| |
41.
Brief 7 mei 1939 aan F. Schamhardt. Walraven had mij bij mijn laatste bezoek aan Blimbing een van zijn plakboeken vol feuilletons, boekbesprekingen en andere krantenartikelen meegegeven. Ook leende hij mij twee delen tekst en een deel platenalbum Oud-Batavia, geschreven door Dr. F. de Haan, oud-landsarchivaris van Nederlands-Indië. Het plakboek heb ik Walraven teruggegeven na lezing, toen ik de volgende reis bij hem terug kwam. De delen Oud-Batavia heb ik tijdens de Duitse bezetting bij mij thuis bewaard. Na de oorlog gaf ik ze terug aan een van zijn kinderen. Daarna zijn twee van de drie delen zoekgeraakt, vermoedelijk gerampokt bij een verhuizing in Djakarta, in 1957.
Een brief als deze maakte diepe indruk op mij en deed mij de toekomst met grote verwachting tegemoet zien. Maar die toekomst zag ik dan niet op zee.
‘Wij drijven bovenop deze Aziatische samenleving als het vlies op de melk.’ Zulk een zin, ook zonder het woord Aziatische, heb ik nooit vergeten.
Blimbing, 7 Mei 1939
Beste Fransje,
Het is Zondagavond, al laat, half tien, en ik ben net klaar met een brief aan je moeder, die natuurlijk weer veel langer is geworden dan ik gedacht had. Allemaal ‘kopij’, waarvoor ik niet betaald krijg, mijn zeun! Maar ik schrijf ook graag aan je moeder, misschien omdat ik mijn schade moet inhalen voor al die vervlogen jaren, toen we elkaar nooit schreven. De mensch is een dwaas wezen.
Ik heb tot heden alleen maar een brief van je ontvangen uit Medan, echter nog gedeeltelijk geschreven op Priok. Je laat het er zeker maar bij dezen keer. Maar ik hoop, dat je me vanuit het vaderland toch zult schrijven.
Besten dank voor je lof inzake de boekbeoordeelingen. Much obliged! Zij vormen inderdaad een groote attractie van de Indische Courant, naar het schijnt, vooral bij de dames, bij scholieren van H.B.S. - en, en bij andere beschaafde- | |
| |
lingen van de meest uiteenloopende soort. Eigenlijk zijn er hier in Indië een boel Europeanen met een goede scholing, moet je denken. Vele importkrachten hebben een goede opleiding gehad, en ook in Indië zelf zijn heel veel menschen, ook onder de Inlanders van de jongere generatie, die belangstelling voelen voor boeken. Nu wil het geval, dat ik soms over alles schrijf, behalve over het boek in kwestie. Maar dat schijnen ze juist aardig te vinden. Ik doe mijn best gewoon en natuurlijk te blijven, en voor 't overige steun ik alleen op mijn eigen kennis van schrijvers, die gelukkig nogal uitgebreid is, al zijn er heel wat boeken van de latere jaren, die mij zijn ontgaan, vooral van na den oorlog, ik bedoel na 1914. Pas veel later ben ik weer werkelijk aan het lezen gegaan, en toen ik op een dag eens een paar boeken zag liggen bij Belonje, gaf hij mij die en wachtte af, wat ik daarvan terecht zou brengen. Hij had toen iemand, die referendaris was bij het departement van Onderwijs en Eeredienst, nota bene, een echte ambtenaar en vrijgezel. Die ging met pensioen en toen kreeg ik die rubriek. Wij hebben verschillende uitgevers aangeschreven en die heeren hebben zich niet onbetuigd gelaten. Zelfs zijn er andere uitgevers bijgekomen, die ongevraagd hun uitgaven zonden. Ze hebben zich nooit iets ervan aangetrokken als ik iets van hen afkamde, behalve één: ‘De Tijdstroom’ in Lochem, van wie ik een roman heb gerecenseerd, uit het Engelsch vertaald, en getiteld: ‘Zoo'n groot man!’ Bedoeld is Napoleon, en Napoleon is een van mijn sympathieën, moet je weten. Er kwam een verschikkelijk booze brief, waarop ik ook weer heb geantwoord, en toen kreeg ik nooit meer iets van die
lui. Ze wenschen met mij niets meer te maken te hebben, schreven ze. Ik was er beduusd van, dat snap je.
