| |
40.
Brief 7 mei 1939 aan J.G. Schamhardt-Walraven.
Blimbing, 7 Mei 1939
Lieve Zus,
Hartelijk dank voor je uitvoerige brief van 23 April, die hier al van 1 Mei af bij mij ligt. Je schrift, Zus, is nog precies als toen je een meisje was, met de hoofdletters van Van 't Hoff, die te mooi zijn voor dagelijksch gebruik op een kantoor. Van 't Hoff gaf ons mooie voorbeelden, maar als je in de werkelijkheid veel moet schrijven, dan moet je zelf andere hoofdletters verzinnen, want die van hem zijn te sierlijk en houden te lang op. Maar soms neem ik een pen en breng mijn kinders in verbazing door letters van Van 't Hoff te schrijven, langzaam en precies. ‘Papa kan 't mooiste schrijven van allemaal’, is dan de uitspraak, maar hun lettervormen zijn praktischer voor de werkelijkheid, zeg ik dan. Toch zijn er ook bij mij een paar onder, die mooi kunnen schrijven, vooral Liesje, die een rapport heeft met allemaal
| |
| |
achten en negens. Een fanatieke studente is dat. Ik ga het een beetje tegen, want ik ben bang van dat strakke en verbeten blokken.
Ik heb je niet veel te schrijven, want het is nog zoo kort geleden, dat ik je schreef en zoo heel veel gebeurt er niet hier. De regens zijn voorbij en nu wordt het droog in Indië, met Oostenwind. Dat is de Australische winter, die tot ons overwaait. Als Fransje den volgenden keer komt, zal hij vermoedelijk merken, dat het minder heet is op Makasser en ‘Blikpapan’ en op Soerabaia. Dat duurt dan tot October of November, waarna de regens weer komen en daarmee de vochtige lucht, die werkt als een stoombad en waarvan je zoo zweet. Overigens zijn we in den drogen tijd verkouden en hoesten we allemaal. Alle gelegenheid om een longontsteking op te doen, vooral 's morgens vroeg, als je pas uit je bed komt en naar buiten gaat. Ik heb nooit kunnen denken, dat je in Indië zoo verkouden zou kunnen zijn, maar ik verzeker je, dat borst- en ademhalingsziekten hier zeer algemeen zijn. De meeste Inlanders sterven aan die ziekten. - Wil je aan Wijnand zeggen, dat ik den heer Dorpema een nummer heb gestuurd van het orgaan der Tuberculosebestrijding, dat hier om de drie maanden verschijnt? Hij kan er eigenlijk alle adressen in vinden van personen, die hem verder kunnen inlichten over dat onderwerp, maar overigens is de aangewezen weg: het Koloniaal Instituut in Amsterdam, waar ze meer van Indië weten, en ter inzage hebben, dan wij hier in Indië zelf.
Ik dank je ook wel voor je uitvoerige inlichtingen omtrent de Dirkslandsche zaken. Als Frans niet hier was gekomen, zou ik er vermoedelijk nu nog niets van weten. Wees niet bang, dat ik daarover kwaad zou zijn. Dat is het niet, wat ik hun kwalijk neem. Er zijn heel andere dingen, die ik hun kwalijk neem, en waarover het evenmin zin heeft nog te spreken. Eigenlijk verwondert het me niets, dat het zoo is gegaan. Het is met den middenstand overal in de wereld bergaf gegaan. Maar ze hadden, ook Jaap zelf, daarvoor oog kunnen hebben door zich rekenschapt e geven van de teekenen der tijden. Zij bepaalden zich tot schelden en razen tegen denkbeelden en personen, die zij niet wilden be- | |
| |
grijpen. Zij, die dit alles voorspeld hebben, waren de kwaden. Domela Nieuwenhuis ging in zijn ijver voor den arbeider te ver en werd veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, en ziet, het was de arbeider, die het mooie lied componeerde van ‘Nieuwenhuis moet zakjes plakken’. Zoo is dit stomme volk altijd de vijand van zijn medestanders, en thuis waren ze niet anders.
