| |
51.
Brief 14 september 1939 aan F. Schamhardt. Hommes slaat op Hendrik Hommes, een halfbroer van mijn vader. Hij was Inspecteur van de Arbeid in de Riouw-Archipel, met Tandjong Pinang als standplaats, en voor korte tijd ook in Deli (Kisaran).
Om een kleine vergissing van Walraven recht te zetten: Székely was geen Roemeen, maar volgens de Winkler Prins encyclopedie een Hongaar van geboorte.
Blimbing, 14 September 1939
Beste Frans,
Je brief van 3/5 September heb ik vandaag ontvangen. Ook heb ik hier weer zoo'n keurig geschreven brief van je Moeder liggen van 28 Augustus en die is al eenige dagen langer in mijn bezit. Je zult wel gelezen hebben, dat er niet meer vast vertrouwd kan worden op de klm, maar wij willen hopen, dat er toch nog vliegtuigen zullen gaan. Wij frankeeren onze brieven voor Holland nu voor de vliegpost en wachten dan maar af, al kan het gebeuren, dat zij maar tot Medan gaan met het vliegtuig en verder per mailboot. In Singapore is de censuur ingevoerd, net als in den vorigen oorlog. De brieven worden daar geopend en gelezen en daarna weer dichtgeplakt met een strook, waarop staat ‘Opened by Censor’. Soms is er iets in zwartgemaakt, of weggeknipt, soms ook wordt de heele brief vernietigd. Maar de meeste gewone familiebrieven komen wel door. - Ik moet toch eigenlijk wel om jou lachen zoo nu en dan, my boy, als je schrijft, dat Breyer je geen ontslag heeft gegeven! Nee, tante Iti en ik hebben óók nog geen echtscheiding aangevraagd! En dat je in vasten dienst bent geweest, is natuurlijk een smoesje, een juridische vrome leugen. Ze hebben jullie veel te hard noodig in de toekomst, vreezen ze, dus laten ze je niet schieten en dus gelooven zij nu misschien zelf wel, dat de band tusschen jullie en de maatschap- | |
| |
pij zeer innig is. Die derde rang moet je in elk geval halen. Dat is zooveel als het bewijs van zeemanschap, en dat kan je te pas komen, je weet nooit hoe. En daarna zul je toch wel in dienst moeten, denk ik. En aangezien het mobilisatie is, en Engeland den oorlog op drie jaar heeft getaxeerd, kun je nooit weten hoelang je in dienst blijft. ‘Frank van Wezel's roemruchte jaren’!
Van Du Perron taal noch teeken, ook in Bandoeng weten ze niets. Hij is 12 Augustus met de ‘Stentor’ van de Mij. ‘Oceaan’, een Engelsch schip, van Batavia vertrokken, en wij weten niet, waar hij zit. Er zijn rekenaars die hebben uitgerekend, dat die boot Port Soedan zou hebben bereikt. Vandaar zou Du P. per spoor verder naar Europa kunnen. Ook kan hij nog naar Zuid-Afrika, waar Jan Greshoff zit tegenwoordig - hoe G. er toe komt is mij een raadsel! - en die heeft Du P. al vroeger voorgesteld ook daar te komen. Maar ik denk wel, dat hij alles in het werk zal stellen om Nederland te bereiken, vooral ook omdat zijn vrouw zoo hevig verlangde thuis te zijn, althans Indië te verlaten. Achteraf vind ik het heel jammer, dat zij zijn vertrokken, en ik meen, dat zij veel beter hier hadden kunnen blijven, tenminste nu de toestand zoo is als nu. Toen hij vertrok bestond er nog geen oorlogsgevaar, maar nu komt hij er middenin, met al de soesah en de onzekerheid, die dat meebrengt.
Ook jij komt maar niet van Indië los, geloof ik. Dat schoone Indië, waar het zoo'n rommel is, wat? Indië heeft zijn goede zijden natuurlijk, vooral als je je niet teveel tot slaaf maakt van de z.g. Europeesche samenleving. Je moet probeeren te leven, zooals wij hier leven. Daar word je wel niet rijk van, maar je bereikt een zeker gemiddelde van geluk. Hoewel ook dat natuurlijk voor elk mensch weer anders is. Ik zou wel eens in de toekomst willen gluren om jou te zien. Ik heb altijd het gevoel, dat ik nog niet van je af ben hier in den Oost.
Ja, ik heb den naam Hommes wel eens aangetroffen onder ‘de mutaties’, die altijd in de krant staan. Arbeidsinspectie? En dan op de buitengewesten. Ja, dat is een ruw leven natuurlijk, met veel eenzaamheid op kleine plaatsen, en raar
| |
| |
gezelschap in achterlijke hotelletjes en passangrahans en op verre ondernemingen. Daar komt dan de pait en de whiskysoda bij te pas, benevens veel bridge om de verveling te dooden, en vele menschen worden er wat ruw van, hoewel de betrekking op zichzelf zeer ‘ethisch’ is. Er zijn hier veel te weinig arbeidsinspecteurs, omdat de regeering niet genoeg geld daarvoor uittrekt. Ze waren voornamelijk voor Deli, een enkele is er op Java, en wat Borneo en Celebes met omliggende eilanden betreft, nou, daar is een arbeidsveld voor tientallen inspecteurs, die er natuurlijk niet zijn. Ik zou 's mans brief moeten lezen om een oordeel over hem te kunnen uitspreken, en te zien of hij het allemaal oprecht schrijft, dan wel of hij dik doet. Maar dat hij nog schrijft en de band onderhoudt, pleit voor hem. De Hommessen zijn altijd familieziek geweest. Eén was er jaren geleden in een ziekenhuis in Amsterdam geëmployeerd en Opa (je overgrootvader Jacob van Kassel) is daar eens geweest en door hem rondgeleid in dat ziekenhuis. Ik was nog maar heel klein, maar ik zal nooit het verhaal vergeten van wat later bleek een W.C. te zijn, maar wat door Opa werd beschreven als een porceleinen bak, waardoor water stroomde als je aan een ketting trok! ‘En dit is ons schijthuis’, moet de heer Hommes vol trots tot Opa hebben gezegd, en hij trok ter nadere demonstratie aan den ketting. Misschien was het vieze woord van Opa's eigen vinding hoor, want Opa hield daar wel van, maar als je Moeder de brieven van den Indischen Hommes voor haar te machtig vindt, dan klopt dat wel aardig, zou ik zeggen! Overigens kun je menschen in Indië pas beoordeelen, als je ze persoonlijk gezien hebt. Dat zie je aan mij!
Of ik wat beteeken buiten en binnen de journalistiek? Ik beteeken zeker wat, maar daarom wordt het nog niet erkend! Het wordt erkend door de besten onder de menschen, en ook door hen, die van me kunnen profiteeren, van mijn handigheid en journalistieke flair, zal ik maar zeggen. Overigens beteeken ik niet meer dan welke arme penny-a-liner ook. Tot het Europeesch Indië behoor ik niet, zooals je weet. Ik raak nooit met hen op mijn gemak, en hun allures kan ik maar niet overnemen. Maar dat weet je nu zelf ook
| |
| |
wel. Gelukkig, dat jij althans vindt, dat er nog wel met mij te leven valt.