Waarom ik nooit een poging heb gedaan om boekbeoordeelingen te slijten aan de Haagsche Post of De Telegraaf? Nu, in de eerste plaats omdat ik met al die dingen erg laat begonnen ben. Toen ik met de krant in aanraking kwam, was ik al 38 jaar, en toen ik eigenlijk definitief in de journalistiek ging, was ik 42 of 43. Ik moest ervan leven, dus schreef ik tegen de klippen op. Er waren kleine kinderen en verder een gezin, dat je zoomaar niet naar Holland verplaatst. Ik
| |
| |
was al blij, als niemand iets tekort kwam. Overigens had ik niet zoo'n hooge opinie van mezelf. Daar zorgt de wereld wel voor. Van mijn jeugd af aan heb ik niet anders gehoord dan dat ik niets beteekende, en dat ik me te veel verbeeldde, en dat ik eigenlijk te lui was om ‘een flinke dag werk’ te verrichten, enzoovoort enzoovoort. Dit alles is natuurlijk niet waar. Ik beteeken wel wat, en ik ken meer dan de meeste anderen, zelfs zonder behoorlijke opleiding, en ik ben ook niet te lui, want ik ben altijd bezig en mijn belangstelling in tal van zaken gaat zeer ver en is zeer levend. Maar ik voel me niet geroepen om suikerpeeën op mijn nek te dragen of den grond mijner vaderen om te spitten of om te ploegen. Ik heb dat wel eens geprobeerd, maar terwijl ik dat doe, denk ik aan heel andere dingen en dat merkt iedereen aan me. Als ik bezig ben ‘boek te houden’, d.w.z. uit te rekenen hoeveel een ander ‘verdiend’ heeft, dan denk ik ook aan heel andere dingen. Het ongeluk van boekhouden is, dat het je heele attentie eischt zoolang je ermee bezig bent, en werkelijk, dat is het voor mij niet waard. Ik heb nog zooveel om over te denken. En omdat ze dat andere in mij niet begrijpen, noemen ze mij lui. Opoe en Opa waren daar sterk in, vooral Opa, die een groot menschenkenner was! Ze bezorgden je een ‘minderwaardigheidscomplex’, en daarvan kun je groote schade hebben. Natuurlijk moet een mensch altijd probeeren zichzelf te zien, zooals hij werkelijk is. Hij moet ook probeeren zichzelf niet te overschatten, zoodat je zelf weet, wat je kunt doen en wat je beter kunt laten. Maar geloof me, ik ben altijd veel te bescheiden geweest. Anderen hebben tot me moeten zeggen: ‘Doe het maar, want dat ken jij best’. En dan was dat ook zoo.
Natuurlijk zijn er nog heden menschen net als Opa, die volhouden, dat ik ‘niks ben’. Dat zijn de afgunstigen en jaloerschen. Ze doen je alleen maar pijn en verdriet. Je zoudt verbaasd staan als je wist, hoeveel menschen jaloersch op mij zijn, en vinden dat ze het ook best zouden kunnen, als ze maar een kans kregen, en zulke dingen meer. Gelukkig zijn dat meestal geen journalisten. Onder journalisten is het weer anders. Die zeggen (en met recht!): ‘Man, jij bent gelukkig. Je bent vrij, en ik zit hier maar aan de schrijftafel
| |
| |
gebonden, en elken dag moet ik “buitenland” schrijven, of “beurs” of “haven” of de telegrammen verzorgen, of ik moet “stadsnieuws” doen, allemaal routinewerk, waar je geen eer mee inlegt en waar je ziel niet inkomt’. En die menschen hebben gelijk. Vele journalisten zijn niet veel anders dan klerken. Ze zijn ook grootendeels ‘technisch’, door het dagelijks uitvoeren van die krachttoer, waardoor de krant ontstaat. Mij noemen ze geen journalist, maar ‘een publicist’. Misschien is dat juist. Als gevolg van mijn los-zijn sta ik ook in een andere verhouding tot de leiders van het bedrijf. Ik ben geen ondergeschikte meer, er is geen zichtbare vorm van dienstbetrekking, men voelt het anders aan. In werkelijkheid is er natuurlijk wel een vorm van dienstbetrekking, maar daarop wordt nooit de nadruk gelegd. Ik ben de ‘free lance’, die werkt in opdracht, maar ook op eigen houtje. En de resultaten zijn goed, dat hebben ze bij ondervinding, dus laten ze dat zoo. Het ideaal van journalistiek is losheid en vrijheid, een zekere artisticiteit, en dat voelen ze toch allemaal, al bereiken zij dat stadium niet allemaal. Het grootste deel van het vak bestaat uit ‘ambachtslieden’ hoor, en maar hier en daar is er een, die het vak min of meer als een kunst beoefent. Men zegt altijd, dat ik daartoe behoor.
