Brieven aan familie en vrienden 1919-1941
(1966)–Willem Walraven–
[pagina 469]
| |
Blimbing, 28 Augustus 1939 Beste Frans, Anna wordt beter, al ligt ze nog altijd te bed. Ze ligt nu zeven weken, het arme kind. Maar ze is een zeer geduldige en verstandige patiënt. Ze schikt zich in haar lot. De laatste week zag je haar zienderoogen vooruitgaan. De temperatuur was lager, hoewel er 's avonds nog wel eenige verhooging optrad. Maar ze sliep goed 's nachts en ze begon een boek te lezen en de leestrommel te bekijken. Ook kreeg ze meer eetlust. Ik heb mijn kookboek nageslagen en elken morgen een ommelette voor haar gebakken van een andere variatie. Er is een lange stoel voor haar aangeschaft en we verwachten, dat zij morgen op mag en dan misschien binnen een paar dagen buiten zitten in de ochtendzon voor een kwartiertje. Ze is vatbaar voor een grapje en zelfs kan ze al boos worden, n.l. als anderen op haar fiets zitten! Likeurbonbons en schuimpjes, benevens port, kunnen genade vinden in haar oogen en je tante heeft Haute Sauternes voor haar gekocht, die witte wijn, die wij op Pantjoeran hebben gedronken. Want het geweten spreekt, als ze bedenkt, dat wij daar op Batavia aan 't fuiven waren, terwijl Anna hier lag te worstelen met de eerste koortsen! Ik heb je zonder bericht moeten laten, want ik kon er geen hoogte meer van krijgen. Ik ontving een brief uit Emmahaven, van 1 Augustus, maar het was 8 Augustus toen ik hem kreeg. Ik wist toen werkelijk niet meer, waarheen ik het best kon schrijven, gezien de vroegere ervaringen, en heb volstaan met een briefje naar Utrecht. Ik stuurde je ook afdrukken van de 15 feuilletons, die ik schreef, en nog wat krantenknipsels. Daarnaast Kritiek en Opbouw, voorzoover ik nog dubbele exemplaren had. Dat zal ik je nu voortaan elke 14 dagen sturen. Du Perron blijft eraan meewerken vanuit Europa. Hij is met de ‘Stentor’ van de Mij. ‘Oceaan’ op 12 dezer vertrokken. Er zijn geen Hollanders aan boord, allemaal Schotten en Welshmen, schrijft hij, en ze zitten aan tafel met de ‘crew’, d.w.z. met de officieren natuurlijk. Als ze nu niet te veel storm hebben, kan het voor hen een aardige reis worden misschien en voor hem een rustkuur. Hij heeft het noodig en mevrouw Du Perron | |
[pagina 470]
| |
ook. Overigens zal er in de toekomst wel aanleiding zijn meer over hen te schrijven. Wat Kritiek en Opbouw betreft, dat is natuurlijk een uitzonderlijk Indisch verschijnsel, zooals alle menschen, die eraan meewerken, min of meer uitzonderlijk zijn in Indië. Je hoorde in den Volksraad op dien morgen dr. Mansvelt spreken, ambtenaar aan Economische Zaken, maar lid van den Volksraad voor de Vaderlandsche Club, die het best te vergelijken is met den Vrijheidsbond in Nederland. Koch heeft in K. & O. drie artikelen geschreven over ‘de rede Mansvelt’, en als je nu eens wilt lezen, hoe Koch en ik en vele anderen (maar niet zoo heel veel) in Indië denken over het resultaat van Nederland's kolonisatiearbeid hiertelande, dan moet je die drie stukken lezen, al zal het je misschien moeite kosten er je belangstelling voor gaande te maken, omdat die belangstelling natuurlijk pas kan komen door innige aanraking met het land en het volk. Ook komt de belangstelling in zulke dingen als koloniale economie of koloniale staatkunde gewoonlijk pas op lateren leeftijd, behalve dan, dat je op jouw leeftijd er ook wel voor kunt voelen, maar dat je dan toch liever deze kost wat meer in populairen trant ziet opgediend. Toch vormen deze drie artikelen een kort begrip van de verhouding Indië-Nederland, waarbij je dan moet bedenken, dat met Indië de Inlandsche bevolking is bedoeld en met Nederland het Westersche grootkapitaal. Lees o.a. het begin, over ‘de ethische richting’, waarop zoo is afgegeven, omdat die richting den Inlander ‘fêteerde’ en hem het hoofd op hol bracht, en je zult misschien met eenige verbazing bemerken, dat die richting ook al niet op zuivere menschenliefde rustte, maar alleen op het verlangen den Inlander wat koopkrachtiger te maken, opdat hij beter de massa-artikelen van een bepaalde groep van fabrikanten zou kunnen koopen (Twente in de eerste plaats met zijn katoentjes). Intusschen moet ik je nog wel zeggen, dat je hier niet kunt leven, als je openlijk zulke inzichten belijdt, tenzij je onafhankelijk bent van de ‘heeren’. Moet je b.v. promotie maken, dan moet je zwijgen, tenzij je heel knap bent of machtige protectie geniet. En toch zijn er heel veel menschen in Indië, intellectueelen dan, die het er roerend mee | |