Wij praten nog dikwijls over Batavia, tante en ik. Het waren mooie dagen, al waren ze warm en al duurden ze te kort. Heb je mijn opstellen al ontvangen? Schrijf me je opinie daarover. De meesten vinden ‘In de Desa’ het mooiste, maar dat is dan ook het leven, zooals het is. En heb je Kritiek en Opbouw nu al ontvangen? En de andere knipsels? K. & O. van 1 dezer heb ik ook gestuurd, per mail natuurlijk. Ik zal zooveel mogelijk trachten in elk nummer iets te schrijven, nu ik eenmaal begonnen ben. Ik krijg er geen cent voor natuurlijk, maar het is om de goede zaak. Alleen in K. & O. kun je werkelijk zeggen, wat je denkt (als je durft!) en ik moet Koch, die er haast heelemaal alleen voor zit, helpen zooveel ik kan. Koch betreurt het maar, dat ik niet te Bandoeng woon, want dan zou ik natuurlijk een deel van den arbeid op mij nemen, zooals correctie en revisie, en conferenties met den drukker. Ik kan nu niet veel anders voor hem doen dan wat schrijven, maar het moet altijd iets zijn, dat ze in een krant niet durven plaatsen en dat ik dus niet ‘te gelde kan maken’. Koch heeft een zeer klein pensioentje en voor de rest moet hij leven van zijn pen, net als ik. Hij levert hoofdartikelen en zelfs Volksraadsredevoeringen ‘op bestelling’. Vooral om het laatste handelsartikel lach je je slap. Hij levert niet de redevoeringen in eersten termijn, tenminste gewoonlijk niet. Maar hij levert die in tweeden termijn. Na de eerste speech komt de regeering (haar gemachtigde, wat in Holland de minister is, d.z. hier de hoofden der departementen) aan het woord, en de regeering is goed op de hoogte en heeft knappe menschen in haar dienst, en om die dan te verslaan komen ze bij Koch opdraven, om in zijn toko argumenten op te doen! Want Koch is een soort geleerde en zeldzaam goed op de hoogte van allerlei zaken, ook van jaren geleden. Hij heeft een dik boek geschreven over Britsch-Indië, en ontelbare artikelen over alle mogelijke
onderwerpen ‘het Oosten’ betreffende. Maar hij blijft altijd Marxist, en daarom kan Indië hem alleen maar achter de schermen gebruiken. Zoo gaat het ook mij. Ze kunnen me gebruiken voor veel dingen, ze hebben me
| |
| |
soms zelfs noodig, al zeg ik het zelf, maar op hun recepties noodigen ze me niet uit, en Koch ook niet. Hoogstens mogen wij een avondje komen in den familiekring, wij cynici en spotters. Maar wij zijn zeer gelukkig in onze maatschappelijke verbanning hoor, Koch en ik, want ons geluk ligt op ander terrein.
Anna is ‘beter’, maar ik moet je zeggen, dat ze nog altijd op bed ligt. Ze ligt nu al meer dan twee maanden en ze is nog altijd zwak en slap, hoewel ze nu goed eet, tenminste bepaalde kostjes. Alles moet fijngemalen zijn, geen grove stukken of brokken. Of het nu werkelijk noodig is, dat ze daar zoo lang ligt, kan ik niet beoordeelen, maar de dokter wil het zoo. Die heeft een patiënt gehad, een Japanner, die acht maanden heeft gesukkeld met dezelfde ziekte, omdat hij telkens te vroeg opstond door ongerustheid over zijn zaken en dan weer instortte. Dus dat afschrikwekkend voorbeeld wordt Anna geregeld voorgehouden, en het goede kind schikt zich ernaar als naar een wet van Meden en Perzen. Ze eet nog altijd de ommelettes van haar vader, meestal met jam er in. En vruchten eet ze. En soep en kippengehakt met groenten en puree van aardappels, en verder snoept ze met mate. Ook drinkt ze Port ter opkikkering. For a pick-me-up! Ze leest nogal een beetje en ze ontvangt veel bezoek van de Protestantsche Jeugdclub, waar zij immers een gevierd lid van is. Anna heeft veel vrienden en vriendinnen, en ze komen haar allemaal opzoeken. En dan is Anna blij natuurlijk en van de alteratie heeft ze dan 's avonds een graad meer verhooging van temperatuur. Maar ik zou haar toch niet graag het bezoek verbieden, want ze mist toch al genoeg. En als ze beter is, gaan we samen uit, en dan richten we een groot festijn aan op Die Goeie Plek te Batoe! Misschien, als ik het kan missen, laat ik haar daar wat logeeren, want dat is toch weer een heel andere lucht dan Blimbing. Poedjon is nog mooier en ook daar kan ze logeeren, middenin de rozentuinen. Maar haar moeder moet ook mee, want je weet hoe ze aan elkaar hangen, en bovendien kan het misschien wel zoo geregeld worden, dat tante Iti zelf voor het eten zorgt, geheel of gedeeltelijk. Enfin, dat zullen we dan wel zien, als het zoo ver is. Wat mij betreft,
| |
| |
was jij tegen dien tijd ook hier om toe te geven aan je verlangens van bergbeklimming. De Ardjoeno ligt voor je klaar hoor, en die is zelfs vol Hindoe-overblijfselen.
Lies bedankt je voor de spoorpostzegels. Zij en Maarten verzamelen nu samen. Dat zijn van die bevliegingen, net als poëzie-albums. Lies en Rika hebben elk een poëzie-album en daarin staan de gebruikelijke poëemen, die den heelen aardbol rondgaan, maar toen ik er iets in moest schrijven heb ik zelf een gedicht gemaakt voor elk, en zooiets is mijlen in den omtrek nog nooit gebeurd, zoodat ze nu alle andere poëzie-albums op school ver vooruit zijn.
Ja, je kunt het natuurlijk thuis niet uithouden. Dat is eigenlijk normaal. Abnormaal is het als ouders en kinderen aan elkaar blijven kleven, hetgeen nu en dan gebeurt. Als je zoo'n geval nader gaat onderzoeken, vind je meestal verkeerde dingen. Egoïsme van de ouders, die de kinderen financieel machteloos houden. Een zekere beschroomdheid tegenover het leven van de kinderen, omdat de ouders hen altijd kort hebben gehouden. Angstige bewaking van het familiebezit, hoe schamel soms ook, of soms ook wel alleen in schijn aanwezig. ‘Het gezin’ is het fundament onzer samenleving, zeggen de burgerlijke filosofen, maar of het ook waar is. Honger, hebzucht, eerzucht, hartstochten, en misschien een klein scheutje echte ziele-adel en echte liefde, die allen tezamen leiden het leven, ons leven. Als mijn kinderen 12 jaar zijn, begin ik hen te verliezen. Zij zijn van een andere generatie, bovendien in mijn geval van een ander ras en opgegroeid in een vreemd land, dat slechts de taal met mij gemeen heeft. Alleen een paar onder hun, zooals Anna, ook Maarten en Lies en Rika, kan ik nog wel geheel en al volgen. Suus is nog te klein, hoewel er ook bij haar mooie karaktertrekken te voorschijn komen nu en dan. Maar ten slotte zullen het juist de besten en de knapsten zijn, die mij het vroegst zullen kunnen missen en zullen weggaan, uitvliegen uit het nest. En ik zal hen laten gaan, want ik ben soms moe van hun. Ik blijf toch alleen, ook thuis, omdat zij in mij een ouden man zien, niet beseffende hoe jong het hart van een ouden man kan zijn! En op het hart komt het aan. Bovendien zijn er de verschillen in levensbeschouwing, die voort- | |
| |
komen uit den verschillenden bodem, waaraan wij zijn ontsproten.
