| |
42.
Brief 20 mei 1939 aan F. Schamhardt. De naam Voorneman wordt hier genoemd omdat ik die naam in een krant las, en op de H.B.S. in Utrecht toevallig met een Voorneman in de klas had gezeten.
Een belangrijk bericht in deze brief is dat hij een brief van E. du Perron heeft gekregen. Du Perron had een stuk van Walraven geleden in De Indische Courant en daarop gereageerd. Deze brief van Du Perron was het begin van een drukke correspondentie. Er is daarvan helaas niet meer dan een brief (de laatste) overgebleven.
Blimbing, 20 Mei 1939
Beste Frans,
't Is Zaterdagavond, zeven uur, en ik zit hier in de welbekende paviljoenkamer met je brief uit Genua voor mij. Jij bent nu zeker wel thuis en ik hoop, dat je een genoegelijken Zaterdagavond hebt. In Holland was dat de prettigste avond van de heele week, in vroeger jaren.
Je zult ook een brief van mij hebben gevonden, dien ik had
| |
| |
ingesloten bij een brief aan je moeder. Het een zal het andere niet bijten, zooals Opoe altijd zei. Het was een nogal ‘litteraire’ brief, en dat komt natuurlijk omdat jij nu vervuld bent van een nieuwe zijde, die je aan ‘oom’ hebt ontdekt: die van den letterkundigen kritikus, asjeblieft! Het is een heel raar geval met die kritieken van mij. Ik doe het al jaren en ze worden gelezen, ook in Holland, maar ik ben natuurlijk heelemaal niet, wat het publiek ‘een bevoegd kritikus’ zou noemen. Ik lever er alleen een voorbeeld mee van wat een mensch soms kan doen, als hij er aan begint en er zich op toelegt, en er bovendien de kans voor krijgt. Vroeger vooral was Indië inderdaad een land, dat in sommige opzichten op Amerika geleek. Men vroeg niet: ‘Waar zijn je papieren?’ maar eenvoudig: ‘Ben je er toe in staat?’ En als je dan ‘ja’ zei en het bleek, dat je ook inderdaad er iets van wist, dan dacht nooit iemand meer eraan om nu eens te gaan onderzoeken of je ook wel werkelijk ‘bevoegd’ was. Zoo zijn er allerlei menschen in Indië op vooraanstaande plaatsen gekomen, die eigenlijk wat hun opleiding enz. betreft volkomen obscuur waren. Als ik mijn ‘bevoegdheid’ zou moeten bewijzen, dan zou ik dat alleen kunnen door praktische proeven te leveren. Tegenwoordig gaat dat bijna nergens meer op, behalve misschien in dat rare vak: de journalistiek. Daarin leggen de geleerdste heeren het finaal af (soms!) en daar slagen personen in, die zelfs nooit middelbaar onderwijs hebben gekend. Het bewijst alweer, hoe weinig in wezen onderwijs beteekent, behalve dan dat het een voornaam hulpmiddel is. En dat is het zelfs dikwijls niet eens meer. Maar zooveel is toch wel zeker, dat onderwijs goed is, maar dat de belangstelling en de vreugde in een bepaalden tak van kennis onmisbaar zijn om iemand werkelijk z.g. ‘deskundig’ of
‘bevoegd’ te maken. Dat laatste is zelfs primair, zou ik denken, en dat is het zeker in journalistiek.
