| |
| |
| |
38.
Brief 12 april aan F. Schamhardt. Door de invloed van mijn oom had ik tijdens mijn verlof in Nederland de verzenbundels van Robert Service (de Canadese Kipling) gekocht. En ja, ik ging weer Westwaarts, naar Holland, terwijl hij achterbleef. Zo is het gegaan tot de laatste keer toe.
Blimbing, 12 April 1939
Beste Frans,
Wij ontvingen je beide brieven, gisteren die uit Makasser en vanmorgen vroeg die uit Soerabaia (hoe dicht was je toen bij ons!) met de kiekjes er in. Natuurlijk hebben wij voortdurend aan je gedacht en aan de manier, waarop jij Paschen zoudt vieren (!). Dat is dan al niet veel beter geweest dan indertijd Kerstmis. Het is bizonder warm in Indië, ook hier zelfs schijnt de lieve zon met een extra stekeligheid en gele valschheid van coloriet. Onze voorgangers, die kerels met die jenevergezichten en die hangsnorren, die de tjandi's van Singosarie gebruikten voor wegenaanleg, spraken van ‘de koperen ploert’. Niet geheel ten onrechte, naar ik meen. Wat zul je het warm hebben gehad in Balikpapan en op Makasser! Werkelijk, dit leven is een slavenleven, meer dan ooit. Het is nog erger dan ‘de loopende band’, en het is natuurlijk wel mogelijk, dat menschen daaraan gewoon raken (gelukkig maar), maar ik zou toch zeggen, dat iedereen ernstig met zichzelf te rade moet gaan alvorens hij zich voor zijn leven aan dat leven bindt.
Je kunt het ook al merken aan je omgeving. Kritiek wordt niet geduld, dat is overal trouwens zoo. Het zijn de Filistijnen (700 op de 1000), die zeggen: ‘dit leven is goed genoeg voor mij’. Als je kritiek al te erg wordt, knuppelen ze je er uit. 299 op de duizend zeggen: ‘Dit leven is prachtig, zoo dichtbij God en zijn zee’. Dat zijn de idealisten, die alles rose kleuren door den bril hunner overspannen en weekelijke verbeelding. En dan is er nog die ééne realist, die zegt: ‘Aan dit leven mankeert buitengewoon veel’. Dat zijn de Luthers, de Multatuli's, de Domela Nieuwenhuizen enz., menschen met groote fouten weliswaar, maar die toch de waarheid hebben gezegd, toen het noodig was de waarheid te zeggen.
| |
| |
Dat schampere schelden op ‘de versjes’ behoort bij het Filistijnisme, bij het Filisterdom. Multatuli zegt, dat Droogstoppel onmiddellijk belang zou hebben gesteld in ‘versjes’ als ‘versjes’ op de beurs verhandelbaar waren. Als er maar iets mee te sjacheren viel! Ook in mijn jeugd hebben mijn ouders en verdere familie het in mij afgekeurd, dat ik met ‘versjes’ leefde, en dat ik ‘nuttelooze’ boeken las. Afgezien van het feit, dat die menschen een oordeel velden over dingen, die zij niet konden bevatten, is er een tweede feit, n.l. dat ik en de mijnen nu bestaan, letterlijk eten en drinken en leven, dank zij die afkeurenswaardige neigingen van ondergeteekende in zijn jeugd. Hadde ik geen ‘versjes’ en geen ‘snertboeken’ gelezen, ik zou niet de autodidact geworden zijn, die ik ben, en ik zou evenmin ooit, alsof het vanzelf spreekt, in de Indische journalistiek zijn opgenomen, waarin men vindt, dat men mij kan gebruiken voor allerlei speciaal werk van den meest uiteenloopenden aard. Dat komt van het leven met ‘versjes’ en al het andere.