Ik kan me best voorstellen, dat je het thuis niet kunt uithouden. Het is eigenlijk heel normaal en het zou mij ongerust maken, als het anders was. Je kunt wel thuis blijven, misschien, maar dan moet je daarmee een praktisch doel hebben. Je moet niet het gevoel hebben, dat je buiten het leven staat. Nu zou ik, als ik jou was, dat vooral niet vreezen, want het leven zal je gauw genoeg komen opeischen. De oorlog zal weer in ons aller leven veranderingen brengen, die wij nooit hadden vermoed. Precies als in 1914/18. Er zal wel veel werkgelegenheid komen, denk ik, zoodra Holland zijn koers wat duidelijker voor zich ziet, maar het is te vreezen, dat het voor jou zal uitloopen op dienstname bij leger of vloot. En dat zijn eigenlijk verloren jaren. Een leger blijft een idiote organisatie, tenzij je ook daar speciaal werk kunt krijgen, waartoe soms gelegenheid is. Maar overigens is het leger een uitvloeisel van de zonde en de corruptie der menschen en kan het dus nooit een ideale levenssfeer vormen, behalve voor die aparte typen, die geestelijk begrensd zijn en die je zelfs aan hun uiterlijk kunt herkennen. Toch is er een groot verschil tusschen het gezicht van Kitchener of Bismarck en de gezichten van de huidige generaals en aanvoerders. Zelfs Worosjiloff en Goering hebben iets in hun gezicht, dat je begrijpen kunt, alsof zij ook nog tot iets anders behoorden dan alleen maar tot het leger, zooals Kitchener indertijd, die een korporaalssnor en een korporaalskuif had, en ook de oogen van iemand, die heel goed kan zien of ‘een wolletje’ wel goed is opgemaakt, maar die bijvoorbeeld rustig zal sterven in de meening, dat Upton Sinclair en Sinclair Lewis een en dezelfde persoon zijn. De dommen regeeren de wereld, zooals de oude grootmoeder zei tot haar kleinzoon, die in de stadsregeering was opgenomen en die bang was, dat hij te dom zou zijn voor het regentenambt: ‘Je zou van je leven niet weten, mijn jongen, met hoe weinig verstand het land geregeerd
wordt!’ Heb daarom niet te hooge gedachten van zulke menschen als Breyer c.s., maar laat hun ook nooit merken, dat je aan hun intellect twijfelt, zoolang je tot op zekere hoogte van hen
| |
| |
afhangt. Maar het zijn niet de knappen, die in de wereld de leiding hebben. De knappen worden gehuurd, zooals je een timmerman huurt, omdat je zelf niet timmeren kunt. Maar wie stijgt tot het chefschap is iemand, die de kunst verstaat zich in bochten te draaien, beperkt te zijn in zijn conversatie en ten slotte ook in zijn denken, die nooit tot den bodem der dingen gaat, maar doet alsof ‘tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes’. Zulke menschen zijn ook partijloos en politiekloos. Zij snijden elk gesprek daarover af, dus doen zij iets, waardoor zij zelf zeer beleedigd zouden zijn als het hun overkwam. Zij hebben ook een zekere mate van brutaliteit, unverfrorenheit. Of is het niet unverfroren om tot iemand te zeggen: ‘Ik ontsla je’, of ‘Ik geef je acht dagen politiekamer’? Het is even unverfroren als om iemand de biecht af te nemen en hem uit naam van God zijn zonden te vergeven. Dat zijn allemaal zeer aanmatigende dingen, de klasse-aanmatiging van den derden stand, en van de Alleenzaligmakende Moederkerk, alleenvertegenwoordigster van den Allerhoogste. Het is ook unverfroren, echt zakenmannerig, om te beweren, dat jij ‘in vasten dienst’ bent geweest dit laatste jaar! Als het in hun belang was je te loozen, zou je eens zien hoe ‘los’ je bent! Probeer je gedachten over hen te verbergen. Mij is dat nooit gelukt, maar misschien gelukt het jou. Mij lukte het niet, hetgeen tot gevolg had twee dingen. Ten eerste gingen de nullen mij haten, maar ten tweede kwam er met de besten toenadering, zij het ook in het geheim. Maar in elk geval is het met mij altijd zoo geweest, dat beide partijen mij ‘door’ hadden, en dat kwam natuurlijk altijd omdat ik ‘iets’ zei!
Schrijven mag je ook niet, natuurlijk. Zij begrijpen het niet, dus wantrouwen ze het. In Indië is het veelal noodig te verzwijgen, dat je journalist bent, want onmiddellijk sluiten zich alle monden, alsof we in de dagen der geloofsvervolging waren.
Er is hier te Malang een kleine jaarmarkt of kermis geweest van de Chineezen. Het was heel aardig, en het is elk jaar. Even voor de groote Jaarmarkt van Soerabaia maken de Chineezen gebruik van de gelegenheid om ‘de attracties’ op hun terrein te krijgen, en hebben we hier een draaimolen en
| |
| |
een zweefmolen en een caterpillar en de noodige ‘spullen’ tot zelfs het tentje met de zeemeermin toe. Ik ben er nota bene driemaal geweest. Den eersten keer met de kinderen, ook Suze. Den tweeden keer met de beroemde tante Itih alleen, en den derden keer was deze Tante Itih er weer heengegaan met een kennis uit de Inheemsche wereld, Marsini van Wendit, en ik zou haar komen halen. Ik zat vier uren ‘in a very conspicuous place’ op het terrein zonder dat deze twee dames binnen mijn gezichtskring kwamen, maar om half één, toen het bijna sluiten was, doken ze plotseling op. Ze waren in allerlei tentjes geweest; het laatst in de Honolulutent, waar de ‘hoela-hoela-girls’ de danse du ventre doen. En mij hadden ze, als echte Aziaten, heelemaal vergeten en ook de tijd hadden ze vergeten. Precies kleine kinderen.
Maar er kwam een vent voorbij, dien ik in 12 jaar niet had gezien. Een nog jonge vent, die van zijn vak boekhouder is, altijd geweest, vroeger in de suikerindustrie, en nu in de vezelindustrie. De suikerfabriek heeft zich n.l. geworpen op de cultuur van Rosella, een vezelplant zooals hennep, waarvan zij zakken weven. Maar ik kreeg van het heele bedrijf niets te hooren, ‘omdat ik een krantenman ben’. Dus behoor ik, in hun oogen, tot den vijand, of althans tot hen, die het voorzien hebben op hun ondergang of zoo. De waarheid is natuurlijk, dat dergelijke bedrijven verschillende dingen hebben te verbergen, vooral in moreel opzicht. Maar de domheid van het alles! Alsof de krant zelf niet evenzeer een kapitalistische onderneming was, die hun zaakje altijd zal verdedigen, er althans geen kritiek op zal oefenen, zelfs niet op de hongerloonen die zij betalen in hun stoffige zakkenfabriek, waar zij borstlijders kweeken. Dit is eigenlijk de geest van Van de C. e.t.q., en die lui worden ook wat, maar zij worden niet hooggeacht, omdat iedereen toch wel voelt, dat zij niet in staat zijn de fijnere nuances van het leven te zien. Het is, evenals bij Rome, verboden zelfstandig te denken, maar een Pauselijke nuntius deugt niet voor zijn baantje, als hij niet zelfstandig denkt. Zoo is het ook in de hoogere, of de allerhoogste rangen van die andere oligarchieën. Er zijn er wel, die het weten, maar deze men- | |
| |
schen doen hun heele leven diplomatiek, ter wille van wat eigenlijk? Zij hebben, als zij Hollander zijn, nog niet eens de vreugde om later hun mémoires te kunnen schrijven. Dat doen Engelschen dikwijls wel.
Wij hebben natuurlijk niet vergeten op die kermis ook aan jou te denken en wij hebben drie minuten weemoedige stilte in acht genomen vanwege je afwezigheid. Ook de arme Anna kon niet mee. Die lag maar geduldig op bed met een peer en een sinaasappel en een zakje bonbons en een boek.