Om anderen van die dingen te overtuigen, valt niet mee. Ik denk dikwijls aan Heinrich Heine, die tot aan zijn dood met een vrouw leefde, die niet eens zijn gedichten kon lezen en geen flauwe notie had van de onsterfelijke beteekenis van haar man. Ik vergelijk me nu met een zeer groote, die bovendien jarenlang ziek te bed moest liggen (half verlamd op een bed in een bovenkamer in de Rue d'Amsterdam. Als we nog eens samen in Parijs zijn, gaan we bloemen brengen op het kerkhof Montmartre op het graf van dezen Jood ja?) Maar heel in het klein zie je bij mij hetzelfde gebeuren. Tante Iti is door anderen overtuigd moeten worden en nog kan ze in opstand komen als ze merkt, dat er blijkbaar vele andere dingen zijn, die mij bezighouden en waar zij buiten staat (niet door mijn schuld). De kinderen moeten eerst groot worden om eenig idee te krijgen van hun vader, en dan zijn er onder, die op Opa lijken (zooals Willem). De
| |
| |
Droogstoppelnatuur. ‘Die Stern las aan Marie een vers voor van een zekeren Heine, terwijl Marie in de suite zat te breien. Want wij hebben een suite’ (Max Havelaar).
Maar nu over de Haagsche Post en De Telegraaf, die geen recensies hebben, die zoden aan den dijk zetten. Je kunt toch niet volhouden, dat dit is omdat er in Holland geen menschen zijn, die zulke recensies kunnen schrijven? Het Vaderland heeft dr. Menno ter Braak en de nrc heeft Victor E. van Vriesland, beiden onafhankelijke critici hoor, die bovendien veel knapper zijn dan ik, en dan vele anderen, die zich op dit gebied bewegen op hun manier. Er is een tijd geweest, waarin de Haagsche Post zeer goede recensies had, maar die tijd is voorbij. Wat er tegenwoordig instaat, is flauw en zouteloos, het kan regenen, het kan waaien. Dat komt, omdat het commercialisme de baas is. De Haagsche Post is eigendom van dezelfde heeren, die ook eigenaren zijn van de uitgeversfirma H.P. Leopold & Co. in Den Haag. En wie zal zeggen in welke andere uitgeverszaken zij met hun geld nog zitten? Handelslui schieten overal wortel, als ze winst ruiken. Wie zal zeggen of de firma Holdert van de Telegraaf (een firma met de karakterloosheid van Hearst of Northcliffe) niet met geld zit in Van Holkema & Warendorf, of ook in Leopold & Co.? Hun vertakkingen gaan in alle richtingen, zonder dat het groote publiek daar eenig inzicht in krijgt. Maar het is duidelijk, dat je, als recensent aan de Haagsche Post, geen kwaad woord mag zeggen van een boek, dat bij Leopold & Co. is uitgegeven, en ik vrees zelfs dat je van andere uitgaven evenmin kwaad mag spreken. Ook zij hebben hun non-agressie verdragen, hun ‘bevriende mogendheden’, want het gaat om de winst, niet om goede voorlichting van den lezer. Dat laatste kan hun niets schelen, zoodra er iets te verdienen is. Vandaar dat de recensies in de H.P. waardeloos zijn, of zoo goed als waardeloos, sedert het bestaan van de zusterfirma Leopold & Co. en misschien wel Holdert & Co. of Querido's Uitg. Mij. of Van Holkema & Warendorf en wie zal zeggen, waarheen de octopus zich nog verder met