‘Lui en onverschillig’, zei Holleman? Zeker, dat komt uit. Er was niets mee aan te vangen.
Jaap had een uitstekend verstand, en was op school heel goed. Bovendien was hij ook vriendelijk genoeg en zoo, toen hij een jongen was. Maar hij ontwikkelde zich langzaam aan tot wat men dan noemt: ‘een boer’, of ‘een boertje’. Dat scheen hij opzettelijk te doen, ondergaan in de Flakkeesche keverachtigheid, terwijl hij toch wel beter wist. Er kwam iets in zijn toon van die eigenwijze schamperheid van Jacob van Dalen, of van Wullem Knöps met de kale plekken op zijn kop. Herinner je je dien toon, als die zijn mond opendeed en geluid voortbracht? Je kunt je bijna niet voorstellen, hoe zulke menschen nog met klanten om kunnen gaan en in 't algemeen met publiek. Het is al heel moeilijk, als je van Flakkee komt en uit den kleinen burgerstand, om je aan te passen bij een iets beter milieu, ook al mankeert het je niet aan ontwikkeling of algemeene kennis. Dat zijn je jeugdcomplexen, die je je heele leven blijven dwarszitten, en die je pas veel jaren later zoo'n beetje leert overwinnen. Niet meer verlegen zijn; geen vrees meer hebben voor ‘de hoogere klassen’ of voor ‘de hooge stoep’, je leert het pas na de noodige ervaring, en nadat je hebt leeren beseffen, dat alle menschen in hun hart klein zijn en vol vrees, om niet te zeggen: laf. Maar je leert ook, dat al die druktemakerij van stand en deftigheid in het leven niets beteekent. Ze worden niet aanvaard en men vraagt er weinig naar, wie je vader of moeder was en of je van een hooge of van een lage stoep komt. Misschien in het leger en de vloot, en in de diplomatie, waar nog waarde schijnt te worden gehecht aan ‘afkomst’. Overigens maakt elk zijn eigen afkomst in de wereld, en wie zich het beste weet voor te doen en met de meeste bedachtzaamheid te werk gaat, die
| |
| |
wint het. ‘Kies je vrinden’, zei iemand eens tegen me, toen ik hier pas in Indië was, en hoewel ik dat nooit heb gedaan, denk ik er soms nog aan en moet toegeven, dat het succes grootendeels afhangt van de keuze en de aankweeking van relaties. Het is gemakkelijk onbeschoft te zijn tegen anderen, maar het wordt je betaald gezet, stilzwijgend en buiten je om. En dat zijn allemaal dingen, die de meeste menschen pas leeren op lateren leeftijd, maar zij zijn van belang. Het is natuurlijk prettig, als je desnoods tegen ieder kunt zeggen: ‘Loop naar den duivel’, maar als je je dat niet kunt veroorloven, dan moet je het alleen maar denken, maar niet zeggen. En dan bemerk je, dat er in de wereld soms nog heel wat menschen zijn, die genegen zijn je bij te staan als het noodig is. Ik voor mij sloof me ook niet uit in vleierij of in buitengewone complimenten, ik heb ook weinig moeite gedaan om ‘de wereld’ te behagen (vide mijn huwelijk b.v.!), maar toch, ik ben toch niet zoo stom om iedereen maar voor het hoofd te stooten, al lach ik in mezelf soms om de lui, en al heb ik hen wel dóór. Als ik iemand ontmoet, die een stokpaardje heeft, dan houd ik daar rekening mee. Als ik er een ontmoet, die graag luistert naar een complimentje, dan zeg ik hem nu en dan op een fijne manier, dat hij een knappe, ferme vent is, en dan loopt hij voor mij het vuur uit zijn sloffen. Of ik hemel hem een beetje op in de krant, bij gelegenheid, als hij met Europeesch verlof gaat, of als hij promotie heeft gemaakt, of als er eens een andere aanleiding toe is. Tjonge, dat helpt toch zoo, en dan kun je een potje breken hoor! Want het zijn toch zulke ijdeltuiten, de menschen. En als je de dames ontmoet, dan prijs je de kinderen en je bedenkt een complimentje over de permanent wave of over haar ‘lijn’. En als je de dames gewonnen hebt, nu dan ben je heelemaal klaar, want de vrouw regeert de wereld (‘we
weten wel waarmee’, zei Speenhoff.) Maar God sta je bij, als je de dames tegen je hebt. Ga dan maar verhuizen naar andere luchtstreken!