Op je verzoek sluit ik mijn recensie in over Das Buch von San Michele. Wees niet teleurgesteld, als je merkt, dat ik er niet zoo enthousiast over ben, als jij blijkbaar bent. Denk aan het verschil in leeftijd en ervaringen, en bedenk ook hoe dikwijls wij, ouderen, worden teleurgesteld door de jeugd van nu, die soms botweg alles naar beneden haalt,
| |
| |
wat wij vroeger mooi hebben gevonden en nog mooi vinden veelal. Maar dit wil ik je wel zeggen, dat ik het meeste heb geleden juist onder het sarcasme van ouderen naar aanleiding van dingen, die ik mooi vond en waarmee ik dweepte. ‘Wat heb je er aan en wat koop je ervoor’, dat was nog het minst erge, en dat zei Opoe altijd, maar je hadt Opa soms eens moeten hooren, als hij met zijn stalklompen aan over de Nederlandsche letteren heenmarcheerde!... Dat was bij Droogstoppel af, als die begon over ‘een gedicht van een zekeren Heine’, dat door Stern werd voorgelezen aan zijn dochter Marie, terwijl zij in de suite zat te breien. (Want we hebben een suite, zei Droogstoppel erbij!) Lees vooral ook Max Havelaar! Dat is nog ouder dan San Michele, maar het is nog even sprankelend, alsof het vandaag geschreven was. Want Droogstoppel bestaat nog heden, in levenden lijve! Er zijn ook Droogstoppels bij jullie aan boord, zooals Van den Berg b.v. In de oogen van de wereld brengen ze het soms ver en zij zullen nooit in een concentratiekamp raken als Mussert soms eens wint. En daar kom ik wel in; linea recta hoor!
Wie er ook wel in zal raken is dr. Nico van Suchtelen, wiens Tat Tvam Asi ik niet ken. Wel zijn oudere boeken van vóór den oorlog, zooals Quia Absurdum en De Stille Lach. Hij is directeur van de Wereldbibliotheek, en uit wat hij daarin laat verschijnen, kun je soms zien, dat hij nog altijd op een ultra-democratisch standpunt staat. Pas nog een dikke bloemlezing uit het werk van Frank van der Goes, die 80 jaar is geworden en een aartsmarxist is. Van Suchtelen zelf is, geloof ik, niet zoo extreem, zooals dat dan heet, althans heeft hij zich niet in dien geest geuit. Wel stelt hij zich tegenover de tachtigers (geen kunst om de kunst, zegt v.S.) en is hij een moderne moralist, gevoelig, soms overgevoelig. Ik herinner me uit De Stille Lach de hoofdpersoon Joost Vermeer, die zegt: ‘Tendenzlooze kunst is geen kunst’. Juist het tegenovergestelde van wat Van Deyssel altijd heeft staande gehouden. Toch kon die Joost Vermeer soms wel eens vervelend worden, als ik me goed herinner. Ik heb het boek in geen jaren meer in handen gehad.
Je moet niet denken, dat ik alles heb gelezen! Daar mankeert
| |
| |
zoo het een en ander aan! Er zijn zeker in mijn leven tien of meer weggegooide jaren geweest, waarin ik niets las, of althans geen dingen van beteekenis, ook al ben ik nooit zonder lectuur geweest, waar ik ook was en hoe ik ook leefde. De vijf jaren in Canada zag ik b.v. nooit iets in het Hollandsch, maar ik heb ontzaglijk veel Engelsch gelezen en ook Fransch. Heine heb ik dáár pas goed leeren kennen. De eerste jaren in Indië als soldaat heb ik nu en dan iets gelezen, niet van veel beteekenis, geloof ik. De eerste tien jaren als ‘burger’ las ik ook niet veel. Ik was boekhouder en had het druk. En dan kreeg je 's avonds de krant en de leestrommel (die wel ongemerkt ontwikkelend werkt natuurlijk op iemand als ik), maar ik heb in die jaren ook ontzaglijk veel zitten praten en bij de biertafel doorgebracht. Ik kon toen nog minder berusten in Indië dan tegenwoordig. Pas mijn werk bij den Suikerbond (waar ik me dood heb geërgerd aan de heeren vakvereenigingsmannen, maar waar ik Belonje en Goote leerde kennen) gaf mij eenige bevrediging en verzoende me wat met Indië. Ik ben van den Suikerbond weggegaan, omdat het boerenbedrog was, maar Belonje liet me niet los, en hoewel ik weer 1 jaar boekhouder ben geweest op een bank, ging ik na dat jaar naar hem terug en ben ik van 1930 af journalist of publicist zonder meer. Ik ben er heel gelukkig mee, hoe onvast het ook is en hoe wisselvallig soms de inkomsten kunnen zijn. Ik heb nog nooit ergens zoo lang achter elkaar gewerkt als aan de Indische Courant en je hebt zelf nu wel kunnen merken, hoe men daar tegen mij is. Ik ben er absoluut persona grata, waar dat dan ook door mag komen. Jammer dat ik niet veel vroeger in het vak ben gegaan.
