| |
46.
Brief 15 juli 1939 aan F. Schamhardt.
Hotel des Galeries in Batavia. Dit was het restaurant waar Walraven, Itih en ik na onze expeditie door de stad wilden eten en waar ik voor het eerst kennis maakte met wat tegenwoordig ‘apartheid’ heet.
Jan Piet met zijn vinger: het standbeeld van Jan Pietersz. Coen op het Koningsplein. Hij was afgebeeld met de rechter wijsvinger bevelend naar de grond gericht. Hij keek recht naar een op een pilaar liggend leeuwtje met een wereldbol, zodat het leek, zei Du Perron, alsof hij zei: ‘hier die bal!’
De aanbeveling van de satee tjampoer en ajam tja lengkeng (djempol deze!) is eveneens van Du Perron.
Blimbing, 15 Juli 1939
Beste Jongen,
Je brief uit Semarang ontving ik vanochtend (Zaterdagmorgen). Wij zijn Donderdagavond laat thuisgekomen. De express maakte voor ons gerief een kleinen omweg via Sidoardjo, waar wij inderdaad de laatste trein naar Malang op ons vonden wachten. Van ‘service’ gesproken! Toen moesten wij natuurlijk nog ham koopen en brood en jam, ter wille van de feestelijke thuiskomst, want thuis hadden ze zuinigjes geleefd, terwijl wij ons geld min of meer verbrasten, al kun je dan ook niet reizen zonder een zekere mate van brassen.
Anna bleek er maar slap aan toe. Zij heeft malaria tropica
| |
| |
en heden zijn haar excrementen naar de dokter ter onderzoek, omdat er een vermoeden bestaat van para-typhus. Dat is wel niet de echte, gevreesde typhus, maar toch is het typhus, die slechts langzaam geneest. Wordt, geloof ik, veroorzaakt door de coli-bacil. (Oh, mister baccillillus, don't you grin at me!) An ligt maar op bed, geel en slap en moe. Die heeft daar al dien tijd zoo gelegen, al was er dan ook de dokter, en al hebben de broers en zusters wel gedaan wat zij konden. Het zijn lieve kinderen.
Tante Iti kon den volgenden morgen evenmin opstaan. Zij heeft ook malaria, tertiair, dus oude malaria, die door het reizen weer voor den dag is gekomen. Dat was ook de reden van haar onwel worden op Batavia. In het hotel is zij gaan liggen en had 40.1 koorts. Ik heb een ijskap gekocht en een zweetmiddel, en toen daalde de temperatuur binnen het uur. Dien avond zijn wij niet meer uit geweest, hoewel tante vóór de kamer toch weer een compleet maal heeft opgepeuzeld om ongeveer half negen! Ikzelf ben 's middags nog eens weer in Hotel des Galeries gaan eten en zat daar alleen in de zaal, in herinneringen verzonken aan wat voorbij was. Den volgenden morgen kwart voor zeven vertrokken wij naar Malang. Nog eens over Passer Baroe, langs Jan Piet met zijn vinger, langs het leeuwtje of kardoesje op het Waterlooplein, door het Hertogspark langs het Volksraadsgebouw. Het ging mij toch aan mijn hart, want ik hou van Batavia, ondanks de verschrikkelijke hitte. Jij zult er nu ook wel meer voor voelen, na mijn optreden als gids van Cook en Lissone, en na mijn historische gedoceer.
Ik ben blij, dat ik je dit heb kunnen laten zien, toeval als het ten slotte was. Zonder mij zou je altijd een vaag en verkeerd idee van Batavia hebben gehouden, tenzij je er gekomen was in het genot van veel tijd, wat een zeeman nooit heeft. De dame uit het hotel zei, dat zij 17 jaar te Batavia woont, maar de Portugeesche Buitenkerk heeft zij nog nooit gezien, zij weet niet eens, waar die ligt of staat! En het is vlakbij met het trammetje, dat langs haar hotel rijdt!! Zoo zijn de menschen.