Zoo doen we hier in de Indische maatschappij en eigenlijk is het overal zoo. Ik ben overigens een zeer vrij mensch, zooals je weet, en ik kan me, als ik dat wensch, volkomen afsluiten van ‘de wereld’. Dat is dikwijls ook zeer nuttig,
| |
| |
want dan voer ik wat uit en verdien ik wat. Hoemeer ik thuiszit, in pyjama en op sloffen, of met een boek op bed lig, hoe meer geld ik soms verdien, al begrijpt ‘de wereld’ daar natuurlijk weinig van. Toch is het zoo. Ik maak soms ook tochten, die me zeer vermoeien, en die me geld kosten, en waarop ik teveel bier drink, zoodat ik eenige dagen noodig heb om weer op mijn verhaal te komen. Halve nachten zitten kletsen - de nacht is in Indië heerlijk om te kletsen en is om voor je het weet! - en dan teveel rooken, ja, dat is allemaal slecht voor een mensch, en ik doe het dan ook veel minder dan vroeger. Maar heelemaal laten kan ik het niet, en dat zou ook niet gewenscht zijn. Ze moeten je zoo eens zien in hun midden, de heeren. Dan herinneren ze zich weer eens, dat je bestaat. En daarna kan ik dan soms dagen lang onzichtbaar blijven, en dan werk ik aan allerlei dingen, die ik heb liggen voor de krant. Werkelijk werken kun je toch maar alleen in de eenzaamheid en met de deur op slot. En dat doe ik dan ook altijd op die manier. Ik ben degene bij de krant, die alles leest. Op het bureau van een krant is het verschrikkelijk onrustig en de menschen, die daar moeten werken, hebben geen tijd en geen rust om iets door te lezen. Daarom sturen ze zulke dingen naar mij en die karweitjes knap ik dan hier thuis op, in de stilte van Blimbing. - Er is niemand, die mij ‘lui en onverschillig’ noemt, maar je kunt nooit weten, hoe ik zou zijn geweest, als ik eens op Flakkee ‘in den handel’ zat. Dat werk zou mij minder hebben aangestaan en daarin zou ik denkelijk ook geen succes zijn geweest, al geloof ik, dat ik me er beter door heen geslagen zou hebben dan Jaap. Ik zou vindingrijker zijn geweest, veronderstel ik. Maar ik zou ook niet op Flakkee zijn gebleven.
Hoe het ook is, deze menschen hebben altijd alles alleen en beter geweten. Als echte plattelanders hebben ze de wijsheid in pacht gehad, en worden ze door de débâcle overrompeld. Zelfs vader had veel meer kunnen bereiken, als hij minder eigenwijs en conservatief en vreesachtig voor zijn bezit was geweest. Er was toch niet tegen te vechten. Ze houden nog niet eens boek en weten niet of ze vooruit of achteruit gaan. Ze zijn bezig failliet te gaan, zonder dat ze het zelf beseffen.
| |
| |
Een verschijnsel, dat in vele middenstandszaken op te merken valt, ook hier in Indië. Vandaar dan ook de wettelijke regelingen, die er nu in Holland gemaakt zijn, waaronder als eischen vakkennis en boekhouden. Buitengewoon nuttig, dat laatste, want dat geeft iemand inzicht in zijn eigen toestand. Cijfers, op de juiste wijze verzameld en gegroepeerd, liegen niet.