Aan één kant, en voor wat betreft de opvattingen over mij bij de familie in het vaderland, kan ik me er over verheugen, dat je hier bent gekomen en mij hebt gezien ‘in mijn natuurstaat’. Je kunt nu tenminste verhalen over mij doen, die steekhoudend zijn en die zij zullen kunnen begrijpen en waaraan zij ook niet behoeven te twijfelen. Ik heb het altijd als hopeloos gevoeld om dien menschen een idee te geven van mijn leven hier, afgezien dan nog van het treurige feit, dat Opoe en Oom Jaap van hun kant niet de minste belang- | |
| |
stelling toonden en het lieten bij het gebruikelijke keutelbriefje, waar je niets mee opschoot en waar je de geslotenheid en de achterhoudendheid met lepels van af kon scheppen. Dikwijls heb ik getracht aan die heele verhouding definitief een einde te maken, maar dan begonnen ze toch weer. Misschien dat ‘het geweten’ dan sprak. Aan je moeder kon ik ook niet schrijven, maar dat was eigenlijk mijn eigen schuld. Ik had haar in 1918 afgestooten, omdat ik meende, dat zij mij wel wilde schrijven nu ik z.g. ‘een positie’ had en niet toen ik nog maar ‘een koloniaal’ was, iets wat zij mij intusschen kalmpjes hadden laten worden, zich daarbij niets anders voorstellende dan de gebruikelijke diagnose: ‘wie als soldaat naar Indië gaat, die is verloren’. Ik ga natuurlijk nooit verloren, al zat ik in het banjo, want mijn geest houdt mij in alles staande, en er zijn ook overal menschen, die dat opmerken en mij zonder veel pourparlers ‘veilig stellen’. Dat mijn familie dat nooit heeft opgemerkt, was voor mij een reden tot de diepste minachting jegens hun. Zoo is dan ook jouw komst voor mij een bron van vreugde en ontroering geweest, maar ook een overwinning op dingen, die dateeren van lang voor je geboorte en die je niet eens kon beseffen. Bovendien had je een heel ander personage kunnen zijn dan je bent, nietwaar?
Ook daarom ben ik zoo blij, dat je bent gekomen, onaangekondigd en ongevraagd. Ik zag je en je overwon en wij zullen wel altijd groote belangstelling voor elkaar blijven gevoelen, denk je ook niet neef?
- Het is hier nu Oostmoesson en 's morgens is het hier koud. Veel verkouden menschen, veel hoesters en kuchers, nu en dan een plotseling sterfgeval van iemand, die geen adem meer kan halen. Dat zijn meestal asthma en anginapatienten, in 't algemeen lijders aan ziekten van de ademhalingsorganen. Vergeet niet, als je straks de tropen nadert, en je voelt die Oostmoesson-kou, elken dag kinine te nemen, 1 pil is al genoeg. Dat voorkomt griep en meer van dat fraais. Tanti Iti is natuurlijk ook alweer bij den dokter geweest met haar keel. Zij moet er 's morgens vroeg uit, zóó uit haar bed naar achter, naar de keuken. En als ze dan buiten komt, zoo om vijf uur of kwart over vijven, dan krijgt ze het te pakken. Anna is er nu mee begonnen haar
| |
| |
dat te besparen en staat nu voor haar op, of althans gaat vuurmaken en theewater koken en voor de havermout van de heeren en dames zorgen, terwijl mama brood snijdt binnenshuis. Het personeel daagt pas op om 6 uur of half zeven, maar zelfs Rika gaat al om 6 uur de deur uit om met de stoomtram naar school te gaan. De heeren Jacob en Maarten hebben allebei weer eens onvoldoende voor algebra, maar vooral Maarten zal Mulo B halen, want als hij dat niet heeft komt er van al de plannen, die hij heeft, niets terecht. Dus laat ik hem ijskoud de 1ste klas nog eens overdoen. Indo-lent! Alleen Lies maakt het goed op school. Allemaal achten en negens. Maar 't is waar: in het begin van dezen brief heb ik gezegd, dat onderwijs maar een hulpmiddel is!