Je hebt me nu weer gezien van een andere zijde, en ik betreur het alleen maar, dat je ons ook niet op Bandoeng en
| |
| |
Buitenzorg hebt kunnen zien, temidden van onze vrienden en geestverwanten, waar wij zoo hartelijk zijn ontvangen, alsof je oude oom een Indische beroemdheid was. (In bepaalde kringen is hij dat ook!) Je brief doet mij veel genoegen, want ik ben nog ijdel genoeg om niet immuun te zijn voor lof, maar je zult begrijpen, dat ik er prijs op stel, dat je een goede opinie over ons meeneemt. En waar het mogelijk zou kunnen zijn, dat wij elkaar in lang niet of heelemaal niet zullen weerzien, is er mij nog veel meer aan gelegen, dat je herinnering aan mij prettig en aangenaam is, zoodat je altijd met plezier aan me zult kunnen denken en je altijd kunt zeggen, dat ik gedaan heb wat een oom voor zijn neef moet doen, naar de mate zijner krachten.
Wij kwamen ongeveer platzak thuis, moet je weten!
Mijn liefde voor Batavia is slechts mijn liefde voor Holland. In Utrecht, of in elke andere willekeurige Hollandsche stad, kun je zulke kerkbanken en kaarsenkronen zien, en ook zulke gele klinkertjes, maar in Indië hebben we niets anders dan het schamele restje, dat Batavia als door een wonder nog bezit. Alleen in Batavia zie je deurtjes en raampjes, die gemaakt zijn met de handen van een Hollandschen timmerman, zorgzaam, precies en met liefde. Alleen de oude stad is aangelegd door Hollanders en draagt daar de sporen van. Wij loopen op gewijden grond, daar in Batavia, en hoe langer je weg bent van huis, hoe dierbaarder het je wordt, omdat het immers het eenige is, wat je bezit. Dit alles moet je bedenken, als je je afvraagt waarom Oom je brengt naar een bouwval als in Mangga Doewa (de gang van de twee Manggaboomen, beteekent het). Oom moet het gaan zien, om te kijken of ze het niet hebben weggesleept; of het er nog is! Zij hadden het ‘opgeknapt’ en ik sta nog in twijfel of dat wel moet worden toegejuicht. Ik ben bang van deze ‘opknappers’, net als ik als kind bang was van de schoonmaak op Vrijdag, want als je dan uit school kwam was er meestal met den ruwen bezem der Hollandsche zindelijkheid het een of ander dierbaar prul van je weggevaagd van het oppervlak der aarde.
Ik stuur je dezen brief naar Soerabaia, op goed geluk en in de hoop, dat je hem op tijd ontvangt. Natuurlijk hopen wij
| |
| |
vurig je nog te zien. Ik kan vandaag niet weg, wegens mijn zieken, en ook niet wegens mijn vele werk. Jansen heeft in den Volksraad niets teveel gezegd van dat werk. Stapels en stapels van pakken, waarvan ik het grootste gedeelte, de dagbladen en zoo, al heb teruggestuurd. Maar vele tijdschriften en politieke weekbladen liggen er en dan een stapel boeken ter recensie. Intusschen heb ik vandaag nog niet anders gedaan dan ‘digestie-brieven’ geschreven aan al de vrienden, bij wie wij zijn geweest. Dan ben ik tenminste op dat punt alweer gerust.