En dan, dat doodvallen op een cent zal Jaap wel niet kunnen, zoomin als ik. De liefde tot het geld, het werkelijk hoogst gewichtig achten van dat geld, wij bezitten het niet. Moe ook niet trouwens. Die is in den grond van de zaak ook anders, losser en ruimer van opvatting. Wij voelen, dat geld onmisbaar is en je kunt er soms deerlijk om verlegen zijn, maar om het te koesteren als een kostbaar bezit (zooals ik b.v. een lievelingsboek kan koesteren en het overal met me meesjouwen), nee, dat kunnen wij niet. En dat moet je kunnen ‘in zaken’. Goote had geld op de bank, soms veel, soms weinig, maar er was toch altijd geld op de bank. En als het nu b.v. f 247, 35 was, dan toog hij ter bank en stortte er nog precies f 2, 65 bij, want dan was het een rond bedrag van f 250,-!! En dat gaf hem dan plezier, alsof hij een of ander schoon kunstwerk aanschouwde, een gaaf bouwwerk, geen hoekje de punt af. ‘Gaafzuiger’ heette die vent uit de ‘Max Havelaar’, bij wie Sjaalman werkte. Dus noemde ik dat ook altijd ‘gaafzuigen’. Het banksaldo was weer ‘gaafgezogen’, en Goote schaamde zich dan een beetje, want hij begreep me en voelde mijn minachting en mijn spot, maar een volgenden keer deed hij het weer. En dat zijn nu de ware potters en financiers, die niet failliet gaan. Het geld is voor hun een onderdeel van hun lichaam, zooals je hart of je nieren. Zij kunnen ook zeggen met overtuiging: ‘Wil je wel gelooven, dat ik geen rooien cent bezit op het oogenblik?’ Dat is dan ook inderdaad zoo. Maar ergens op een bank staat een bedrag, of liggen effecten, waar ze altijd langsheen leven. Zij doen precies alsof die niet bestonden, daar raken ze nooit aan, ook niet al hebben ze honger, ook niet al moeten ze naar den steun. Dat zijn nu de ware aspirant-kapitalisten. Meestal zijn ze nog een beetje vroom ook! - Ik heb aan notaris Costermans geschreven met verzoek
| |
| |
die volmacht te laten vervallen. De brief gaat met dezelfde luchtpost. Het is goed, dat je die schuldbekentenis hebt meegenomen. Heb je die aan Holleman laten zien? Dat kan geen kwaad. Want als moeder komt te sterven ben ik ervoor, dat deze vordering van haar op Jaap in rekening wordt gebracht bij de verdeeling van den boedel, het mag dan veel of weinig zijn. Ik heb je al geschreven hoe het hier is en misschien zou het mij geheel of gedeeltelijk aan een eigen huis kunnen helpen voor later. Op een andere manier zie ik daar voorloopig toch geen kans toe, zoolang de kinderen nog zooveel kosten. En ik heb er nog genoeg, die nog lang niet op eigen beenen staan. Het is te hopen, dat ik nog lang kan werken, en daar vertrouw ik ook altijd op, maar als er eens iets met mij gebeurde, dan was hier de ellende ook niet te overzien, al is er hier dan geen winter en al hebben we geen dikke jassen en geen kolen noodig. (Brandstof voor de keuken overigens wel!) Het leven in Indië is duur, en het is verschrikkelijk voor een Europeaan om in Indië arm te zijn. Ook al was ik lichamelijk invalide, dan zou ik nog veel kunnen doen met hulp van de krant, maar als je eigenlijk ziek wordt, een of andere kwaal of zoo, dan verlies je je opgewektheid en je werkkracht en dan gaat het niet meer. Dan wordt je geest geknakt en dan kun je niet veel meer schrijven, dat andere menschen met belangstelling willen lezen. Ik merk het wel eens, als ik eens een enkele dag influenza of zoo heb, met koorts. Dan kun je ineens niets meer, en dan ben ik ook zoo humeurig, moet je weten, dat ik heelemaal niet gezellig ben. Dan haat ik alles wat maar iets met Indië te maken heeft. Daarom ben ik nergens zoo bang van als van ziekworden!