- Wij maken het overigens goed. En wij wachten je dus weer in Juli, als wanneer het de laatste maal zal zijn, en dat is erger. Het is voor mij eigenlijk heel erg, maar we zullen er maar niet te veel over praten en op onze tanden bijten. Laat me vroeg genoeg weten, wanneer je komt, als dat tenminste mogelijk is. Als je soms weer op Semarang weg mag, probeer dan het me zoo vroeg te laten weten, dat ik je daar kan afhalen. Dat zou wat zijn! Telegrafeer me desnoods uur en datum. Dan gaan we misschien eerst zuidelijk naar Djokja om iets te bekijken en vandaar naar Blimbing. Maar als het weer maar twee dagen is, ja, dan is het te kort. Ze waren hier op Blimbing toch al boos, omdat ik je een heelen dag had meegenomen naar Soerabaia, die schoone stad. Man, ze zijn hier zoo op je gesteld! Pannen vol pudding zullen ze maken voor je, en ik zal ham en eieren voor je bakken en krentenbrood, ja? Tusschen de hoogere journalistiek door!
- Ten slotte nog iets. Je schrijft alweer over de moeite, die het je kost je te gewennen aan het leven thuis. Deze kwestie is toch van het hoogste belang ingeval je studieplannen doorgaan. Je ouders zullen je natuurlijk een zekere vrijheid, zelfs groote vrijheid moeten laten, en wanneer zij dat misschien niet zouden kunnen - er zijn ouders, zelfs van de beste soort, die het niet kunnen - dan zal het een mislukking worden wat het huiselijk leven betreft. Dan wordt het een gewaagd experiment. Maar als je zou gaan studeeren, dan zou je je toch moeten gewennen aan een dagelijksche hoe- | |
| |
veelheid arbeid, buitenshuis en binnenshuis, en dan zal dat vermoedelijk lichter worden. Enfin, er is nog tijd genoeg om het met jezelf eens te worden, nu je toch nog in dienst moet enz. Maar deze en de komende jaren zijn de beslissende jaren voor je latere vorming, ook voor wat je later zijn zult. Ik kan je hierin heel moeilijk raden, want ik sta vreemd tegenover Holland en de ware verhoudingen. Het is iets, wat je daarginds, met elkander, moet beslissen. Wat het varen zeggen wil, weet je nu. Wat Indië zeggen wil, weet je min of meer. Je hebt er niet genoeg van gezien, want daar is geen gelegenheid voor. Er zijn aan Indië zekere goede kanten, vooral als je de juiste menschen kunt vinden om mee om te gaan. Je raakt elkaar hier overigens altijd weer kwijt; wie weg is, laat zelden meer iets van zich hooren; zelfs onder z.g. ‘vrienden’ worden bijna geen diepe gesprekken gevoerd, ook geen diepgaande vriendschapsbanden gesloten, enkele uitzonderingen daargelaten. Met ‘de liefde voor Indië’ wordt gewoonlijk bedoeld ‘de liefde voor het geld, dat in Indië is verdiend’. Wie het hardst roept over die liefde, weet van Indië dikwijls het minste af. De meeste menschen gaan met vreugde weg, al valt het hun soms in Holland erg tegen. Maar ook aan Holland wennen ze dan weer, zelfs Indo-Europeanen. Er zitten
er 20.000 in Den Haag immers? Ook in Holland hangt het maar af van het soort leven, dat je daar hebt. Als je er arm bent, dan is het begrijpelijk, dat je in sommige opzichten van meening bent, dat je beter arm kunt zijn in Indië. Trouwens, arm zijn valt nergens mee. De menschen in Holland zijn zeuriger en peuteriger dan hier, maar misschien kun je je daarvan vrijmaken, omdat je vrijgezel bent. Het studentenleven moet in vrijheid worden geleefd, dat is vast, en Hollanders verstaan slecht de kunst iemand vrij te laten. Zelfs een Hollandsche hospita laat je niet vrij, maar zeurt. Vrij ben je onder Engelschen en Amerikanen, of zooals je daar dikwijls hebt, in een groot gebouw met veel kamers en centrale verwarming, waar je je maaltijden buiten moet gebruiken, in een restaurant b.v. Toch zul je een besluit moeten nemen. Na de ervaringen van het laatste jaar is het misschien niet gemakkelijk, maar is het noodig je te voegen in een bestaan van zwer- | |
| |
ven, met zeer weinig vrijheid, veel ondergeschiktheid, afgeslotenheid van bijna alle cultuur, afhankelijkheid van crises en internationale verwikkelingen, ingeval van een huwelijk groote bezwaren, ook geldelijk? En zoo heel gedwee ben jij ten slotte ook niet, Fransje, als het er op aankomt! Als je overgaat tot de studie, dan zou de zaak opgelost zijn als je je dan ook kon schikken in het wonen thuis, en dan moeten beide partijen wat prijsgeven van hun terrein: jij wat van je vrijheidszucht en je vader en moeder wat van hun begrijpelijk conservatisme en hun gezag over den huissleutel! 't Is moeilijk.