[pagina 471]
| |
eens zijn. Zij laten alleen nooit iets van zich hooren in het openbaar. Tot je oriënteering diene, dat het stukje ‘In de Kerk’ is geschreven naar aanleiding van een incident te Djokja, waar ds. Nieuwpoort (dien ik helaas eenige malen Nieuwkoop heb genoemd!) moest spreken of preeken ter gelegenheid van de geboorte der Prinses Van Biesterfeld (zooals jij haar noemt en ook Du Perron in zijn laatste briefje). De dominee zag de kerk vol autoriteiten, die hij anders nooit zag, waaronder de gouverneur in ambtscostuum, en de resident en de ass. resident enzoovoort, mitsgaders hun vrouwen natuurlijk, terwijl zijn eigen klanten geen plaats hadden. En toen heeft die dominee gezegd, dat hij dezen dienst leidde contre-coeur, en dat hij eigenlijk tot deze vergadering niets te zeggen had, en dat hij wel zou bidden, maar niet voor dat prinsesje alleen, maar voor alle kinderen! Tableau! Alle kranten (behalve de Indische Courant, die alleen een nuchter berichtje plaatste) schreven ‘leaders’ over deze wanklank, en het kerkbestuur in Batavia stak de hoofden bijeen. De dominee werd van zijn post ontheven, voorloopig, maar het is erop uitgeloopen, dat hij ‘op eigen verzoek’ ontslagen is en naar Nederland terugkeert! En omdat ik, anders niet zoo op de hand van dominees, dezen dominee een flinken vent vind, heb ik dat stukje geschreven, nog net intijds voor dat ontslag ‘op eigen verzoek’. Misschien heeft het de heeren toch iets minder dapper gemaakt. Ook de dominee heeft een ex. ontvangen, maar ik heb niets gehoord, ofschoon ik hem al dadelijk persoonlijk had geschreven om hem te feliciteeren en hem te zeggen, dat hij groot gelijk had, maar dat ik overigens niet begreep, wat iemand als hij in Indië deed, of het moest zijn om vlugger zijn pensioen te verdienen! Van je Vader heb ik een brief gekregen met een heele bundel kiekjes erin. Ik zal dien brief nu maar niet afzonderlijk beantwoorden, nu ik toch aan jou schrijf, maar wil je hem vriendelijk bedanken voor zijn activiteit in dezen. Die kiekjes zijn voor al die familie ‘in de desa’ van tante Itih. Daaraan was niet te ontkomen, toen zij ze zagen, want je weet, ze zaten onafscheidelijk in de tasch! Dus nogmaals hartelijk dank voor de vriendelijkheid in dezen. Ik lees met verwon- | |
[pagina 472]
| |
dering altijd van die buitenlandsche reizen, die de menschen in Holland tegenwoordig maken. Ik hoop, dat ze ervan profiteeren naar behooren. Ik zou zoo graag Parijs zien, en het Louvre en het Luxembourg, en Versailles en Saint Cloud en wat niet al. Montmartre, en het kerkhof Montmartre, om bloemen te brengen op het graf van Heine, dat daar ligt, en waarover, als ik me niet vergis, een spoorwegviaduct leidt!! En zooveel is er in Frankrijk, dat ik zou willen zien, voor ik sterf. Dan lees ik in het krantje uit Flakkee, dat de reisclub van Herkingen gegaan is naar Dinant, of all places in the world! Waarom ga ik niet naar Dinant! Of naar Herkingen, om mossels te rapen! Je Vader schreef me n.l. van de reis naar Duitschland van Stien, voor een week. Wie had daar in mijn tijd aan gedacht wat? Over Opoe schrijft hij, dat ze zoutloos dieet heeft en dikke voeten. Dat zijn verdachte teekenen hoor. Als het doorgaat, dat zij nog naar Utrecht komt om je te zien, schrijf me dan eens hoe het met haar is. Kan ze dat nu nog wel, naar Utrecht komen? Ik zou haar maar in een taxi zetten, die brengt je tot voor de deur. Probeer mij eens te schrijven, hoe zij is en wat ze zooal zegt ja? Ik zou met jou samen best naar Parijs willen, Fransje! Wat