zijn vangarmen uitstrekt. Ik krijg er soms wonderlijke bewijzen van te zien! - Dus zijn we hier in Indië tamelijk vrij in ons oordeel, het- | |
| |
geen tot gevolg heeft, dat je in de Indische Courant zuiverder waarheid kan lezen dan in de H.P. of De Telegraaf. Maar mijnheer Kolling zit ook metgeld in de firma G. Kolff & Co., die ook wel eens een boek uitgeeft. En dan is het uitkijken geblazen! Als het een goed boek is, dan valt het gemakkelijk genoeg er goede woorden over te zeggen. Maar als het een vod is, dan wordt het anders! En dan krijg ik het soms niet eens, want ze kennen mij!! Of ik stuur het terug met een betuiging van spijt en het beleefde verzoek of iemand van de redactie (liefst iemand die gewoon is films te ‘verslaan’) zich met die recensie wil belasten. Want ik ben geen meester over mezelf meer, als ik zulke rottigheid zie.
Overigens sta je verstomd over uitgevers. Wat moeten daar een uilen onder schuilen! Het schijnt, dat de meesten geen flauw idee hebben van het gehalte der dingen, die zij uitgeven. Sterk is daarin b.v. Van Holkema & Warendorf! Die bezorgen zichzelf stroppen om van te huilen. Ook geven zij vertaalde boeken uit, en die zijn dan blijkbaar vertaald door iemand, die op school nooit boven een 5 uitkwam voor Engelsch of Duitsch. (Fransch wordt bijna niet vertaald, helaas, maar de heeren en dames van tegenwoordig kennen geen Fransch meer immers?)
Echte recensies moet je in Holland dan ook zoeken in de literaire maandschriften, zooals De Stem (met het Critisch Bulletin) onder redactie van Anthonie Donker, of in Groot-Nederland, en in de beide Gidsen (de oude en de nieuwe, die ook al oud is!) en er zijn er nog wel een paar meer misschien. De beste kritieken vind je in die tijdschriften, die alweer verdwenen zijn, dus waarvan de redactie is uiteengespat wegens verschil van richting. Waar verschil van richting is, daar is ook altijd een goed oordeel, want du choc des opinions jaillit la vérité, uiteraard. Voor jou is de tijd aanstaande om daarin nu eens te gaan grasduinen. Je bent nu ‘man’ geworden en nu is ook je oordeel rijp, en het zal rijper en rijper worden.
Als je nu straks in de militie moet, heb je misschien veel vrijen tijd, zooals dat gaat in dienst. En als je dan in contact staat met een bibliotheek, dan moet je niet alleen romans
| |
| |
enz. lezen, maar ook kritiek. Er zijn boeken vol kritiek, maar ook oude jaargangen van tijdschriften staan er vol van. En in Holland bewaren ze dat allemaal goed, als het tenminste bibliotheken van eenige beteekenis zijn. Als je blijft varen, zal het je net gaan als het mij is gegaan: je zult het beloofde land uit de verte zien, maar je zult het niet betreden, en slechts nu en dan zal een zacht windje iets van zijn geur tot je doen overwaaien. Als je blijft varen, zul je ook vervreemden van je eigen volk en natie. Veel zal er zijn, dat je niet meer kunt aanvoelen. Maar het hangt heelemaal van je eigen neigingen af, of je dat als een gemis voelt of niet, natuurlijk. In elk geval ben jij nu bezig je te vormen. Je stolt tot een vasten vorm, zou je kunnen zeggen. Ik hoop, dat het een schoonen vorm mag zijn, mien jong.