Laat je niet afhouden van dit alles door de schampere opmerkingen van ‘de wereld’. Inderdaad moet er gewerkt worden, moeten er corveeën worden verricht en slavenarbeid worden gedaan (niemand weet het beter dan jij, mijn jongen), maar als wij de gaven of de neiging in ons hebben om nu en dan te stijgen tot de toppen onzer cultuur, tot de werkelijke hoogten onzer beschaving, in de letteren of andere kunst, dan zullen wij die klimpartij toch zeker aanvaarden, als het ons belieft, en als wij er gelegenheid voor hebben, en verder zeggen, volgens het Bijbelwoord: ‘Gij zult mijn achterste deelen zien’. Zelfs ik moet soms nog wel eens slavenarbeid verrichten, omdat ik toch ten slotte ook in dienst ben van den Mammon en niet kan weigeren, als mij iets gevraagd wordt, hoe ik sommige gebieden der Indische journalistiek ook haat en veracht (b.v. het schrijven van gedwongen en volksbedriegende fraaiigheden over slechte films, alleen omdat de filmexploitanten zulke goede adverteerders zijn!) Ik kan wel schrijven met waardeering over de film ‘Marie Antoinette’, maar vraag me niet den heer Tyrone Power te gaan ophemelen, want hij is een uil. En toch moet hij worden opgehemeld, want hij is ‘de ster’,
| |
| |
de hemel mag weten waarom. Om hem loopen de dames naar die film, terwijl toch het optrekken der sans-culottes en der pétroleuses, het rijden van Marie Antoinette op de kar der executie naar de guillotine, de scènes in den Temple, en zooveel meer, oneindig meer te loven vallen dan de niet eens historisch juiste liefdesaffaires tusschen Marie Antoinette en den Deenschen attaché. Die dan nog wordt voorgesteld door den heer Tyrone Power! De duivel zal hem halen. De gedichten van Robert Service mogen niet eerste klas zijn. Hij moge een volgeling zijn van Kipling en dus niet oorspronkelijk in zijn rhythme en in zijn trant. Ik heb je die boekjes plotseling gegeven omdat er zooveel in voorkomt van ‘de verloren zoon’, de zwerver ver van huis, de uitgestootene, de hardships of life in de wildernis, de zwakheden van den mensch en de verleidingen, waaraan die mensch blootstaat. En verder (en dat is geheel het eigendom van R.W. Service!) beschrijft hij de natuur van het allernoordelijkste deel van Canada en van Alaska zoo prachtig, vooral als je die natuur zelf kent, dat ik er soms weer naar grijp alleen daarom.
The lonely sunsets flare forlorn
Down valleys deadly desolate;
The lordly mountains soar in scorn,
As still as death, as stern as fate.
Ik herinner mij bij de lezing van zoo'n stukje onmiddellijk deze trieste, eentonige, steenachtige berglanden, vooral bij zonsondergang, verlaten en stil. Pijnboomen en pijnboomen, eindeloos, die zich in de zadels der bergen met hun spitse toppen afteekenen tegen de avondlucht. Landschappen, waarbij je gaat huilen, of zelfmoord zou kunnen begaan. Dan is Indië mooier, en lichter en zelfs vroolijker, maar in Indië kunnen wij dan ook onze eigen taal spreken en tot op zekere hoogte Hollander zijn. De sneeuw, die in Canada zes maanden den grond bedekt (en hoe bedekt!) kan Service uitstekend beschrijven, soms op fantastische manier, zooals in ‘The Cremation of Sam McGee’. Maar de zomers zijn prachtig, hoewel heet en broeiend. De zomers vergoe- | |
| |
den veel. Het is dan ook niet waar, wat Voltaire zei tot troost aan Frankrijk bij het verlies van deze kolonie: ‘Une perte de quelques arpents de neige!’ (een verlies van wat sneeuwhoopen). Je vergeet het niet, vooral het land vergeet je niet. De menschen zijn nog afschuwelijker dan de menschen in Indië.