zouden we een boomen opzetten over dat alles! Over Batavia denken wij nog dikwijls. Het was toch heel aardig, al was de tijd kort, de temperatuur (voor mij vooral!) om te stikken en het ouderlijk hart niet al te gerust, wat Anna betrof. Tante Itih verbaast er zich nog steeds over, dat jij heelemaal droog bleef, dat je niet zweette. Er zijn van die menschen, maar het komt misschien ook, omdat je elken dag werkt en natuurlijk omdat je niet dik bent. Ik heb een baas gehad, een echte blonde Terschellinger, die elken dag ver in de tuinen liep en volkomen droog thuiskwam. Als die zweette, was hij ziek. En hij was een zeer gezonde man, trouwens nog, want ik zie hem nog wel eens. Wij praten nog wel eens met elkaar, want hij is die baas, die altijd bang is, dat ik niet bestaan kan van mijn schrijfmachine! Daar begrijpt hij niets van, deze suikerplanter. Ja, het spijt me natuurlijk, dat ik je vermoedelijk niet meer, of niet zoo vlug meer zien zal, maar het slot van de kennis- | |
[pagina 473]
| |
making was niet kwaad, daar op Batavia. Wat een tocht door al die antiquiteiten. Gang Mangga Doewa en Gang Sentiong! En Gang Torrong! En kaptein Jas. Nu, je mag zeggen, dat je de ziel van Indië gezien hebt hoor! Maar Parijs, of zelfs Amsterdam, zou mij heel wat beter aanstaan. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen, dat ik jou niet meer zien zal, wil je dat wel gelooven? Ik heb altijd het gevoel, dat ik nog niet van je afben. Ik heb gisterenmiddag ook je tweede brief ontvangen van Port Said. Die heeft er 1 dag korter over gedaan, dan die uit Emmahaven. Je snapt die dingen niet, maar het ligt natuurlijk aan toevallige gelegenheid, juist op tijd, zoodat hij niet behoeft te wachten. Vliegpost op Java zelf is alleen maar van eenig voordeel tusschen de drie groote kuststeden. Niet zoodra moet de brief met de gewone post iets verder, naar Malang b.v., of het komt op hetzelfde neer, in elk geval op een landelijk gat als Blimbing. Je brief was weer heel aardig geschreven. Doe mijn groeten aan Baanders terug, als je hem nog ziet. In de vorige brief had ik natuurlijk gelezen, dat jullie nog eens naar Oud-Batavia zijn gaan kijken. Dat was heel aardig om te hooren. Ik had wel graag met jullie op de muur van het bastion gezeten, van Zeeburg, om te bespiegelen over het verleden. Het is inderdaad het verleden, dat op je toekomt daar, oud-Holland in Indië. Ik ben blij, dat ik het je heb kunnen laten zien. Die herinnering zal je altijd bijblijven, ook al kom je hier niet meer terug. En De Haan is je beste gids. Die schrijft erover, alsof hij daar zelf in die tijd geleefd heeft. Persoonlijk moet hij een wonderlijk heer zijn geweest. Eenzelvig, vrijgezel, kribbig, maar soms plotseling hartelijk, als hij je mocht. Natuurlijk had hij de p. gezien aan het hedendaagsche Indië, en zijn manier van schrijven is dikwijls kostelijk. Hij spot er eigenlijk mee, maar niet met de 17de eeuw, niet met de pioniers. Voor hen heeft hij groot respect, want dat waren flinke kerels. Waren zij ook. Ik had je wel eens willen hooren in Gang Tangkie tegen die dikke Chineesche mama! Natuurlijk zijn er op Batavia nog veel meer oude dingen te zien, als je tijd hebt om erheen te gaan. Achteraf heb ik nog aan enkele dingen ge- | |
[pagina 474]
| |
dacht, die we hadden kunnen gaan zien. Zoo kun je b.v. gemakkelijk te voet even gaan naar Gang Blandongan, waar dat Hollandsche huisje staat, dat nu bidhuisje is geworden. Er is een plaat in het album van De Haan van. Het is eigenlijk vlakbij Pantjoeran, in een zijstraatje. Maar daar heb ik alweer niet aan gedacht, of misschien was ik te blij, dat ik zat! Maar in elk geval, het voornaamste heb je gezien, en ik vond het bepaald vleiend voor me te hooren, dat je er nog eens met Baanders was heengegaan, en ook dat je ajam lengkeng en satee tjampoer hebt gegeten, hetgeen eigenlijk te danken is aan Du Perron, die dat zoo heerlijk vindt en het iedereen aanraadt. Met Du Perron heeft tante Itih zich bizonder geamuseerd, zooals je weet, want die