Zondag, 17 September 1939
Ik heb een gesprek gehad met den heer Heldt, een echte Hollander, die hier vertegenwoordiger is van de Fokkerfabriek en nog andere relaties heeft met de moderne techniek, waarvan ik overigens niet veel weet. Hij is iets ouder dan ik, maar vroolijk en zeer knap van uiterlijk, keurig gekleed en man van de wereld, zooals dat moet in een dergelijke positie, waarin je aanraking hebt met allerlei menschen, ook buitenlanders. De mooie auto van het kantoor komt hem altijd afhalen aan het station Goebeng en soms rij ik met hem mee en dan brengt hij me, waar ik wezen moet. En dan hebben we een ernstig gesprek, want Heldt, met al zijn uiterlijke vroolijkheid is natuurlijk in zijn hart ernstig, anders zou hij niet geschikt zijn voor het eigenaardige werk, dat hij doet. Hij vertelde mij plotseling van zijn twee zoons, die in Holland studeeren ergens, en die allebei nog een jaar daar moeten blijven. Maar volgens hem zouden die twee dat laatste jaar graag eraan geven, als ze maar konden terugkomen naar Indië! Heldt, die in Holland is opgegroeid (nota bene als wees, want zijn ouders heeft hij nauwelijks gekend), kan dat niet begrijpen. Hij is altijd ‘in het particuliere’ geweest, en als hij geld had, is hij naar Holland met verlof gegaan zooveel hij kon. Maar zijn kinderen zijn in Indië geboren en daarom is in Indië alles veel beter.
Dan heb je Dodo, de dochter van Bloot. Bloot is een Hollander, maar de moeder van Dodo was een nonna, en Dodo is in Indië geboren, eenigst kind. Haar moeder is gestorven, en daarop is haar vader met verlof gegaan naar Holland, en heeft Dodo meegenomen om haar op een kweekschool te
| |
| |
doen. 't Was natuurlijk een Roomsche kweekschool, want deze Indische menschen, die zooveel van Indië houden, omhelzen Europeesche godsdiensten alsof het zoomaar niks was, en als ze in Indië niet door hun examens komen, dan gaan ze naar Holland, want alhoewel Holland een achterlijk land is en alle Hollanders dommer dan Indischen, schijnen ze het er voor te houden, dat de kennis je in Holland zoomaar komt aanwaaien. In werkelijkheid is er in Holland meer discipline natuurlijk en ben je er minder moe. Dodo is werkelijk geslaagd voor de lagere acte, en ook is ze definitief Roomsch geworden. Het schijnt, dat ze niet anders gedaan heeft dan Indië geprezen en Holland veracht, waarop ze van de medestudenten natuurlijk een heftige bestrijding heeft ondervonden, en zelfs ook van de nonnen. Die hebben haar bij voortduring gewezen op de schoonheden van Holland, zelfs al zit je in een klooster. Maar Dodo kon nooit genoeg Indische toeristenblaadjes ontvangen met foto's van Indië, want die had ze noodig om aanschouwelijk te bewijzen hoe mooi Indië was. Natuurlijk heeft ze er niet bij verteld, dat je altijd ver moet reizen, met een welgevulde portemonnaie, om in Indië iets moois te zien, vooral als je, zooals de meeste menschen, door je werk aan de heete kust bent gebonden of op een afgelegen plantage zit of op een eiland in de buitengewesten. Ze heeft niet haar hoofdacte gehaald, maar is teruggekomen naar haar heerlijk Indië, en toen ze thuis was, heeft ze de kokkie elken dag een ander speciaal Indisch ‘gerecht’ (lees: ratjetoe) laten maken en dat heeft ze gegeten, om zichzelf schadeloos te stellen voor de ontberingen. ‘Maar het scheen toch wel’, zegt Bloot, ‘dat het haar tegenviel, en dat het toch niet meer zo smaakte als vroeger!’
Nee, nooit smaakt het zoo, als toen je een kind was. En ik vrees, dat die Indische stakkers daar in Holland ook niet meer dat Indië zullen terugvinden, dat zij verlaten hebben. En dat komt vooral, omdat zijzelf niet meer zijn, wat zij waren toen zij vertrokken.
Niets is meer, wat het vroeger was. De Groene Amsterdammer is niet meer wat zij was, toen De Koo en Justus van Maurik de leiding hadden. De Nieuwe Rotterdammer
| |
| |
is heelemaal anders dan vroeger. Het Volk is een saai blad, vergeleken bij datzelfde Volk, dat ik las bij Jan Vreeswijk (in het diepste geheim!) in de weegbrug op Schulppad, en dat onder redactie stond van Troelstra of van P.J. Tak. De Gids en De Nieuwe Gids en Groot Nederland en al die tijdschriften trekken me niet meer aan als vroeger, maar ik weer heel goed, dat het aan mezelf ligt. Ik ben ook veel critischer geworden. Want als ik oude jaargangen inkijk, dan zie ik heel goed, dat het niet allemaal eerste klas was, en dat zelfs het weerzien van sommige stukken mij mezelf doet afvragen, hoe ik dat nu toch vroeger mooi heb kunnen vinden?
Wij verlangen altijd naar ‘dat wat je niet hebt’. Maar het ergste is, dat wij verlangen naar schimmen van het verleden. Wij kunnen nooit meer terugkrijgen, wat voorbij is, en dat schijn je vooral in Europa te merken.
De meesten van ons worden dan ook gedwongen ergens neer te strijken, en dat gebeurt langs den weg van ‘een vast baantje’ en ook langs den weg van het huwelijk. Het naastbijliggende plichtje en de vrouw en de kinderen... en daarmee is een einde gekomen aan je persoonlijk leven. Pas daarom op, dat je je niet te vroeg bindt, want dan is het uit met plannen maken, en met de vrije keuze, en met de romantiek van het avontuur. Er zal zich wel wat voordoen.
Ik heb gelezen van een Indologen-opleiding, waarop de deelnemers geplaatst worden door den minister. In Indië zelf konden ze lang niet voldoende geschikte jongelui vinden, zoodat het grootste deel in Holland werd gevonden. Er is een opleiding met 50 jongelui, en die zijn natuurlijk bestemd voor het Binnenlandsch Bestuur. Het is een academische studie, maar het schijnt, dat er faciliteiten gegeven worden aan geschikte krachten.
