| |
36.
Brief 22 februari 1999 aan J.G. Schamhardt-Walraven.
Blimbing, 22 Februari 1939
Lieve Zus,
Je schreef me op 6 dezer een lange brief, die al ongeveer een week in mijn bezit is, en ik zal je antwoorden zonder lang te talmen, want dan verliezen de zaken hun frischheid. In mijn ‘vak’ zijn we trouwens gewend niet lang te piekeren alvorens we gaan schrijven, omdat we er anders niet zouden komen.
Ik wilde je vooral nog eens schrijven over Frans. Ik ben er huiverig van me te mengen in het leven van anderen, van jonge menschen, omdat het zulke groote gevolgen kan hebben voor hun later leven, als je hun drijft in een bepaalde richting. Dat gaat allemaal best, als je veel geld hebt en je kunt maar kiezen voor je zoon, maar zoodra er onzekere factoren zijn (en dat zijn dingen, die bij ons soort menschen nooit ontbreken), dan ga je op lateren leeftijd wel eens denken of je niet beter je onthouden kon van elke inmenging. - Maar in het geval van Frans zijn er geloof ik niet zooveel onzekere factoren. Hij is nog jong, erg jong, maar hij maakt
| |
| |
een mannelijken indruk bij tijden. Hij weet heel goed, wat hij doet en wil, al is hij natuurlijk nog bezig in het leven rond te tasten. Plotseling kan hij heel ernstig zijn, zoowel in zijn spreken als in zijn brieven, en dan voel je, dat hij een bepaald plan ook ten uitvoer zal brengen en het niet laten schieten. Ik kan me vergissen, maar ik geloof dat Frans een flinke kerel zal worden. Ik kan niet beoordeelen, hoe dat zoo komt. Hij is b.v. ook in geldzaken ernstig, geloof ik. Ik bedoel, dat geld ook een groote plaats inneemt in zijn overwegingen. Dat is heelemaal niet verkeerd, als het maar niet ontaardt in al te groote benepenheid of schraapzucht of wonderlijke wegen om het te verzamelen, zooals je zoo dikwijls ziet. Overigens, als wij wat meer van dien geldgeest bezeten hadden, dan zouden wij, Jaap en ik, er misschien nu beter voor staan. ‘Je kent geen waarde van geld’, verweet Moeder mij dikwijls, maar ik denk er dikwijls over in welke school ik ‘waarde van geld’ had moeten leeren. Wij stonden overal buiten. Dat was zoo in Holland, waar je van je beste vriend niet wist hoeveel hij verdiende. Tegenwoordig vraagt jan en alleman je een opgave van je jaarlijksch inkomen, of inzage van je aanslagbiljet, en hoewel ik het onkiesch vind en het me een gevoel geeft alsof de wereld een gesticht is of een kazerne, er is toch ook iets goeds in. Mijn kinderen weten b.v. heel goed, wat ik verdien, en ook wat alles kost. Zij kunnen als 't ware evengoed de kas opmaken hier in huis als ik zelf. En dat is eigenlijk heel goed. Het gevolg is, dat zij besef hebben van ‘waarde van geld’, wat hun later te stade zal komen. Ik voor mij, hoewel ik theoretisch er veel van heb geleerd en ook in de praktijk ervan gezien, sta nog even blind voor al die zaken als in mijn jeugd. Ik zal geen oog slaan in de koersenlijst of in de beursberichten. Het interesseert me niet wat de huizen zooal waard zijn, of de gronden, maar ik ken menschen,
die dat allemaal in hun hoofd hebben als een register (zooals Opoe zei van Opa). En soms doen ze ‘zaken’ ook. Ze bellen een makelaar op en geven order om ‘te koopen’, en later bellen ze hem weer op en geven order om ‘te verkoopen’, waarna zij dan wat ‘verdiend’ hebben. Zooiets komt nooit in me op. Ik heb meestal pas later gemerkt, hoe mijn financieele positie
| |
| |
was, en pas later heb ik bedacht, wat ik eigenlijk had moeten doen om geld te verdienen. Het zit niet in me. Als ik geld heb dan geef ik het uit. Ik denk nog dikwijls aan wijlen Goote, die van Christelijken huize was, en net als alle Christelijke menschen buitengewoon veel belang stelde in het aardsche slijk. Die was ook altijd even geheimzinnig met zijn zaken (al bracht ik hem telkens in verbazing door hem precies alles van zijn zaken te vertellen, want hij was doorzichtig als glas voor wie hem een beetje kende!)