Bedank je vader voor het krantje uit Flakkee. Er is altijd iets in, dat me iets zegt, waar ik belang in stel, hoeveel open vragen er ook blijven voor mij, die wel nooit beantwoord zullen worden. Ik stuur ze na lezing door aan inspecteur Tiggelman, die van Den Bommel komt en nu op Bangil zit als chef van het detachement veldpolitie.
Je schrijft me nog wel voor je vertrek en onder den verschen indruk van Holland en Utrecht in het bizonder? De groeten aan vader en moeder en Ti. Het is zeker volop lente in Holland. Dit herinnert me aan iets, wat weer lastig is misschien. Wil je wat gedroogde kervel voor me meebrengen? Zoo is er ook thijm, basilicum, rozemarijn, dragon, allemaal kokskruiden, die je hier alleen soms bij toeval ziet, maar die ze in Holland in elke drogistzaak verkoopen. En ja, vergeet niet naar de zuster van Jansen te gaan! You never know what can come out of that! Het is zielig, dat wij in de verstrooiing zoo zijn, en altijd anderen lastig vallen met gekke opdrachten (zooals kokskruiden!), maar je moet het meegemaakt hebben om het te kunnen begrijpen. Kokskruiden zijn een stuk van de Hollandsche lente, l'odeur de mon pays, net als in een blikje hutspot van Tieleman & Dros. Nu, het beste en veel plezier in de Hollandsche Meimaand. Zijn er al Meikersen? En in Juni komt de nieuwe haring en daarna die beroemde scharren uit de Zuiderzee, die zoo vet zijn. Nieuwe aardappelen zoo uit de grond met doperwten, die je zelf uit de tuin hebt gehaald. Gestoofde paling met een blaadje salie er in! Aalbessen. Een half fleschje bessensap kost hier 60 cent, want dat is iets zeer bizonders, moet je
| |
| |
denken. Ik zwavelde altijd de flesschen thuis en lakte ze dicht! Doux souvenirs! Dag!
Oom Wim.
In de Java-Bode heeft een artikel gestaan van een medewerker over de studie voor arts in Utrecht. Deze schrijver zegt, dat de toeloop zóó groot is, dat er geen plaats is voor alle studenten in de college-zalen, en dat velen dan ook de colleges niet kunnen volgen ‘omdat zij geen plaats kunnen krijgen’, en daarom dictaten leenen van collega-studenten. Door een arts in Batavia is dit weer tegengesproken, vooral omdat die medewerker natuurlijk ten slotte betoogde dat de medische opleiding niet zou deugen op die manier, maar het is een bekend feit, dat dokters altijd klaar staan met ‘es ist nicht wahr’ als het hun vak betreft. Zoo bestrijden ze ook altijd iedereen, die buiten de officieele geleerdheid om iets nieuws ontdekt of beweert. Dat hebben zelfs Koch en Pasteur ondervonden. Er heerscht ook in academische kringen een verschrikkelijke jalousie de métier. Intusschen is het de vraag hoe het nu eigenlijk is met die verhalen over ‘geen plaats’ bij colleges.