groote literator kent Soendaneesch en zei voor haar alle mogelijke rijmpjes en volksliedjes op in haar moedertaal. Tante Itih heeft op deze reis enorm genoten! Je ziet, dat ik goed heb gezien. Ze willen jou bij de ‘Nederland’ heel graag hebben. Je moet jezelf niet te min taxeeren. Jij bent precies het soort jongen, dat ze hebben moeten. Ik zou niet weten, wat er aan je mankeert, behalve dan dat je een revolutionnaire oom hebt, een berucht type, een krantenschrijvert. Hoe dan ook, ik heb je natuurlijk dit jaar sterk beïnvloed, maar opzet was daar toch niet bij hoor. Ik kan me niet anders geven dan ik ben. Je weet het van de ‘ooms-allures’, die ik niet bezit, maar dat zul je toch zeker niet betreuren. Ik heb je meer gezien en behandeld als een vriend van jongeren leeftijd en minder als een neef, maar slecht behandeld heb ik je toch niet, meen ik. Mijn invloed onderga je onvermijdelijk, maar daar is geen vechten tegen. Elke intelligente jongeman, die met mij in aanraking komt, wordt door mij beïnvloed, of hij moest een Hallemannetje of een ander soort gluiper zijn. Als ik begin te praten, luisteren alle menschen naar me, die me kunnen volgen. (Die den honing van wijsheid, die van mijn lippen vloeit, kunnen savoureeren!) Alleen wie stom is, kan mij niet volgen en ergert zich aan me. Die proef gaat altijd op. Ennesbejers en dergelijke lummels ruiken me al op twintig meter afstands. Maar aangezien dat alles nu niet bepaald op jou van toepassing is, kunnen we dat overslaan. Wat het varen betreft, | |
[pagina 475]
| |
kan ik je niet beïnvloed hebben. Dat zijn je eigen ervaringen, die toevallig geheel kloppen met de ervaringen van anderen, zooals ze zelfs in een officieel rapport van het Kantoor van Arbeid zijn neergelegd. Ze willen jou best hebben, en ze nemen je vast, maar je toekomst kun je dan ook zelf voorspellen, tenzij de arbeidsvoorwaarden snel veranderen. Hoeveel tijd heb je nu om een besluit te nemen in Holland? Wat is nu eigenlijk het eerste, waar je aan toe bent? Komt er nu een periode van rust en bezinning? Of moet je dadelijk in dienst. Het ziet er naar uit, alsof er in Europa oorlog komt, of dat die al is uitgebroken, als je dezen brief ontvangt. En een oorlog brengt verandering in het leven van alle menschen. Wat Groustra betreft, ook die zal ongetwijfeld zijn goede zijden hebben, anders zou de maatschappij hem geen schip toevertrouwen. Maar als zeeman is hij natuurlijk wat beperkt in zijn outlook on life, en staat hij vreemd tegenover menschen aan den wal. Je hebt nu zelf wel gemerkt hoe bitter weinig die zeelui eigenlijk weten van de landen, die zij bezoeken, zelfs van Indië. En dat kan ook niet anders. Bovendien zijn juist de hoogste chefs altijd blind, omdat iedereen tegen hen huichelt, of op zijn minst karig is in zijn mededeelingen. De straf voor het staan aan den top is... eenzaamheid. Vandaar dat vele leiders van bedrijven, en ook scheepskapiteins natuurlijk, zoo'n vreemden indruk maken. Zij spreken bijna nooit iemand, die ‘gewoon’ tegen hen doet. Vorsten doen ook zoo gek, om dezelfde reden. Het beste leer je hen nog kennen, als je hun secretaris of boekhouder bent. Meestal zijn ze beter dan hun reputatie, en gewone menschen zijn ze altijd. Ik zou Groustra moeten spreken om een oordeel over hem te kunnen wagen, maar het type, zooals je mij hem beschrijft, is niet kwaad. Je hebt natuurlijk de groeten van allemaal. Lies bedankt je nog voor de postzegels. Er is een Passer Malem van de Chineezen op Malang, die is altijd heel aardig, met een draaimolen en zoo. Ik moet er natuurlijk heen met de jongelui, maar na den eersten, als ik geld gebeurd heb. Ik ben eigenlijk zoo arm als Job. Meer schuld dan geld. En copie is ook maar zoo-zoo den laatsten tijd. Ik zal weer eens wat | |
[pagina 476]
| |
moeten verzinnen. Kleine reisjes in den omtrek misschien. Dan is er nog Bali, maar ik durf daar momenteel niet mee aan te komen na mijn strapatzen naar Bandoeng en Batavia. De groeten en schrijf me maar eens vlug over alles. Oom Wim. |
|