Wat het oordeel van ‘de familie’ over mij betreft, ik vrees dat je lang kunt redeneeren, voordat je hun tot billijker gedachten hebt overgehaald, hoewel misschien je moeder, en zelfs Opoe in haar beste oogenblikken, wel anders voelt. Laat ze maar begaan hoor, als ik er maar niets van bemerk. Ik ben veel te oud geworden en ik heb het veel te druk om me ook nog dik te maken over ‘wat anderen zeggen’, zooals
| |
| |
ze de rubriek ‘ingezonden’ noemen in de Indische Courant. Ze leven in zoo'n klein wereldje en ze hebben zooveel tijd om alles jarenlang te bebroeien, dat ze vergeten hoe de tijd vervliegt en dat ik bijna dertig jaar van hun weg ben. Is dat nu niet mooi genoeg? Me dunkt, dat zij toch tevreden kunnen zijn. Het ‘succes’ is aan hun kant immers? Na dertig jaar beïnvloeden zij mijn leven nog, en de duivel moge hun halen. Amen. Ik heb het, geloof ik, in het begin van dezen brief gehad over ‘het gezin’, maar het gezin kan iemand soms zwaar op de maag liggen. Een uitvinding van de Romeinen, geloof ik, en die waren een zeer commercieel, imperialistisch volk van koele juristen. Deurwaarders en notarissen, zou Du Perron zeggen. Die hebben ‘het gezin’ uitgevonden, met al zijn wettelijke fundamenten. Het gezin, waaruit ik voortkom, was voor mij geen gezin meer, welke dan ook daarvan de redenen mogen zijn. Het zat hem vooral in de verhouding tusschen mij en wijlen Opa, die als een donderwolk over de heele zaak lag. Opoe koos daarbij de partij van Opa, en ook haar eigen partij, want heel veel hart heeft Opoe niet. Bovendien hebben vrouwen geen gevoel voor feiten en voor de waarheid, anders zouden zij met hun aantal en invloed er wel voor zorgen dat het in de wereld wat beter ging. Vrouwen zouden iemand levend villen om een paar handschoenen van de huid te maken voor dengene van wien zij nu toevallig op haar manier veel houden, en zelfs de beste vrouwen zijn zoo, tante Iti daarbij inbegrepen. In haar geval zouden de handschoenen voor mij zijn, of voor Anna, of voor Maarten, maar met den gevilde zou zij nog net genoeg medelijden hebben om peru-balsem voor hem te koopen. Ja, peru-balsem zou ze wel voor hem koopen, zie je. (Voor jou zou ze ook een medemensch villen als je handschoenen noodig had!) Het is eigenlijk zoo verschrikkelijk treurig, dat je van zulke lieve
menschen zulke erge dingen moet zeggen, en dat je eigenlijk niet met hen kan leven. Drie of viermaal op een dag maken ze eten voor je klaar. Ze wasschen je spullen en ze geven je zakgeld (te weinig!) en schenken je koffie en thee in, met een koekje, enfin, ze zorgen voor je op allerlei manieren, en toch is het niet voldoende om je voor eeuwig aan hun te binden. Het
| |
| |
zal wel ondankbaarheid zijn. De meeste van mijn kinderen zijn op dezelfde manier ondankbaar, maar het beteekent natuurlijk alleen maar, dat ze hun eigen leven wenschen te leven, hoe dan ook. Naar de mate dat ze verlicht zijn. Zoo was het ook met mij. Ik leed nog bever honger, dan dat ik woonde in mijn ouderlijk huis. (Het zou Opoe overigens verbazen te vernemen, dat ik inderdaad altijd honger had, omdat het eten voor mij niet voldoende was, half omdat de porties te klein waren, en half omdat het ‘te machtig’ was. Dat is b.v. de reden, waarom er hier bij ons thuis geen ‘porties’ worden uitgedeeld, maar ieder, ook de kleine Suze, zelf ‘graait’ in schotels en zelf bepaalt wat zij zal eten en hoeveel. Het is een van de vele dingen, die ik precies andersom doe als bij mijn ouders thuis.)
Wat ik meen te zijn tekort gekomen, zou ik jou graag gunnen. En daarom ben ik altijd geneigd om het af te keuren, dat je Europa verlaat, want het is juist Europa, dat ik tekort ben gekomen immers! Ik kan werkelijk niet inzien, waarom iemand zich zou gaan begraven in Indië, nog minder in Amerika of in Zuid-Afrika. ‘Kassianne knullen’, zou Rika zeggen. En ik kan het alleen maar niet inzien, omdat ikzelf zooveel ben tekort gekomen in mijn leven. Ook de goede zijden van Europa kunnen natuurlijk onbereikbaar voor je zijn. Vooral als je niet vrij bent om te leven, waar je wilt, zooals ik scheen te zijn, toen ik er voor het laatst was. Het was toen ook mobilisatie, net als nu, en als ik nog even was gebleven en men had mij wat vrijheid gelaten, zoodat ik los was kunnen komen van Dirksland, dan had ik natuurlijk ergens een baantje gevonden in Holland, al was het maar bij de not geweest. Maar mijn familie scheen eenparig van meening te zijn, dat ik nu letterlijk nergens meer voor deugde en het kwam er niet op aan, wat er van mij terechtkwam, als ik maar wegging. Vandaar dat ik zeg, soms, dat de duivel hen halen mag. Zij hebben mij immers ook naar den duivel gestuurd, al wisten ze niet wat ze deden, want hoe zouden ze mij hebben gekend? De conversatie kwam zelden uit boven het vischwijvenniveau, en was dus niet bepaald geschikt hun een blik te gunnen in mijn hart en gemoed. Een dag werk aan de haven, was het eenige, wat
| |
| |
Opoe nog voor mij in het verschiet zag, en dat verklaarde ze dan met die ergerlijke, stomme, boersche, hardvochtige plechtigheid, die zij van haar vader had overgeërfd. Nogmaals, de duivel zou een goed werk hebben verricht, als hij had ingegrepen. Als ik erover begin, kun je je niet voorstellen hoe kwaad ik nu nog kan worden om dat alles. Dan wensch ik hun het slechtste toe, dat iemand kan overkomen. Maar je weet ook, dat ik het in het gewone leven veel te druk heb met allerlei dingen om er ooit over te praten. Ik heb trouwens nieuwe ergernissen gevonden, Indische ergernissen, want ik heb gemerkt, dat de menschen van de eene zijde van den aardbol geen steek verschillen van die aan de andere zijde. Als je het aan den stok krijgt met Tante Iti, praat ze precies alsof ze in de leer was geweest bij Opoe! 't Is ongelooflijk, maar waar, al is tante Iti misschien toch een beetje ruimer van opvattingen in vele dingen, maar ze zit dan ook niet in Dirksland of in haar geboorte-desa. Overigens zou ik niet graag meer willen doormaken, wat ik met haar heb doorgemaakt op dat gebied, want ze is net zoo goed een vrouw als de meeste anderen van haar sekse en daarmee is alles gezegd, al zou ik desgewenscht op het onderwerp kunnen voortborduren, daar niet van.
Je moet zelf weten, dat je doet natuurlijk, en als je naar Indië wilt komen, dan zal ik aan één kant daar blij om zijn, dat weet je wel. Maar dat is alleen maar familie-egoïsme of iets van dien aard. Ik mag je niet adviseeren je op te sluiten in de Indische muizenval, enkel en alleen omdat ik je wel graag eens bij me heb en omdat de rest van de familie hier je even graag hier ziet. Ik moet rekening houden met je toekomst als mensch. (Niet als geldverdiener, want daar bemoei ik me niet mee.) En als je een volledig mensch wil worden, moet je Europa niet verlaten, want een Europeaan, die Europa verlaat, lijkt op een Parijzenaar, die verhuisd is naar Klaaswaal. Maar als je niet anders bent dan een doodgewone filistijn, hindert het natuurlijk niets. Dan voel je je ook in Indië best op je gemak, misschien nog meer dan in Holland, omdat je dan hier zooveel verwante zielen vindt.
| |
| |
Maandag, 18 September 1939.
Gisterenmiddag zijn wij naar Wendit geweest, tante Iti, Maarten, Rika en Suze en ik. Maarten zit al in de 2de klas Mulo, maar hij maakt tegenwoordig scheepjes met zeilen en roeren, en die laat hij dan varen op Wendit!
