rijkdom met herhaling’. Zeer waar. Lees het dikwijls, en haast je niet. Er zal veel van blijven hangen.
De groeten aan allemaal. Ik moet eigenlijk aan je Moeder schrijven, maar verontschuldig me bij haar en vertel haar het een en ander.
Oom Wim.
8 November 1939
De brief is nog niet weg en ik sluit er dit nog bij in. Ik laat graag een brief nog even liggen, omdat je nooit kunt weten, wat je er bij nader inzien nog aan wilt toevoegen.
Ik heb een brief ontvangen van den heer Fred Batten (F.E.A. Batten), candidaat in de letteren aan de universiteit te Leiden, vriend van Du Perron. Zijn adres is: Sportlaan 125, Den Haag.
De vader van Batten is ambtenaar B.B. geweest, o.a. Resident van Madoera. Hijzelf is 28 jaar en student in de Ned. letteren en Algemeene Geschiedenis. Hij hoopt het volgende jaar klaar te zijn en dan naar Indië te kunnen komen, hetzij als ambtenaar of als leeraar. Hij is natuurlijk in Indië geboren, maar is op zijn 16de jaar met zijn ouders naar Holland vertrokken. Ik geloof, dat zijn vader dood is, maar hij woont met zijn Moeder samen in de Sportlaan. De laatste drie jaar in Indië hebben zij in Bandoeng gewoond, dus je kunt begrijpen hoe hij getroffen werd door mijn verhalen over De Preanger, die hij kreeg van Du Perron. Ook zijn Moeder en andere vrienden spellen mijn schrijfsels uit en ‘zij behooren tot mijn meest toegewijde lezers in het Moederland’, zoo lees ik in zijn brief. They are asking for more, net als Olivier Twist, en ik heb hun een dikke enveloppe met verhalen over diverse Indische plaatsen gestuurd, omdat het hun te doen schijnt te zijn om beschrijvingen van het schoone Indië, waarnaar zij natuurlijk smachtend terugverlangen. Hij vroeg me ook om een kiekje van ons, en ik heb hem dat gestuurd
| |
| |
van dat groepje met Anna enz. waar de Demmo in de verte op den weg staat. Zoo kwam ik er toe hem te schrijven, wie dat kiekje had gemaakt en welk soort van orang dat is. Ik heb hem verteld van je omstandigheden en ook van de tweesprong, waarop je staat, met het oog op de toekomst. Ziehier vermoedelijk iemand, die je kan raden op het gebied van studie, hetzij dat hij je aan- of ontmoedigt, naar ik hem heb geschreven. Ik heb het gevoel, dat hij je eerlijk advies zal geven, want zijn brief ademt groote eenvoud en hartelijkheid. Bovendien zijn er de wetten van de literaire ‘clan’, die altijd worden geëerbiedigd. Ik schrijf hem met deze zelfde luchtpost en vermoedelijk zal hij je zelf schrijven. Ga dan eens naar hem toe. Hij weet nu al flink wat van je af, en wees daar maar niet bedeesd. Ik schreef hem ook over je aardige brieven van een stuurmansleerling en je verdere talenten. Ook over de beperkte middelen, al woon je dan in Utrecht. Hij zal je wel eerlijk adviseeren, ter wille van mij, en het kan aardig voor je zijn hem te leeren kennen. Zulke menschen moet jij eigenlijk kennen, want die kunnen je andere kanten van Holland laten zien, ook al hunkeren zij dan naar Indië, een Indië, dat zij niet meer zullen terugvinden, vrees ik.
Anna is morgen jarig. Het wordt feest in huis, groot feest ditmaal. Wij zullen een gedachte aan je wijden, bij de pudding! De groeten en het beste, ook aan Pa en Moe en Ti. Ga naar Batten toe, als hij je schrijft. Deze soort menschen, ook Du Perron, doen alles uit vriendschapsgevoelens en zonder bijbedoelingen en omdat je mijn neef bent zullen ze je goed ontvangen.
W. Walraven.
|
|