Dit is de leeftijd, waarop je blijvende indrukken opdoet, die den lateren mensch vormen. Waarom zouden dat indrukken zijn van Blikpapan en de tropen in 't algemeen? Er is meer dan één Holland. Er zijn verschillende Hollanden, die naast elkaar liggen. Er zijn er bij, die jij nog niet hebt ontdekt, maar die je zou kunnen ontdekken, als je wat geluk hebt. Het is mogelijk, vooral als je nog jong en betrekkelijk vrij bent, los te leven van alles, wat je hindert, tenzij er een catastrofe over Europa komt, dan worden ook de jongeren meegesleurd. Ik weet, dat het Europa van voor den oorlog niet meer bestaat. Misschien hebben wij het zelf afgebroken, door te rooskleurig te denken over het karakter van ‘de massa’. De menschen, die wij hebben opgeheven, onderwijs bezorgd, sociale regelingen enz., die willen ons nu regeeren en meenen, dat zij het veel beter kunnen zonder ons. Zij zijn ‘de horde’ en zij bewijzen, dat er iets is gelegen in afkomst, ras, en dat ‘aristocratie’ (van den geest) waarde heeft en geen ledige phrase is. Hetzelfde zie je hier met den Inlander. Eerst gaat hij bij ons ter schole en drinkt onze lessen in. Daarna keert hij zich tegen ons en bestrijdt ons met onze eigen wapens, bespot ons met onze eigen kritische middelen, pleegt verraad aan de gastvrijheid, waarmee wij hem hebben toegelaten tot onze geestelijke en moreele schatkamers. Dit was nog niet zoo in mijn jeugd, en dat is misschien de reden, waarom (tot mijn verbazing) jonge
| |
| |
menschen als jij nu tegen mij zeggen, dat het me vermoedelijk niet zou meevallen weer in Holland te zijn. Het is treurig, dat jonge menschen zooiets zeggen. Als ik vroeger aan den overkant van het Haringvliet was, dan was ik in een andere wereld, een goede en mooie en rijke wereld, waarin ik ook thuishoorde en opleefde en waarvan ik genoot. Is die wereld er niet meer? Of ontbreken de oogen om die wereld te zien? Het tooneel bestaat niet meer. Het verkeer is er gekomen, dat er vroeger niet was. Er is radio in plaats van het Wiener Damen Orchester. Er is de jazz in plaats van de wals van Strauss en van Lehar. Er is nationaal-socialisme in plaats van socialisme pur sang. Er is Mussert in pl. v. Pieter Jelles Troelstra. Ja, je mist veel, jij en je generatie. Maar toch, al is er dan de bioscoop in plaats van het variété en het cabaret, hier en daar kun je het nog weer in het leven roepen, en hier en daar gebeurt dat ook. Het is niet dood, al dat mooie en waarlijk artistieke. Je kunt in Holland nog wel leven buiten het Amerikanisme om, zou ik denken.
Ken je E. du Perron? Hij is nog niet oud, 40 jaar. In Indië geboren uit een oude familie van Fransche komaf, een familie die zich merkwaardig raszuiver schijnt te hebben gehouden. Hij bleef tot zijn 20ste jaar in Indië en kwam toen naar Holland, waar hij begon te schrijven. Hij behoort bij de groep van Menno ter Braak, Marsman, Vestdijk, wijlen Slauerhoff (de scheepsdokter, die als maar over de wereld zwierf op vrachtbooten). Maar hij zit niet vast aan een ‘groep’, want hij is de individualist bij uitnemendheid. Hij schreef kritieken, essays, romans, gedichten. Hier in Indië, want hij is sedert een paar jaar weer in Indië terug, heeft hij zich gezet aan de studie van Multatuli's figuur en een boek geschreven ‘De Man van Lebak’ en ‘Tweede Pleidooi’, allemaal over Multatuli, een verdediging en een vernieuwing van de visie op M.'s figuur, maar och, zoo anti-Indië! Hij zit veel op het Landsarchief in Batavia en snuffelt. Onlangs heeft hij uitgegeven ‘De Muze van Jan Compagnie’, een verzameling gedichten, matrozenliedjes enz. met betrekking tot Indië en meestal uit Indië. Hij is de in Indië geborene, die in staat is Indië te zien als de tragedie, die het ook werkelijk is en altijd is geweest. Du Perron is van meening, dat
| |
| |
het gedaan is met de Europeesche geestesvrijheid en bewegingsvrijheid, en hij is naar Indië teruggekomen, half omdat hij hier gemakkelijker kon leven (financieel) en half omdat hij voorloopig hier nog wat van die geestes- en bewegingsvrijheid hoopte te vinden. Inderdaad vindt hij die ook, omdat menschen als hij hier schuilgaan in de massa. Wij drijven bovenop deze Aziatische samenleving als het vlies op de melk.