Voorneman kan inderdaad een zoon zijn van den burgemeester van Batavia, ir. Voorneman. Een blanke Indo. Enkele jaren geleden was ir. Voorneman nog burgemeester van Malang, vanwaar hij werd overgeplaatst naar Batavia, denkelijk omdat hij de geschikste candidaat van het heele stel was. Ir. Voorneman is een zakelijk ambtenaar, die zich goed in de vereischte vormen weet te houden en altijd aan zijn eigen belangen denkt natuurlijk. Dat zijn zoon met de nsb sympathiseert is begrijpelijk en komt overeen met het karakter van den gemiddelden hiergeboren blanke. Die willen eigenlijk terug naar de 19de eeuw in plaats van vooruit. Autocraat in plaats van democraat. De Inlander in de laagte houden, maar zelf alle macht. Zuiver koloniale mentaliteit. Onbewust verlangen zij terug naar de slavernij. Overdreven opvattingen inzake ‘Europeaanschap’. (‘Is jouw moeder een ropeaan?’ vroeg de oma van Siska aan Anna. De ‘strenge’ oma n.l.).
Een burgemeester in Indië is een man van veel beperkter invloed dan zijn ambtgenoot in Holland. In elke stad is ook
| |
| |
nog een resident (die o.a. den burgerlijken stand, de politie, tot zijn ambt heeft en die de eigenlijke representant is van het Nederlandsche gezag ter plaatse). Dan is er de Regent, die de Inlandsche aangelegenheden regelt en door de Inlandsche bevolking ook als hun hoofd wordt beschouwd, ook al zitten er in alle gemeenteraden Inlanders en in alle regentschapsraden Europeanen, want deze raden zijn kiescolleges voor den Volksraad (getrapte verkiezingen). Zoodat een burgemeester zich alleen bemoeit met waterleiding en verlichting, stratenaanleg, bouwaangelegenheden enz. De heer Voorneman is al een jaar in Holland, z.g. met ziekteverlof. Wedden, dat hij heelemaal niet ziek is? Hij heeft blijkbaar zeer machtige vrienden bij Koloniën, misschien wel minister Welter zelf, die net zoo'n witte Indo is als Voorneman en uit net zoo'n familie. Gewezen winkeliers en koekebakkers uit de 19de eeuw. ‘Door gebrek aan zwaarte naar boven gevallen’, zou Multatuli zeggen.
Ik heb een brief gekregen van E. du Perron, die momenteel in Bandoeng woont, maar over drie maanden weer naar Europa teruggaat, omdat hij - een al beroemd schrijver van romans en novellen, evenknie van Vestdijk en Menno ter Braak, 40 jaar oud - in Indië zijn brood niet kan verdienen, noch met letterkundigen arbeid, noch met journalistiek. Ja, als hij slechts in het koor mee wilde zingen, wellicht dat hij dan hier zou kunnen leven. Als hij maar wilde verdragen dat ‘de karbouwen door zijn inkt loopen’, dat men zijn beste bijdragen in de prullemand smeet en dat het domme, blauwe potlood van een domme letterknecht zijn werk mutileerde, dan zou hij hier mogen mee-eten van de nassie. Want dat alles moet je verdragen, zelfs al komt je naam voor in elk overzicht van de Nederlandsche letteren, al is je onsterfelijkheid twijfelloos, zooals in zijn geval en in dat van de anderen. Du Perron zal evenmin worden vergeten als Heijermans of Querido, afgezien van wat hij nog zal doen, vermoedelijk, om zijn naam nog meer te bevestigen.