Het was er prachtig in den namiddag, vooral toen de Zondagsche menschen waren weggetrokken en er stilte kwam. Onmiddellijk begonnen de ganzen en de eenden in statige troepen voor mijn oogen heen en weer te zwemmen. De zon stond laag en scheen schuinsch op het water. Maarten had de kleine boot van Marsini en roeide met zijn moeder en zijn zusjes, zijn bruine bovenlijf bloot en sterk. Nu en dan sprong hij in het water en zwom een beetje. En ik zat op het hoekje onder de pendoppo, aan het je welbekende tafeltje, en zag het aan. Ook had ik een boekje bij me uit de Penguin-serie, ‘As we were’, door E.F. Benson, levensherinneringen van een oud man, die de zoon is van een aarts-bisschop van Canterbury en daarom veel weet van het leven in Engeland in de Victoriaansche periode. Over koningin Victoria zelf komen er heel veel intieme bizonderheden in voor, maar ook over allerlei tijdgenooten, Gladstone en Disraëli, Oscar Wilde en zijn drama. Het is een lichtzijde van onze dagen, dat je zooiets in Indië voor 35 cent koopen kunt. Ik las ook uit deze serie ‘Disraëli’ van Maurois, dus uit het Fransch vertaald in het Engelsch. Maurois is eigenlijk de grondlegger van het tegenwoordig zoo in zwang zijnde ‘vie romancée’, dat velen hem trachten na te doen. Hij schreef ook ‘Ariël’, het leven van Shelley, ook vertaald in deze serie. Eerste klas werk hoor en spotgoedkoop. Ik kocht ook een deeltje ‘Selected Modern Short Stories’ en ook dat kan ik je aanbevelen, ongewoon soort werk voor Engeland.
Ik hoop, dat je geniet van Du Perron's boeken over Multatuli. Als je belangstelling voor Multatuli sterk ontwaakt, dan moet je ook lezen ‘Multatuli en de Zijnen’, door dr. Julius Pee, (Wereldbibliotheek). Julius Pee is een Vlaming en al heel oud, maar hij heeft zijn heele leven in M. belang gesteld. En in dit laatste boekje zoekt hij de heele D.D.-familie uit, maar ook de zoon en de dochter van Multatuli
| |
| |
worden eindelijk eens ‘onder het mes’ genomen met bewijsstukken en documenten, waartegen niets is in te brengen. Du Perron heeft van het werk van Pee weinig gebruik gemaakt, maar hoofdzakelijk op zijn eigen speurneus vertrouwd en verder heeft hij gepolemiseerd tegen Saks (wijlen Wiedijk, bekend socialistisch schrijver) en zelfs tegen mevr. Annie Romein, maar met deze laatste heeft hij onlangs weer vrede gesloten, nadat ze elkaar eens geschreven hadden over en weer. Als je nog eens zou kunnen schrijven als in de eerste brieven aan mij, met diezelfde belangstelling en opmerkingsgave van den nieuweling, en je stuurde het aan Du Perron, onder mededeeling wie je bent en dat je mijn neef bent, wie weet of hij er geen plaats voor zou weten te vinden. Er is een tijdschrift ‘Werk’, maandschrift van de allerjongsten in de literatuur, o.a. Hoornik, M. Mok, Van der Veen, die je ook wel eens ergens anders tegenkomt, b.v. in Groot-Nederland. Het tijdschrift bestaat sedert het begin van dit jaar en het verschijnt in Den Haag (bij Leopold) en ook in Brussel. Er is veel dichtwerk in, zooals altijd bij beginners, maar ook nogal wat proza, goed en minder goed door elkaar. In een leeszaal kun je het wel zien, denk ik. In het eerste nummer staat een gedicht, dat begint: ‘Te Middelharnis is een kind verdronken...’ van Ed. Hoornik. Moet je lezen en trachten uit te maken of het mooi is of leelijk, treffend of kunstmatig opgeschroefd. Ik heb er maar 5 nummers van hier, van Du Perron gekregen, die ze weer gekregen heeft van iemand anders. Indië is er nog niet aan toe natuurlijk, maar Holland, als geheel, ook niet. In Dirksland worden ze geboren, leven tachtig jaar of zoo, en sterven dan, zonder ooit gehoord te hebben van Kloos of Van Deyssel. Onafzienbare scharen van stervelingen logeeren vele jaren op de korst van de planeet Aarde, en zijn volkomen met zichzelf tevreden (daarin zit het 'm juist!), zonder ook
maar ooit te hebben gehoord van al deze dingen. ‘Wat is het toch gelukkig, als je dom bent’, zei Opoe in haar tijd, en dat is waar hoor.
O ja, over Multatuli bestaat ontzaglijk veel. Maar zijn leven is vrij goed beschreven in een klein boekje van mevr. Van den Berg van Eysinga-Elias, dat vroeger verschenen is bij
| |
| |
Meulenhoff, en misschien nog wel 2de hands te krijgen. Over zijn wording als schrijver moet je lezen ‘Multatuli en de Romantiek’ van wijlen prof. Prinsen, voorganger in Leiden van prof. Donkersloot (Anthonie Donker). Het verscheen in 1909, want ik las het vóór mijn vertrek naar Canada in Rotterdam, en toen was het al verschenen in het tijdschrift van Verwey ‘De Beweging’.
26 September 1939
Nu is dit journaal nog niet weg, zooals je ziet, en heb ik gisteren je briefje van 15 dezer ontvangen. Het is een braaf briefje, maar wat kort, en dat vinden ze hier allemaal. ‘Het is een briefje om de menschen tevreden te stellen’, heeft je tante gezegd. Maar het stemt overeen met alle andere verschijnselen. Menschen, zelfs journalisten, gaan naar Holland en laten niets van zich hooren. Ook schrijven de journalisten niet in hun kranten over wat zij zien. Ik weet niet, wat zij eigenlijk uitvoeren. Misschien hebben zij geen plaats om te zitten in Holland, of geen rust om te denken. Als je op reis bent, gaat dat gewoonlijk zoo. Maar voor ons in Indië is het jammer, want wij willen zoo graag iets hooren over ‘het dagelijksch leven’ in Holland. Heb je nu al wat van mij ontvangen? Mijn feuilletons b.v.?
‘Het Land van Herkomst’ is een mooi boek, maar niet voor iedereen. Het is autobiografie, geen fantasie. Ik geloof eigenlijk, dat Du Perron geen echte romanticus is, die bepaald werken der verbeelding schept. Hij is een strijder, een polemist, maar hij polemiseert literair. Hij is een zeer begaafd mensch, doch heeft b.v. geen enkel examen gedaan, zelfs niet Mulo of iets dergelijks. Ik weet op 't oogenblik nog niet, waar zij zijn, en ik ben niet gerust over hen. Van mijn ongerustheid heb ik voor hun vertrek al getuigd, maar dat werd natuurlijk weggepoeh-poehd. Ik ben soms clairvoyant, zooals tante Iti je misschien verteld zal hebben, maar mijn helderziendheid berust uitsluitend op nadenken en dan tot het uiterste nadenken. Du Perron is nerveus en ziek, bovendien arm, en hij heeft een vrouw, die ook niet sterk is, en een zoontje. Wat bezielt hem om op avontuur uit te gaan in dezen tijd!