Je schrijft (zoo wijs!) dat het me misschien in Holland niet mee zou vallen! Het schijnt, dat veel Indische menschen teleurgesteld zijn, als ze in Holland terugkomen. Ze huiveren van de kou, en ze beklagen zich over de ruwheid van ‘het volk’ en van het dienstpersoneel. Het is waar, dat wij hier in Indië gewend zijn aan nederige, beleefde en rijkelijke bediening, al is de kwaliteit ervan niet altijd eerste klas. En dan hebben velen ook groote bezwaren tegen ‘de familie’. Vooral de vrouwen! Dan zit zoo'n vrouw bij haar oude
| |
| |
moeder thuis, voor het raam, achter het theestoofje, bij de kanarie, en dan zit ze daar. Ze verveelt zich dood. Als ze uit wil, vraagt moeder, waar ze nu weer heenmoet. En als ze in de stad is, en ze ontmoet een kennis, met wie ze wil gaan eten in een restaurant, dan moet ze eerst opbellen aan moeder, en als ze dan thuiskomt krijgt ze afkeurende blikken en een zwijgend gezicht vol verwijt. Alles heet geldverspillen. Indische menschen zijn vroeg op, en die gewoonte leg je niet gemakkelijk af, naar het schijnt. Ze willen baden, en ze willen op gekke uren van den dag eten, want in Indië kan dat allemaal. Maar in Holland gaat alles op de klok. Trouwens, er is in de Haagsche Post een meneer, die zich ‘Little Ben’ noemt. Die woont in Londen en komt ook nu en dan in Holland, want hij is een Hollander. En die klaagt over dezelfde dingen. Er is geen vrijheid, en de menschen verstaan niet de kunst je vrij te laten. Eten om zeven uur, en als je daarna komt, dan is er geen eten meer, of er is moeite. Alle menschen, die met verlof zijn geweest, klagen over die benepenheid, die zij vroeger nooit zoo opgemerkt hebben, maar waaraan zij zich nu stooten. Zij hebben het gevoel, alsof zij zich overal aan zullen stooten, ook in letterlijken zin. Het is in Indië zooveel ruimer, want dat moet vanwege het klimaat. Een kamer kan nooit groot genoeg zijn, en om het huis is een erf en er is ruimte en licht en zon en frisch water om je te begieten. Dat is allemaal zoo, en iedereen zegt hetzelfde.
Maar ik zou ook niet naar Holland komen om bij mijn familie te logeeren. Neeltje Zaayer had een broer, die soms kwam, ik geloof uit Den Briel. En dan was haar klacht: ‘Hij komt wel, maar bij ons slapen wil hij nooit!’ Ik begrijp dat nu best. Ik zou ook niet willen slapen in de kille veeren bedden van Neeltje, ergens in een kamer, waar nooit gestookt wordt en dan alles, wat daar omheen is. Dat zou mijn heele vacantie bederven. En daar kom ik dan ook niet voor in Holland. Ik zou eigenlijk hoofdzakelijk naar Holland komen om allerlei dingen en plaatsen te zien, die ik vroeger heb overgeslagen, helaas, en om ‘te studeeren’, als ik het zoo eens mag noemen. Ik geloof, dat ik heel veel in bibliotheken en in musea zou zitten, en naar den Wieringer- | |
| |
meerpolder zou gaan kijken, en naar Drenthe. Ik zou oversteken naar Engeland, en ik zou naar Brussel en Parijs gaan. En over al die plaatsen zou ik verhalen schrijven voor de krant, en dat zouden ze hier in Indië lezen, dat verzeker ik je! En dat zou ook best kunnen, als ik maar wist, dat ze hier in Indië terwijl ik weg was niet tekort kwamen. Maar ze zijn zoo hulpeloos zonder mij (al behandelen ze me daar niet altijd naar, helaas!), dat ik het niet aandurf. Het is te avontuurlijk, zonder een vast bedrag als ‘kapitaal’ in je zak. Maar ik zou in Holland zelf meerendeels op reis zijn, en als mijn tijd om was, zou ik weer naar Indië teruggaan en dan zag je me nooit meer, natuurlijk. Ik zou me ook zoo graag laten cremeeren na mijn dood, maar ook dat kost geld en we hebben hier nog geen crematorium zelfs. Ik haat de gedachte in dien Indischen grond te liggen en daar opgevreten te worden door de witte mieren. Misschien is het ook maar een idéé fixe van me, maar ik zou graag willen, dat er van mij persoonlijk niets achterbleef in Indië; en vooral niet op een Indisch kerkhof liggen. Bespottelijker plaatsen bestaan er niet dan Indische
kerkhoven. Kermissen der ijdelheid! In Indië respecteeren ze niemand bij zijn leven, maar als je dood bent, dan beginnen ze je te bewierooken. Het schijnt, dat ze dan pas bang van je worden, want alle Indischen gelooven aan ‘geesten’ en die geesten kunnen wraak nemen op hen, die niet genoeg aan doodenvereering doen, bloemetjes brengen en zoo, met bespottelijke graftomben en nog bespottelijker opschriften daarop. Ik hoop nooit in zoo'n etalage te liggen na mijn dood. Het mooiste kerkhof, dat ik me herinner, is het kerkhof in Dirksland, allemaal gras onder boomen, waar je geen graf meer kunt terugvinden en waar het hek altijd op slot is. Echt Calvinistisch: het lichaam is van geen waarde, slechts stof!