Maar wat is Goote er mee opgeschoten? Een betrekking was voor hem geen ‘werk’, maar het beteekende voor hem ‘wat verdien ik er mee’. Dat is verkeerd. En het wordt opgemerkt door anderen, door je werkgevers, en je bent er minder door waard als werkkracht. Wij worden allemaal uitgebuit, en tot werktuigen gemaakt van het kapitaal (je ziet, dit is echt ‘rood’, maar zoo blijf ik altijd!), maar ik kan nooit nalaten om mijn werk zoo goed mogelijk te doen. Overal zullen ze zeggen, dat ik me niet wil aanpassen, en niet het lied wil meezingen van den grooten hoop, zooals zij allemaal doen, maar zij zullen ook zeggen, dat ik dingen kon doen, die de meeste anderen niet konden doen, of niet deden in elk geval. Vandaar dat ik nooit rijk ben geworden, maar ik heb altijd werk gehad, en dat zal ik hebben zoolang ik werken kan, denk ik. En dit zit 'm niet zoozeer in bizondere talenten, als wel in het hebben van een zeker plezier in wat je doet. Je schrijft, dat ik wel vindingrijk moet zijn om telkens weer met iets nieuws voor den dag te komen, maar och, dat geloof ik toch niet. Ik heb vroeger soms oogenblikken gehad, waarin ik eraan wanhoopte. Dan dacht ik, dat ik ‘leeg’ was en nooit meer iets zou kunnen schrijven. Maar dat is niet zoo, want ook dit alles is niets anders dan ‘werken’. Een vel papier in je schrijfmachine steken en beginnen, dat is al het halve werk. Beginnen, en niet loopen rond te dazen en wurmen, maar beginnen, dat heb ik altijd probaat gevonden. Een ander woord van Goote was: ‘Als jij voor een schrijfmachine gaat zitten met de deur op slot, dan komt er altijd wat uit!’ Dat begreep hij niet, want hij kon ook wel schrijven, maar hij schreef met berekening. Eerst begon hij er over te denken, wat hij er aan zou verdienen.
| |
| |
En dan aan welk blad hij het zou sturen. En dan of het niet mogelijk was het aan twee bladen tegelijk te sturen, dat kostelijk product van hem. Intusschen stond er dan nog niets op papier. En als hij dan begon, plaagde hij zichzelf met allerlei vragen, of hij niemand aanstoot zou geven, en of het geschrevene wel in overeenstemming was met zijn academische vorming, en of de toon van het stuk niet te gemeenzaam was (hij was in het leven zeer gemeenzaam, zijnde een gewone burgerjongen!) en het slot was, dat het dan meestal een gewrongen stukje werd, dat niemand bevredigde, hemzelf ook niet.
Van dat alles heb ik nu nooit last gehad. Ik denk er nooit over, wat ik zal verdienen, maar wel heb ik meestal al geld te pakken, als ik nog niets gedaan heb! Zoo gaat dat bij mij. Eerst geld opnemen en dan je hersens afbeulen om het inverdiend te krijgen! Dus moet ik schrijven en dus lukt het me ook, al zou ik schrijven over de rollade van Pah. En dat worden dan soms nog beroemde succesnummers. Maanden later spreek ik soms menschen, die ik soms nooit tevoren gezien heb, die beginnen over iets, wat ze van me gelezen hebben en ook onthouden blijkbaar. En dan moet je soms weten, wat dat voor stukken zijn! Ook dat maakt je gerust, als je ziet met hoe weinig de lezers van een krant al ingenomen zijn. Zulke flauwe versjes b.v., of verhaaltjes van de rechtbank met een paar gekke woorden er in. Ik heb er honderden geschreven en ze niet eens bewaard, maar er is een groot deel van het publiek, dat 's avonds het eerst van alles zoekt naar dat rubriekje ‘Kroniek der Zonden’ of zoo. Vandaar, dat je bij een krant tot op zekere hoogte ‘onmisbaar’ wordt, in elk geval hoort de hoofdredacteur en de directie evengoed van alle kanten over je werk praten, en dat is juist wat ik hebben moet. Ze moeten niet van me af willen, en als ik zeg, dat ik van hun af wil, dan moeten ze zeggen: doe dat nu asjeblief niet! En dan doe ik het natuurlijk ook niet, maar ik heb hun te pakken. Er is toch geen mensch, die over rollade schrijft, behalve ik, want rollade is niks deftig, maar het slot is, dat een groot deel van de lezers, en vooral van de lezeressen, zich daar buitengewoon mee amuseeren, en dat is maar waar het om gaat. Dat moeten wij juist hebben.