Ja, dat ik je teruggedreven heb naar de boeken en de mooie dingen, geloof ik ook wel. Eenige richting aan je leven zal ik wel hebben gegeven, en dat zul je later nog beter beseffen. Ik heb ook menschen gekend, lang geleden, die mij op een zeker pad hebben gezet, waarop ik moest voortgaan en waarvan ik niet meer terug kon keeren. Opmerkzaamheid voor literatuur, voor de taal en voor de geschiedenis van ons land heb ik je misschien gegeven. Wij, ballingen in den vreemde, weten wat dat zeggen wil en hoeveel het eigenlijk voor ons beteekent, als wij gevoel hebben en een beetje hersens. Het brengt je door de moeilijkste perioden; waar de dommen alleen de phrazen van het geloof hebben, van het dogma, daar hebben wij de rijke, bloeiende velden van geschiedenis, literatuur en taal, en een beetje kunst en natuurschoon. Herinnering, die verteedering brengt en je doet stappen over veel vooroordeel, ook dat geeft het je, deze geestesrichting. Wie zich daarin verdiept, is feitelijk onkwetsbaar, en wordt er soms gelukkig door, zooals het mij is gegaan. Zelfs brengt het mij brood.
Wat je ook mag besluiten in de toekomst, stoor je niet aan wat anderen zullen zeggen. Daar kun je ontzaglijke schade van hebben. De wereld staat altijd klaar om je neer te slaan, om je gelijk te kappen, maar hier of daar zijn menschen, die je zullen begrijpen en die je willen erkennen in je waarde. En soms ben je lang alleen, met een verlaten gevoel, maar ten slotte vind je die menschen toch. Ook de vrouw is van veel belang. In je leven zal ‘de’ vrouw komen. Zie alleen naar je geluk, en niet naar uiterlijken schijn, ook niet naar geld. Het is van geen voordeel op den langen duur.
| |
| |
Met een vrouw als tante Iti, een arm, eenvoudig desakind, maar met een groote liefde en toegevendheid voor mij, en een groote bewondering ook, kom ik veel verder dan met een elegante Europeesche vrouw. Hoe gelukkig was zij niet op de tournee door Batavia en hoe blij was ze, dat jij er ook bij was! Dit is iets, dat zij nooit meer zal vergeten, maar jij en ik evenmin, nietwaar? Het is iets heel bizonders. Ik was zelf ook zoo gelukkig, ondanks de vreeselijke hitte, waar ik onder leed, dat ik onwillekeurig over mijn beste vrienden ging spreken, alsof ik hen wilde oproepen om bij ons te zijn. Met bijna niemand heb ik je in kennis kunnen brengen. Het is niet mijn schuld; het komt alleen omdat er geen tijd voor is. Een beetje tijd, en je zou Indië nog weer heel anders zien. En ook zou je menschen zien, echte menschen, die je zouden opnemen in hun milieu als vriend voor altijd. Deze menschen ontvangen eenvoudig niemand, dien zij niet hun vriend kunnen noemen, evenmin als ik. Wij maken geen toonbankcomplimenten.
Nu, mijn lieve jongen, ik eindig maar. Mocht het zijn, dat wij je niet meer zien, berust er dan maar in. Het loopt toch maar uit op een afscheid, waarbij je niet kunt zeggen, wat je eigenlijk voelt. Ik kan dat evenmin. Ik heb de laatste dagen zooveel malen afscheid genomen en overal had ik dat gevoel van ‘afsnijden’, met pijn en ruwe scheuring van banden. Maar er is de post en wij kunnen schrijven. Ik zal je veel schrijven, als je in Holland bent, en schrijf mij maar alles, opdat ik het een beetje kan blijven volgen en begrijpen. Vraag mij ook om raad in moeilijkheden, al behoef je mijn raad niet te volgen. Ik kan je soms iets zeggen, waar je nut van hebt.
Vergeet niet satee tjampoer en ajam tja lengkeng op Pantjoeran. Djempol deze! Met witte Bordeaux! Het waren goede oogenblikken, mijn zoon.
Nu, het beste en schrijf nog eens voor je dit land verlaat. Of probeer mij te laten weten, op welk tijdstip je in Soerabaia bent op de terugreis. Misschien kan ik dan toch gedaan krijgen, dat je even met mij meemag.
Groeten, ook van Tante en alle kinderen. Zij zouden je zoo graag zien.
Oom Wim.
|
|