Er staat in je brief veel, dat mij treft, en zelfs roert. Ik heb groote bezwaren tegen Moe, om verschillende redenen, maar ze is zoo oud en zij deelt het lot van alle oude menschen: zij kan zichzelf niet goed meer helpen. Toch mag zij dankbaar zijn, dat zij op zoo'n hoogen leeftijd nog alleen leeft in haar huisje en blijkbaar nog goed en helder van geest is. Klagen over vermoeidheid heeft zij altijd gedaan. Ik her- | |
| |
inner me niet anders. Intusschen kon zij loopen als een kieviet! Ze lijkt veel op mijn vrouw, al zou je het niet gelooven. (Je zoudt trouwens ook niet gelooven, hoe weinig verschil er is tusschen Oostersche en Westersche menschen in karakter en opvattingen. Wij zijn inderdaad ‘kinderen van één Vader’, naar het schijnt.) Dezelfde royale hand van koken en van geven, maar ook dezelfde jaloerschheid en onredelijke ‘kif’ tegen personen, die haar niet aanstaan en die zij niet eens kent. Dezelfde verknochtheid aan haar man, maar toch ook hem pesten met jaloersche buien, altijd bang, dat hij los zal breken blijkbaar. Soms erg nuchter van opvatting. Als we samen van huis zijn, zit ik veel meer aan de kinderen te denken dan zij. Het eene kind wordt voorgetrokken boven het andere. Het jongste kind is de held van den dag, totdat er weer een nieuw kind geboren is. De koning is dood, leve de koning! Goed voor haar personeel, maar ten slotte, op een kwaden dag, misschien na jaren, komt er een hevige ruzie over een snertzaakje, die het heele gedoe aan diggelen gooit. Hoofdpijn door zenuwen, door zich opwinden, door gejaagdheid, of vrees of angst, door ruzie met mij. Verder nog een compleet programma van andere ziekten, die zij soms op 't rijtje af ‘afwerkt’. Rheumatiek, angina, keelpijn, gal, aambeien, spierpijnen, hoofdpijn. Maar in wezen dik en gezond, bijna niet versleten door een twintigjarig huwelijk met veel kinderen, sterker dan ik als het er op aankomt, laat ze maar
schuiven. Kan heel lief zijn, maar soms ook heel kattig. Kribbig. Liegt niet, knoeit niet, steelt niet, is betrouwbaar in alles. Eet graag veel en lekker, ook niet vies van een zoet slokje, een likeurtje, of een glaasje boerenjongens, een advocaatje. Rookt twee of drie sigaretten per dag, o.a. op de W.C. Plechtig rookuur! Behalve de sigaretten precies Moe in haar tijd, zooals je ziet. Zit precies als Moe aan een been te kluiven met een zakmesje. Spelt ook een boekje uit, al prevelende. Tegenwoordig zet ze ook soms een bril op! Is nogal koel in de liefde, maar als ze eenmaal begint erg hartelijk voor zoolang als 't duurt. Kwaad als je te laat naar haar zin thuiskomt. Wordt erg graag gezoend, maar zal het nooit uitlokken. Slaapt alleen in haar eigen kamer en komt me kalmpjes welterusten zeggen, el- | |
| |
ken avond, waarna zij vertrekt. Alleen als Frans er is, krijgt die mijn bed, en dan offert zij zich op door mij de helft van haar groote bed af te staan. Want voor Frans zou ze alles doen, geloof ik. Dat is haar favoriet.