| |
| |
Maar om op Frans terug te komen: het varen zal hem niet bevallen, of dat bevalt hem nu al niet, hetgeen geen wonder is. Dat is iets, wat je moet ondervinden om het te kunnen beseffen. In Europa is varen ook een slavenleven en een armoedig leven, vooral door de kou en de stormen, maar in de tropen is het dat allemaal evengoed, ook al is daar geen kou en al stormt het minder. In de tropen moet de Europeaan dikwijls nog meer werk doen dan in het Westen, want de werkkrachten zijn hier minderwaardig en onbetrouwbaar. Dus pakt de Europeaan zelf aan, als hij een echte Europeaan is, en daarmee handhaaft hij alweer zijn positie. In de scheepvaart zie je dan ook allemaal blanke gezichten, en dat is geen wonder. Maar je moet dan ook niet vragen, wat de blanke allemaal voor zijn rekening krijgt, en hoe hij soms werken moet.
Ik stuur je een bundel kranten - of ik zal ze meegeven aan Frans - waarin ook voorkomt een officieel rapport aan de regeering over de werkuren aan boord van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, een half gouvernementeele maatschappij, die de verbinding onderhoudt met de kleinste eilandjes van den Indischen archipel. Ze hebben alles in het werk gesteld om dit rapport geheim te houden en het is hun ook langen tijd gelukt, maar ten slotte ging het toch niet langer meer (want Holland is er ook nog!) en zoodoende lees je dan, hoe het nu eigenlijk is. In de vakbladen is dat alles natuurlijk allang geschreven, maar die vakbladen worden geschreven door opruiers en staatsmisdadigers, volgens sommige kranten. In elk geval blijkt duidelijk, dat het een slavenbestaan is, en bij andere maatschappijen is het net zoo. De salarissen zijn veel te laag in de eerste 10 of 15 jaar. De promoties zijn geheel willekeurig en langzaam. En als die knapen getrouwd zijn, wat de meeste menschen toch doen en wat in Indië verreweg het beste is om bepaalde redenen, dan is het heelemaal ellendig. Behalve dat die vrouwtjes weken zitten te wachten (waarvan soms ook rare dingen het gevolg zijn), hebben zij niet genoeg inkomen om behoorlijk te kunnen wonen en leven. Dus zitten ze dan in goedkoope hotels op een kamer met een voorgalerijtje, niet zelden met kleine kinderen. Altijd wonen ze in de warmte,
| |
| |
aan de kust. En als de boot Zaterdagsmorgens binnenkomt, gaat hij Zaterdagsavonds weer weg! Want deze scheepvaart is precies een fabriek, waar gewerkt wordt aan den loopenden band: tijd is geld. Al de gemoedelijkheid van vroeger is uit dit bedrijf verdwenen en het is niet anders dan jachten en jagen.
Frans schijnt voor het eigenlijke varen wel te voelen. Op de brug wacht doen en zuiver stuurmanswerk verrichten, dat bevalt hem wel. Maar het werk van een stuurman is nog zooveel meer. Het grootste deel is geheel los van het eigenlijke navigeeren. Er is dan ook niemand, die niet klaagt in dat beroep en ik kan hem geen ongelijk geven, als hij ervan afziet.