| |
| |
Het boek is in zooverre een roman, dat er natuurlijk verschillende dingen in gefingeerd zijn. O.a. namen. Wat doet het er toe, hoe de held heet. ‘Jane’ is de huidige mevrouw Du Perron, en de andere, hoe-heet-ze-ook-weer?, is zijn eerste vrouw. ‘Guy’ bestaat werkelijk, uit dat eerste huwelijk, en is op een kostschool in België, in Henegouwen. Ook dat is natuurlijk een reden geweest om naar Europa te gaan. ‘Wijdenes’ is Menno ter Braak. Tal van Indische personen zijn naar het leven. Het Indische gedeelte boeit mij het meest, al is het (of misschien juist daarom) een Indië, dat voorbij is. Du Perron is opgegroeid in Meester Cornelis bij Batavia, op het particuliere land Kampong Melajoe, dat nu in stukjes is verkocht. Zijn ouderlijk huis staat er nog, en daarin woont een kleermaker. Kleermakers zijn hier in Indië soms groote mannen. Hij heeft van den kleermaker een kamer gehuurd en een maand daar gewoond, om zichzelf beroerd te maken. Al het geld is op, zijn vader heeft zelfmoord gepleegd in Brussel en zijn moeder is dood. Zie verder het boek, het is eigenlijk allemaal waar. Zie ook de beschrijvingen van diverse Indische menschen, de bruinen en de witten, de wonderlijke moraal, de onnoozelheid en de onbekendheid met de werkelijke wereld. Elke Indische familie gaat te gronde, ook die van Du P. De studie der genealogie bewijst het treffend, maar natuurlijk de gewone ervaring evenzeer. Vandaar dat je nooit iemand moet aanraden naar Indië te komen. Al lijkt het nog zoo goed, er achter zit tragiek, tragiek. De kinderen kunnen niet wedijveren met de ouders, en de familie daalt bij elke generatie in standing, totdat zij eindelijk in den kampong terechtkomt. En dit is ook eigenlijk de les van dit boek. En ik vrees voor Du Perron, om al deze redenen. De geniale, maar ten ondergang gedoemde loot, laatste loot, van een oorspronkelijk patricisch Fransch geslacht, dat via Madagascar en
Réunion in de 18de eeuw naar Java kwam.
Heb ik je geschreven of gesproken over Beb Vuyk? Ik geloof, dat ik het over haar gehad heb in mijn vorige brief. Ze heeft twee romans geschreven, Indische romans, die je lezen moet. (O ja, ‘Rubber’ en ‘Koelie’ van Marion Székely-Lulofs moet je ook lezen, als je ze nog niet kent, en dun ‘De
| |
| |
andere Wereld’ (naar ik meen), van haar man Székely. Dat moet ook heel goed zijn. Daar Székely een Roemeen is, die in Deli heeft gewerkt, alwaar hij is getrouwd met Marion, die de dochter is van resident Lulofs en zeer goed bij, type Du P. en Couperus, zal haar invloed op het boek van haar man wel groot zijn geweest. Mevrouw Székely wordt door de Indische pers algemeen uitgescholden, maar dat is juist een groote aanbeveling, want het bewijst, dat zij de waarheid zegt over Deli. Wat zij over Deli schrijft, heb ik trouwens op Java precies zoo gezien, behalve dan dat we hier geen contractkoelies hebben, maar ‘vrije arbeiders’.)
Beb Vuyk dan heeft geschreven ‘Duizend Eilanden’ en ‘Het laatste Huis op de Wereld’. Ik heb een brief van haar gekregen en ook dat laatste boek. Van het eerste had ze geen enkel exemplaar meer, behalve één, en dat is door den uitgever, De Haan in Utrecht, speciaal voor haar gebonden in perkament en ezelsleer (!), zoodat ze van zoo iets kostbaars geen dag kan scheiden.
Deze dame, gezeten in het menscheneterseiland Boeroe, schrijft mij o.m. als volgt:
Ja, voor Indië is het heel jammer, dat Du Perron het hier niet kon uithouden. Het is een geestelijke verademing in dit door Europeanen verpeste land een enkele maal iemand met een werkelijke Europeesche geest te ontmoeten. Het pleit voor U, dat U na een onafgebroken verblijf van 24 jaar in dit land deze geest nog kon waardeeren. (Wat U zegt, mevrouw?)
Ja, van de heerlijke manier, waarop Eddy (du P.) de ouwe heer Z. (de heer H.C. Zentgraaff, hoofdredacteur van de Java-Bode) te lijf ging, heb ik ook genoten. De vorige maand ontmoette ik aan boord het bekende sdap kamerlid ir. Cramer, en hebben wij samen nog eens na zitten genieten. Maar op Ambon, waar ik verleden jaar een lezing hield over ‘De Indische Roman’, en waar ik mij zeer waardeerend uitliet over Du P.'s ‘Land van Herkomst’, ben ik mijn goede reputatie kwijtgeraakt, omdat ik dit z.g. pornografische en communistische werk zoo zeer prees. Weliswaar had geen sterveling het boek gelezen, maar wèl de scheldartikelen van Z., en daarmee waren het boek, Du Perron en ik geoordeeld.
| |
| |
Over mezelf valt weinig te vertellen. De roman van mijn leven vindt U in ‘Het laatste Huis’. Misschien is dit nog van belang om in een publicatie opgenomen te worden. Mijn vader is hier in Indië geboren en had een Javaansche moeder. Op zijn vijfde jaar is hij naar Holland gezonden. Mijn grootvader werd later administrateur van Soekokerto (Tabaksonderneming Besoeki) en kwam eerst 15 jaar na zijn zoon in Europa terug. Indië heeft mijn vader nooit meer teruggezien. Ik werd in Holland geboren en was 25 toen ik in Indië kwam. Ik trouwde 2 jaar later met een theeplanter, een Indische jongen. Ikzelf wordt door alle totoks voor een Indo gehouden, maar de Indo's vinden mij een totok. Ik beschouw Indië als mijn vaderland en was ook zeer snel ingeburgerd. De critiek prijst zeer de sterke Indische sfeer van mijn boeken. Misschien is die als een atavisme te verklaren.’
Is het niet zielig? Haar vader is natuurlijk dood, maar hij heeft altijd naar Indië verlangd. Zij heeft heel veel van haar vader gehouden, en is na zijn dood op ontdekking uitgegaan. ‘Het land van herkomst’ werd opnieuw ontdekt! Ze trouwt met een Indo, en Indië is nu haar vaderland. Dit is echt vrouwelijk natuurlijk. Mocht de liefde voor haar Indo verdwijnen, dan zou denkelijk Indië plotseling minder haar vaderland zijn. En waarom zou iemand zich thuisvoelen op Boeroe, tenzij hij een ander naast zich heeft, van wien hij zeer veel houdt en wiens aanwezigheid alles vergoedt. Boeroe! Ik kan je wel verzekeren, dat het geen paradijs is. Du Perron had medelijden met haar. ‘De arme’, schreef hij dan. ‘Doe eens wat voor haar en schrijf eens een goed stuk over haar boeken’. Maar zij wil daar niets van weten en zegt: Ik vind het natuurlijk erg hartelijk van hem om zooveel belangstelling voor mij te hebben, maar ik vind, dat hij nogal overdrijft, als hij mij zoo beklaagt. Ik houd van dit leven hier, hoewel ik het laatste jaar zeer verbitterd ben geworden door een conflict met het bestuur.
Zie je wel, in den staart zit het venijn, of de ellende. Als je op een gat als Boeroe het aan den stok krijgt met het bestuur, dan ben je zoo goed als verloren. In elk geval moet je Bep Vuyk zijn en idealist en verliefd om staande te blijven.
| |
| |
- Nu moet ik toch deze brief eindigen. Anna is zoover, dat zij op een lange stoel ligt op de voorgalerij en gewoon eet, maar vooral eieren enz. Ze is enorm verzwakt, loopt steunende op een van ons, moet overal bij geholpen worden, maar ze is erg lief, opgewekt en dankbaar. Ze is ook weer zooals vroeger geworden, mooi en met de oude geestige oogen. Heel langzaam zal zij herstellen.