De twee andere deeltjes van Service heb ik niet, maar zij zijn ook niet zoo goed. Het beste is ‘Songs of a Sourdough’. Maar dit wil niet zeggen, dat er niet ook veel in voorkomt, dat lezenswaardig is. In de latere bundels van Speenhoff komt soms ook maar een of hoogstens een tweetal werkelijk goede, niet-tendentieuze liedjes voor, maar die maken het toch de moeite waard om den heelen bundel te koopen. Zulke dingen als ‘we couldn't sit and study for the law’ of ‘The parson's son’, die zijn ‘squaw’ uitstuurt naar het gouddelverskamp, waar het betaaldag is en dus wat te verdienen, opdat zij ‘booze’ (drank) zal kunnen meebrengen, zes flesschen voor hem en ‘one for her to drown her shame’. Enfin, er staat zooveel in die dingen, dat misschien wel eens wat opgeschroefd is, maar toch in wezen op waarheid gegrond. - Anna kwam Zaterdagmiddag, 8 dezer, thuis. Het heeft haar wel gespeten, dat ze weg moest, maar de afspraak was eenmaal gemaakt en er was geen denken aan, dat ze kon thuisblijven. Ze laat jou ook nog wel bedanken voor het komen aan den trein, dien Zondagavond, en ze beklaagt je, dat je weer eens doornat bent geregend. Ze vroeg onmiddellijk het naadje van de kous: wanneer je weg was gegaan, en of je Non en Marian nog had gezien, en hoe je stemming was. Ik zei natuurlijk van niet erg best, hetgeen ook waar was. Het afscheid van jou is altijd het ergste, en toen we ten slotte begonnen te begrijpen, dat we je niet meer zouden zien deze reis, hebben wij dat allemaal gevoeld als een groote tegenvaller, ik niet het minst, maar ook de anderen. Ze waren er maar half over gesticht, dat wij dien Zaterdag samen naar Soerabaia zijn geweest en den heelen dag zijn weggebleven, maar wat moesten wij nu anders doen? We hebben toch heel druk gewerkt dien dag, wat jij? En de Zondag daarop was werkelijk een aardige, vroolijke dag, waarop ik veel schik heb gehad en jij natuurlijk
| |
| |
ook. De kiekjes zijn wat zwart, maar nochtans vormen ze dierbare herinneringen aan een schoone dag. Daar in dat restaurant zitten we net, alsof we bij een kaarsje in het donker zitten, maar wat daar zoo flikkert is het zilverpapier aan den hals van de flesch! En dan de tempel en de beelden van Singosarie! Je hebt dan althans iets gezien van den Hindoetijd, hoe oppervlakkig dan ook en hoe weinig gelegenheid er ook was voor mij om er van te vertellen en er over door te zagen. 't Was een ‘perfect day’, die Zondag! Dat mag ik zoo graag doen, zorgeloos rondhangen, omringd door mijn zonen en dochteren, en incidenteel mijn gevierde neef er bij! ‘Hij zal wel nooit wijzer worden’, hoor ik je moeder al zeggen. Maar ik ben nu eenmaal zoo, en bovendien ben ik geen echte Hollander meer. Ik ben internationaal georiënteerd, losser van zeden, ja. En ik zit en mijmer en herinner me liedjes, die ik vroeger van Engelschen of Franschen heb gehoord, zooals:
Come where the booze is cheaper!
Come where the pots hold more!
Come where the boss is a bit of a joss,
Come to the pub next door!
(Can you tell me the way to the bar?)
Ik stuur je een opstel over Singosarie, gedateerd 14 Nov. 1936 en opgediept uit een van de plakboeken. De vorst Kertanegara legde het af tegen zijn schoonzoon Hajam Woeroek, omdat Kertanegara dronken was en onder den invloed van vrouwen, toen de vijand kwam. Dus werd Singosarie door Hajam Woeroek veroverd en gevoegd bij het groote rijk van Modjopait, dat bestaan heeft tot in de 16e eeuw, toen het ook weer moest vallen voor den Islam en een halve eeuw of zoo later voor de Compagnie. Het grafmonument is van Anoeshanata, een voorganger van Kertanegara. De Medusa-gezichten zijn voorstellingen van Çiwa, die o.a. ook god van den dood is in het Boeddhisme. - De kampeerders zijn jl. Maandagmiddag teruggekomen. Zij gaan morgen weer naar school. Het kampeeren is maar show, want elken dag gaat er natuurlijk een reuzenpan eten
| |
| |
naar hun toe. Maar nu ja, zij zwemmen en varen in Wendit en zij zitten 's avonds te zwammen bij een vuurtje. Zelfs schildpadden hebben zij gevangen en door de Inlanders laten opeten. Ten slotte waren Wim en Jaap er ook bij, zoodat ze met hun vieren waren. Werkelijk, veel andere vermaken levert Indië niet op voor de jeugd.