Als ik er niet meer zou zijn, zou zij zich vermoedelijk nestelen bij een van de kinderen en weer opnieuw gaan slooven voor kleinkinderen. Zoo doen wij feitelijk allemaal. Het is allemaal zoo begrijpelijk, al kunnen wij er moeilijk mee accoord gaan, dat het gezin van Jaap met al die misère, dat zij zoo vlak onder haar ogen heeft, haar ter harte gaat. Ik keur het niet goed, maar ik kan het begrijpen. Ik had niet anders verwacht, en ik weet dat het nutteloos is er tegen op te komen. Als het werkelijk te erg werd, zou je er alleen met geweld tegen op kunnen komen, b.v. door haar in haar eigen en ons belang onder curateele te stellen. Het is gemakkelijk aan te toonen, dat er op haar wordt geparasiteerd. Feiten zijn feiten in de wet, en de wet houdt alleen rekening met feiten. Als de plundering dan ook nog verder voortgang heeft, zou ik daar eenvoudig toe overgaan met jullie medewerking. Je doet het beste er op te letten, hoe onaangenaam het ook is. Maar verder helpt geen praten. Frans en ik praten er ook niet over, maar je weet hoe Frans er over denkt. Die is teleurgesteld in oom Jaap, vooral nu hij oom Wim heeft leeren kennen en beter in staat is zich een opinie te vormen. Wij hebben trouwens, als hij hier is, geen tijd om uitvoerig te worden over zulke dingen. Er is altijd tijd tekort, want we willen genieten van den tijd, die men ons wil geven. Ook oom Wim is nog jong van hart, moet je weten. Ik hoop maar, dat hij de volgende reis weer minstens een paar dagen bij ons kan komen, want dat zal dan de laatste keer zijn en het zal een zwaar en moeilijk afscheid zijn voor mij, al zal ik het niet laten merken.
Ik heb geen brief meer van hem gekregen. Blijkbaar heeft hij me niet meer geschreven. Nu, dat is niet erg. Hij zal me wel schrijven na aankomst in Holland. Ik schrijf hem heden ook nog een persoonlijk briefje, dat ik hier maar insluit, want anders is hij niet tevreden over mij. Hij heeft een plakboek met boekrecensies meegenomen, en daarover heeft hij mij vanuit Belawan geschreven. Hij vindt, dat ik
| |
| |
maar aan de Haagsche Post of aan de Telegraaf moet gaan, want ik doe het beter dan die knapen daar. Dat zal ook wel en ik zal hem wel uitleggen waarom.
Het is goed, dat je een paar van mijn brieven hebt meegenomen naar Dirksland, maar ik zou daar toch voorzichtig mee zijn, want ik laat me nog al eens gaan en alles is niet geschikt voor de oude vrouw. Er is hier en daar nog al eens iets, waaraan zij zich zou kunnen ergeren, en waar is dat goed voor. Dus doe maar een voorzichtige keuze bij deze bloemlezingen, Zus!