Ik heb schade van den oorlog. De advertenties in de krant zijn plotseling minder geworden, waarvan het gevolg is, samen met den gevreesden papiernood, dat ze maar met drie bladen per dag uitkomen, waardoor dus de ruimte voor tekst bijna geheel in beslag wordt genomen door de oorlogstelegrammen, beschouwingen en verdere speculaties. Ik kom leelijk in het gedrang of ‘op de koffie’, zooals dat heet. Wij zullen eens afwachten, wat dat oplevert. De oorlog zal, vrees ik, nog verrassingen leveren. Het is nog pas begonnen en wie weet, wat wij nog beleven. En zij moeten verslagen worden, want anders kunnen wij niet meer leven, menschen als ik tenminste niet, en geeneen van mijn vrienden en kennissen.
Ik lees ‘Het Fascisme en de nieuwe Vrijheid’ door J. de Kadt. Een uitstekend boek, niet geleerd, van iemand, die grondig heeft nagedacht over den toestand van dezen tijd. Ook hij zegt, dat deze oorlog gevoerd wordt om ideeën, al was hij nog niet uitgebroken toen het boek verscheen, en dat ook alleen een oorlog ons kan bevrijden van het fascisme.
Hoe is het met Opoe? Als ze geen zout mag eten, is dat een teeken, dat er elk oogenblik iets met haar gebeuren kan. En als er iets gebeurt, moeten jullie goed opletten, wat er verder gebeurt, ook in mijn belang, of liever in het belang van allen hier. Wij moeten, als het eenigszins kan, een huis hebben, en dat zal in de toekomst meer en meer noodig worden. Als ik niet meer kan, zullen wij zonder dat ook al arm genoeg zijn. Ik zal in deze zaken als het er op aankomt niet sentimenteel zijn, want daar heb ik geen enkele reden toe. - Nu, kerel, het beste. Misschien is er alweer een brief van je onderweg. Bedank je moeder nog voor haar lange brief, waarvan ik binnenkort enkele gedeelten nog nader zal be- | |
| |
antwoorden. Overigens staat er in dezen al genoeg, wat zij ook als antwoord kan beschouwen. De groeten aan allemaal hoor en het beste.
Oom Wim.
P.S. Nu is het Zondag, 1 Oct. en nog niets van Du P. gehoord! Ik lag zooeven op bed te denken, dat ik eigenlijk 48 jaar verbannen ben geweest van de 52. N.l. 19 jaar in Dirksland, 5 jaar in Canada en 24 jaar in Indië. Zeer geslaagd. Ik was alleen niet verbannen 2 jaar in Delft en 2 jaar in Rotterdam. De rest is ballingschap en anders niet. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Dus bedenk wat je doet! In Utrecht ben je niet verbannen.
8 October 1939
Nu is deze brief nog niet weg, zooals je ziet, maar ditmaal zal ik er dan een einde aan maken! De meisjes hebben je geschreven. Het verhaal van Rika begint erg veelbelovend, maar het draait op niets uit. De jongens schrijven natuurlijk niet, omdat ik het meelees op deze manier. Indo's sluiten hun harten voor hun Europeesche vaders, maar willen dolgraag op hen gelijken.
Ik ben op de Jaarmarkt geweest; het was een reuze-sof. Je komt er niemand tegen, die je kent. Het schijnt, dat de menschen alles mogelijk achten, terwijl dit hier misschien wel het veiligste plekje van de heele aarde is. De lievelingen beginnen alles weer duur te maken, maar dat is dan het eenige. Wat wij niet kunnen betalen, koopen wij eenvoudig niet meer. Zelfs het bier is verhoogd met drie gulden per kist van 48 flesschen, kassian voor Oom. Ik was Donderdag bij Biet en die vertelde het, maar hij had zijn prijzen nog onveranderd gehouden, omdat hij vond, dat niemand nog salarisverhooging had gehad, waarin hij volkomen gelijk heeft. Ik heb verhalen geschreven over de Jaarmarkt, maar ik heb nogal gemopperd over de saaiheid. Er was een dancing en daar was het ook al den dood in den pot, terwijl zoo'n dancing toch altijd de plaats is, waar ten slotte alle Europeanen tezamen komen.
Je brief van 8 September is aardiger geschreven dan de vorige. Er staat tenminste meer ‘nieuws’ in. ‘De Beursbengel’ wordt niet in de Max Havelaar genoemd, maar wel
| |
| |
‘Polen’ (het Poolsch Koffiehuis), want daar schreef Droogstoppel dat mooie briefje aan den ouden Stern over die 1/8% courtage, die hij nog zou laten vallen! Over studeeren kan ik je niets schrijven. Ik heb zelf nooit gestudeerd, behalve voor boekhouden per correspondentie, en dat was niet aangenaam. Dan moet je, als je jong bent, veel energie hebben en werklust, vooral als je alleen zit op een dorp, waar niemand iets van je studievak afweet, zooals met mij het geval was. Nu wil je talen en geschiedenis, en dat komt misschien weer door mij, of door je gesprekken met mij. Als ik zou kunnen studeeren, zou ik misschien ook die vakken kiezen; denkelijk wel. Want in de exacte wetenschappen zou ik nooit slagen; die zijn mij te droog, terwijl jij toch wel aanleg hebt voor wiskunde? Er zijn trouwens menschen, die wel degelijk talen en wiskunde met succes beoefenen, allebei. De hoofdzaak lijkt mij, dat je serieus in de een of andere richting gaat. Een middelbare acte zal je een groote steun zijn, al was het alleen maar hier in Indië, waar je dan toch weer naar toe wil, schijnt het. Op Soerabaia was 't afschuwelijk warm. Wij waren er compleet ziek van. Wij zijn in den dierentuin geweest (jij nog nooit hè?) en aan de zee op Perak hebben wij gestaan bij zonsondergang. Verder natuurlijk op de Jaarmarkt biefstuk gegeten en in de dancing tot twee uur 's nachts gehangen met tante. Den volgenden morgen nog op dat oude kerkhof Peneleh geweest, waar ik weer tevergeefs heb gezocht naar het graf van Frits Bouwmeester, dat daar moet zijn. De G.G. Merkus ligt er ook (1842). Maar het was er gloeiend heet, en het is er geheel boomloos. De graven liggen in het gelid, want de doodgraver was bepaald een oud-sergeant. Toen nog in de Bonbonnière en ten slotte nog haringsla bij Biet en toen met een middagtrein naar huis. Tante Iti een dag buikpijn en op bed, natuurlijk. - Ik kan me voorstellen, dat het niet meevalt in Utrecht doelloos rond
te loopen na dit jaar, maar dat moet toch veranderen. Het kan toch niet missen, of je moet weer menschen ontmoeten van je eigen gading, Schwesterseele, en dan zal Holland je herbergzamer lijken. Maar je moet je niet begraven in een kleine plaats en je moet belangstelling in jezelf wekken voor literatuur of kunst of iets dergelijks,
| |
| |
ook voor de schoonheid van het land, dat toch zoo mooi is en tegenwoordig alweer zooveel gemakkelijker te bereizen dan vroeger. In Indië weet je ook niet, waar je terechtkomt, en ik verzeker je, dat je weinig aan mij hebt, als jij b.v. op Bandoeng zit of op Batavia en ik hier. Contact kan er alleen zijn, als je in den Oosthoek van Java zou wonen. - Doe mijn hartelijke groeten aan je Moeder en Vader en aan Ti. Anna is gisteren voor het eerst naar de stad geweest en naar den passer, maar in een demmo natuurlijk. Zij gaat overigens wel vooruit, zooals je ook uit haar briefje kunt zien. Het beste hoor en schrijf me geregeld, mien jong!
Nog geen bericht van Du Perron!!
W. Walraven.
|
|