De verhalen uit Dirksland zijn treurig en tragisch. Ik kan er niets aan doen. Tante Suus zal wel sterven, denk ik. Wat een ellende voor oom Jaap en de kinders, maar aan den anderen kant een verlossing voor haarzelf wellicht. Ik heb haar nooit gekend. Ik heb nog niet naar Utrecht geschreven, zooals ik altijd doe als je hier bent geweest, omdat ik natuurlijk nog een stille hoop had, dat je nog zoudt kunnen komen of dat ik je nog zou zien op Soerabaia. Zelfs heb ik gisteren nog een oogenblik in beraad gestaan om naar Batavia te komen, maar wat zullen we er aan hebben? Weer een ander afscheid en wie weet hoe kort het maar kan duren, ons samenzijn. De reis kost me, behalve het noodige geld, twee dagen alleen voor reizen, of anders twee nachten met den nachtexpress. Het is in beide gevallen vermoeiend en warm, maar het ergste is de onzekerheid aangaande het resultaat. Ik heb er dan ook maar van afgezien, hoe graag ik aan den anderen kant ook zou zijn gekomen. Er is natuurlijk ook nog een andere reden, en dat is het werk hier, dat door de Paaschdagen en Goeden Vrijdag heeft stilgelegen, want dan verschijnt de krant niet, terwijl ik ook de vorige week al niet zooveel had uitgevoerd vanwege het bezoek van neef! En aan het einde van de maand komen ze met de onverbiddelijke cijfers aandragen. Boekhouders zijn nu eenmaal boekhouders. Ik moet werken en copie fokken! En de reis naar Batavia kost me minstens vier dagen, terwijl het de vraag is of ik in die dagen de rust kan vinden om over copie te denken. Er is natuurlijk altijd iets van te maken, maar wil je geen nadeel hebben door tijdverlies enz. dan moet het eigenlijk minstens 10 kolom zijn, en dat is moeilijk, behalve wanneer je langer kunt blijven. Uit je laatste brief (van Makasser) zie ik, dat je maar een dag in Priok bent, dus ik zal het maar niet doen. Op de volgende reis, die de laatste zal zijn helaas, kunnen wij misschien nog
| |
| |
trachten een afspraak te maken omtrent Batavia of een andere plaats, maar toch alleen als het werkelijk voor ons van belang kan zijn. Voor een samenzijn van enkele uren kan ik toch niet zoo'n lange reis maken. Bovendien, het afscheid na de volgende reis, moet kort zijn, anders word ik maar te bedroefd. Ik ben er nu al bang van.
Dank voor het adres van den heer Dorpema. Ik zal hem, als ik iets heb, bedenken met knipsels of brochures.
Bij nader inzien zijn de kiekjes toch eigenlijk heel aardig, niet het minst om de personen, die er op staan en de plaatsen, waar zij zijn genomen. Daar zul je altijd aan denken, jôh, aan die Zondag. Ja, zoo zie je, wie eenmaal Indië heeft gezien, is innerlijk verscheurd. Hij staat met zijn eene been in Holland en met het andere hier in dit land.
In Europa is nu werkelijk oorlogsgevaar, naar het schijnt, wegens de opslokking van Albanië door Italië. De jonge koningin is met een baby van 2 dagen moeten vluchten naar Griekenland. In Holland liggen de soldaten aan de grenzen en Vadertje Colijn heeft gisteren door de radio gepreekt. Ik heb het niet gehoord overigens.
Wij groeten je allemaal recht hartelijk. Ik zou je wel schrijven, als ik maar niet moest vreezen, dat de brieven verloren gaan. Intusschen zal ik wel schrijven naar Utrecht, dus als je dan thuiskomt vindt je daar wel levensteekenen van mij. En doe de oude lui mijn beste groeten en zeg maar, dat ik jou een reuzenneef vind hoor. Jammer maar, dat we gescheiden zullen moeten leven, mien jong. Dat is het beroerdste van heel jouw komen hier. Dat je weer een van die menschen bent, van wie ik houd, en die ik moet zien gaan, misschien voor jaren, misschien voor altijd. Er zijn er zoo al meer geweest en het is hard voor iemand als ik, en in mijn positie. Ik ben ten slotte maar alleen tusschen de Aziaten, moet je denken, ook al is er de onvolprezen journalistiek, die mij troost kan geven en vergetelheid kan schenken. In elk geval blijven wij correspondeeren, als je later in Holland bent. - Ik ontving gisteren nog een Flakkeesch krantje, door je papa aan mij gezonden. Aardig van hem; ik mag er graag in neuzen. Sommige namen brengen mij heele geschiedenissen te binnen.
| |
| |
Nu, kerel, hiermee eindig ik dan maar. Het beste en goede reis. Je gaat alweer Westwaarts, het land waar ons hart ligt, ook het mijne, wees daarvan verzekerd. Ik lees ‘De Middeleeuwen’ van prof. Brugmans en Gedenkboek van Frank van der Goes, die 80 jaar oud is, en onder wiens gehoor ik zoo dikwijls heb gezeten. Hij was de theoreticus en de groote docent in de toenmalige sdap Nu is hij zelf geen lid meer van die partij, maar Revolutionnair Socialist. Zijn ‘Gedenkboek’ staat vol met oude artikelen van hem, die mij soms zeer treffen. Beide uitgaven van de Wereldbibliotheek.
Het beste en een stevige poot van
Oom Wim.
Het boek van Axel Munthe zoojuist ontvangen.
|
|