Leeft Oom Hannes nog? Hoe gaat het daarmee? Kun je me ook schrijven of Willem van der Schenk nog leeft en Frans van der Schenk? In de krantjes lees ik, dat Jan Rooy candidaat was voor de liberalen voor de Prov. Staten. Deze Rooyen hebben het allemaal goed voor elkaar gebokst, geloof ik, al zou ik niet met hem willen oversteken. Je heele leven in Dirksland als ambtenaar op de secretarie. Enfin, misschien is hij een klein koninkje geworden daar, en dat is voor zulke menschen ook heel wat waard. Het krantje zegt je eigenlijk altijd wat, als je het goed leest. Matsinger is dood. In de tachtig. Die heele oude ken ik natuurlijk altijd. En Matsinger, wat een naam. Vermoedelijk was hij een afstammeling van een soldaat uit een huurleger uit Hessen. Of ik het weet, van Riek Kemp, die haar beenen moest laten zien aan Koogje!! Schitterend standaardverhaal! Vertellen kon ze goed, al vertelde ze dikwijls hetzelfde. En ook een komisch verhaal. ‘Ja, ik zal me daar gek wezen om mijn beenen te laten zien aan Koogje!’ (Als het nu nog aan Hans Knöps was geweest!) Vooral als je denkt aan dien tijd van zedige lange rokken, en aan de daarop gevolgde periode van korte rokken, toen de dames zooveel als ze maar durfden van haar beenen lieten zien! Zelfs de fatsoenlijksten. Toen heb ik toch gezien, wat ‘vrouwelijke zedigheid’ eigenlijk wil zeggen. Dat is ook iets, wat verband houdt met de mode, naar het schijnt. Overigens zag je toen ook, hoe weinig werkelijk mooie en onberispelijke armen en beenen er maar zijn in de wereld. Aan de meeste kleven schoonheidsgebreken, helaas! Wij zijn een gedegenereerd geslacht.
Wat de oorlog betreft, moeten wij maar hoop voeden. En- | |
| |
geland en Amerika doen alles om Duitschland te laten voelen, dat ze klaar staan om te beginnen. En Duitschland heeft geen geld, en Italië ook niet, terwijl de twee genoemde landen onmetelijk rijk zijn en onuitputtelijke hulpbronnen hebben. Verder zijn er Frankrijk en Rusland, want Rusland zal ook aan de zijde van Frankrijk en Engeland staan. Ingeval van een oorlog ziet het er voor de dictatoren verre van schitterend uit, zou ik meenen, dus zullen zij zich wel eens tweemaal bedenken alvorens zij zich in zulk een avontuur storten. Hier in Indië is het Japan, waar men voor zit te vreezen, maar als er iets mocht gebeuren, dan staan we toch niet alleen, want Singapore is vlakbij en daar is Engeland met een vloot. Overigens kunnen wij dit enorme eilandenrijk niet verdedigen, daartoe hebben wij geen middelen genoeg. Een oorlog bracht mij hier, een oorlog zou ook de aanleiding kunnen zijn, dat ik hier nog eens vandaan kwam! Al wensch ik geen oorlog natuurlijk. De arme Javaantjes zouden nog wel eens denken aan die Hollanders, die het nog niet zoo slecht met hen voorhadden in de laatste 50 jaar althans!
Nu, lieve Zus, ik eindig dit kleine briefje nu maar weer. Je ziet, ik praat graag tegen je, al is het dan maar met de schrijfmachine. Ik bedank je nogmaals voor je eigen brief en ik vertrouw, dat we binnenkort weer wel aanleiding zullen hebben elkaar nog eens te schrijven, want in elk geval zullen we Frans hier toch nog een keer zien, voordat de onzekerheid intreedt, wat mij betreft, bedoel ik. Het is geen aangename gedachte voor me, dat ik hem misschien niet meer zal zien, maar ik zal moeten berusten, als het in het belang van den jongen is. Dan zal ik het zelfs toejuichen. En dan te denken, hoe fijn hij zou hebben kunnen studeeren van het geld, dat in Dirksland vrijwel nutteloos verloren is gegaan! Dan had het tenminste zijn rente opgebracht en ik had het hem graag gegund nu ik hem eenmaal heb leeren kennen. Enfin, ik kan niet anders dan hopen, dat het hem goed mag gaan in zijn leven. Als hij eenmaal zijn 3de rang heeft en klaar is met die militie en zoo, dan zal er toch een besluit moeten worden genomen in een of andere richting. Maar we zijn nog niet zoo ver. De hartelijke groeten, ook
| |
| |
aan Wijnand en Stien en aan Frans, als hij thuiskomt. Wanneer is zijn verjaardag toch ook weer? Dat weten ze hier geen van allen, en dat moeten we toch weten.
Wim.
|
|