Er is een veertiendaagsch tijdschrift ‘Kritiek en Opbouw’, en in de redactie zit Du Perron ook. Ik heb juist verleden week een brief gekregen van hun met verzoek te willen medewerken aan het blad op een of andere wijze. Ik ben er zeer mee vereerd, dat beken ik graag. Ik verdien er geen cent mee, want betalen kunnen zij niet natuurlijk, maar dat ze mij vragen (zonder mij persoonlijk te kennen, wel uit mijn werk natuurlijk) is voor mij een groote genoegdoening. Natuurlijk is het een blaadje, waarin meeningen verkondigd worden, die je nooit in een Indisch blad zult tegenkomen, of het moest nu en dan zijn in de Ind. crt. Aan mijn jarenlange bijdragen in dat blad heb ik het dan ook te danken, dat de werkelijke vrijzinnigen (zonder politieke tendens) mij als een der hunnen beschouwen en steeds aan mij denken, als er iets van dien aard aan de hand is. Het is vroeger al meer voorgekomen, dat ik dergelijke verzoeken kreeg, maar er blijft hiertelande zoo weinig bestaan, ook al omdat de menschen vroeg of laat naar het vaderland teruggaan, de gelukkigen. En bovendien spelen ze hier stommetje. Denk aan de abbé De Choisy: ‘Si l'on veut leur plaire il faut faire comme eux’. Dat is de wijze politiek, maar ik ben immers niet wijs. Want de ware wijze - evenals de ware onverschillige - zwijgt. Leer dat van mij.
Ik heb Das Buch von San Michele bijna uitgelezen, niet heelemaal. Ten slotte kon ik niet meer. Het is een vlot en nu en dan geestig geschreven boek, maar het staat ver van onzen tijd en zijn eigen tijd behandelt de schrijver ook maar oppervlakkig. Hij heeft het te druk met zichzelf. Ik heb er ook een recensie over geschreven (Hab ich doch meine Nutzen davon!) en die kun je lezen, als je weer komt. Het boek ligt ook hier op je te wachten.
| |
| |
Wij maken het allemaal goed. Anna is momenteel weer eens naar Blitar, naar de schoonouders van Non, en de rest gaat zijn gewonen gang. De regens zijn over en het is nu wat koeler in deze streken der aarde. Ik heb worst gemaakt en gerookt. Van die droge, harde saucisse de boulogne. Nu het zoo droog is in de lucht, gaat dat werkelijk heel goed. Alleen hebben Indische koeien zulke nauwe darmen, zoodat je worsten altijd lang en dun worden. Ik zal probeeren iets in voorraad te hebben tegen dat je komt, als je er tenminste van houdt. Het vleesch is natuurlijk ook niet wat het in Holland is, maar och ja, roeien met de riemen die je hebt wat? En ik ben ook van plan om weer eens een kippenhok te gaan bouwen, naast het huis, dan kan ik me ergeren aan die nijdige, jaloersche Indische kippen, die net zijn als de Indische menschen: bekrompen en afgunstig. Maar als je komt, gaan we nog eens flink uit met z'n allen, ja?
Nu, kerel, tot zoover en het beste. De groeten van allemaal en in de hoop op goede berichten van jouw kant (b.v. dat je toch nog een week verlof krijgt!) blijf ik je toegenegen
Oom Wim.
|
|