- Hij schrijft me, dat Vestdijk van de nrc weggaat en dat ook Ter Braak van Het Vaderland weggaat (zij redigeerden daar elk de letterkundige rubriek), omdat zij geen vrijheid hebben in de hun toegewezen kolommen. Laat het
| |
| |
nu mogelijk zijn, dat men rekening moet houden met hun onmaatschappelijkheid, hun kunstenaarschap, hun bandeloosheid desnoods, dan blijft het toch treurig, dat den besten onder de jongeren in Nederland op een dergelijke wijze het zwijgen wordt opgelegd. En dat terwijl deze menschen heelemaal niet aan ‘politiek’ doen; zij zijn eigenlijk ‘individualist’, en zoowel tegen de nsb als tegen Moskou gekant, juist omdat zij geen dwang kunnen verdragen. Ter Braak is weggegaan, nadat hij in een polemiek was gewikkeld met D. Hans nota bene, en nadat een verweer van hem ‘van hoogerhand’ uit de krant was gelicht!! D. Hans heeft groote vrienden op het Binnenhof, want hij schreef jarenlang kamerverslagen en heeft altijd braaf den gulden middenweg bewandeld. Dus behoeft hij maar naar De Wilde te gaan en het is ‘voor mekaar’. Uit deze geschiedenis blijkt alweer, hoe voorzichtig je moet zijn, als je van ‘de heeren’ afhankelijk bent, tenzij je er armoe voor wilt lijden, zooals Ter Braak en Vestdijk en ook Du Perron. Wij hebben tegenwoordig de ‘geestelijke en moreele herbewapening’, waaraan onze brave koningin, denkelijk in alle argeloosheid, door de radio heeft meegewerkt. ‘Onmiddellijk grijpen allerlei politieke schavuiten zich daaraan vast’, schrijft Du Perron, ‘en ieder van die heeren denkt nu natuurlijk dat de Koningin hem met stokkende adem leest en al grabbelt in haar ridderorde-kastjes om hem met medaljes te behangen...’
- Toen Du Perron nog in Parijs woonde las hij van mij een recensie van zijn half-Indischen, half-Parijschen roman ‘Het Land van Herkomst’. Hij noemt mij altijd ‘1100’, omdat M.C. in Romeinsche cijfers dat getal inderdaad voorstelt, maar hij is de eerste, die bij mijn weten de opmerking maakt. ‘De Ind. crt.’, aldus du Perron, ‘was toen voor mij een krant
“ergens op Sumatra”. Maar wat mij toen al trof, was uw voorspelling dat ik, wanneer ik de Indische realiteit leerde kennen, anders dan als jongen en in onbezorgde omstandigheden, er wel een heel andere kijk op zou krijgen. Dat voelde ik toen al als waar, en ik kan u nù zeggen - nu ik in “andere” omstandigheden bijna 3 jaar in Indië terug ben (ik was 21 toen ik wegging, 36 toen ik terugkwam) dat u volmaakt gelijk hebt gekregen!’
| |
| |
Dit heb ik gezegd in verband met Edgar du Perron, die geen Batavus Droogstoppel is. Deze laatste zal altijd met Indië dweepen als ‘een reuzeland’, natùùrlijk! Du Perron is in Indië geboren.
Du Perron zou nu het liefst in Holland, samen met Ter Braak en Vestdijk, een weekblad oprichten tegen nsb en Moreele Herbewapening, ‘tegen gif en tegengif; er moeten in Holland toch nog wel menschen genoeg zijn, die van allebei deze kolders niets moeten hebben. In ieder geval, je hebt daar weerklank, en je richt er iets uit, zooals we met Forum na vier jaar duidelijk gezien hebben. In déze (de Indische bedoelt hij) samenleving is het woord ten slotte altijd aan de meest “praktische” lieden, en dat zijn lieden, die altijd “iets grootsch” verrichten, met de duidelijke resultaten van er iets “grootschers” mee te verdienen. Ik vrees, dat ik nooit zelfs iets kleins zal verdienen, en om in armoe van de pen te leven, daarvoor zit je in Europa beter. Je hebt het er misschien iets harder, maar je krijgt meer terug voor wat je doet, de “uitwisseling” is grooter en je lééft meer - op het terrein “van den geest” dan, dat het terrein is van de niet-verdieners. Als ik hier in Indië moest blijven, zou ik eindigen met me geheel aan te sluiten bij de Indonesiërs (de Inlanders, bedoelt hij). En dat doe ik liever toch niet.’
Ziedaar een van onze beste jongere geesten, veel beter op de hoogte van den tijd dan ik, die hetzelfde voelt als ik. Wil je over zijn tijdschriftplannen vooral niet praten met iemand, die ook maar in de verte in connectie kan zijn met nsb of zoo? Als het doorgaat, zal ik er waarschijnlijk ook bij genoodigd worden voor medewerking. Dag. Tot ziens.
Oom Wim, ‘1100’
|
|