Indië is vol met menschen, die gevaren hebben, vooral machinisten. In de goede tijden, vóór de crisis, konden die overal terecht op de suikerfabrieken en bij andere maatschappijen, en dus verlieten zij bij bosjes de vaart en kwamen aan den wal werken. Ook de vrouwen waren daar niet vreemd aan natuurlijk, en sommigen is het heel goed gegaan, maar anderen zitten nu in de misère, zonder pensioen en zonder geld. De meesten hebben vroeger wel geld verdiend (tantièmes), maar er zijn maar weinig menschen, die een kapitaaltje kunnen beheeren, als zij geen kennis van zaken hebben. De wereld aan den wal is vol haaien, misschien zijn er aan den wal nog meer haaien dan in de zee.
Verder is er de kennismaking met Indië, waar ik tegen ben. Ik bin d'r teugen, zooals het boeren-gemeenteraadslid zei. Ik weet alles van Indië af, en ik zou er een heel boek over kunnen schrijven, alhoewel alles, wat ik ervan zou kunnen zeggen, al door vele anderen is gezegd, meer of minder goed. Maar aan te bevelen is het niet. Toch laat Frans Indië nooit buiten zijn berekeningen en plannen, en het is zoo: wie hier eenmaal is geweest, die komt er niet meer van los. Indië is gevaarlijk, als een mooie, slechte vrouw. Kom je nu in Indië als ambtenaar, of als militair arts (om bij de bestaande plannen te blijven) als militair dus, dan gaat dat altijd beter. Je blijft b.v. 15 of 20 jaar en dan ga je met pensioen naar het vaderland, en in dien tijd ben je drie of viermaal met Europeesch verlof geweest, waarbij het gouver- | |
| |
nement dat alles betaalt. De band met Holland wordt niet verbroken en hoe beter je positie is in de maatschappij, hoe beter je leven is, of kan zijn (dat ligt geheel aan den persoon). In elk geval is een dokter een algemeen geachte figuur, voor wien vele deuren zich vanzelf openen. Sommige dokters verdienen hier veel geld; andere niet. Die zooveel geld verdienen, zijn meer zakenman dan dokter. En ook dat beroep heeft zijn schaduwzijden, maar toch is het een mooi beroep. Maar wat ik vooral beschouw als een groot voorrecht, dat is student te kunnen zijn in die mooiste jaren van je leven, zoo van 20 tot 25 of 26, als je nog als 't ware openstaat voor al het mooie in het leven en in de literatuur. Dat is de tijd, waarin iemand gevormd wordt, vooral geestelijk, en als je in die tijd aan een universiteit kunt verkeeren, in een milieu van de beste geesten, die een land bezit, dan is dat een groot voorrecht, zou ik denken. Dat is toch heel wat verkieselijker dan dit slaven en beulenwerk aan boord van een vrachtboot of zelfs een passagiersboot. En waar jullie maar één zoon hebben, en naar mijn
gevoelen een beste zoon en een jongen, waarvan je de beste verwachtingen mag koesteren, moet je, als je eenigszins kan, hem probeeren te geven, wat hij nu verlangt.
Ik zit hier niet te preken voor eigen parochie, want je kunt je niet voorstellen, hoe de gedachte mij hindert, dat ik straks dien jongen zal zien gaan voor den laatsten keer en dat ik hem misschien in geen jaren meer zal zien. Misschien wel nooit meer. Dat kan niemand weten. Als hij hier is, moet ik me een beetje inhouden (dat lukt me toch niet) om geen jalouzie te wekken bij mijn eigen kroost, zoo ben ik eigenlijk met hem ingenomen. Gelukkig zijn de anderen dat ook, niet het minst mijn vrouw, zoodat ik me daar dan een beetje achter kan verschuilen. Maar als hij hier is, dan zou ik hem het liefst maar voor mezelf alleen hebben en al den tijd met hem passeeren, zonder hem aan een ander te gunnen. Zoodat ik maar zeggen wil, dat het mij persoonlijk liever zou zijn, als ik hem geregeld hier zou zien, in plaats van hem weer te moeten vaarwel zeggen voor wie weet hoe lang. Hij is voor mij ‘Holland’, want hij is het eenige en eerste familielid, dat ik hier ooit gezien heb, en dat ik misschien ooit
| |
| |
zien zal, en bovendien is hij mij buitengewoon sympathiek. Ik vergeet altijd, dat hij nog zoo jong is, en praat met hem als met iemand van mijn eigen leeftijd. En dat kan ook met hem. Hij is geestelijk heel vroeg ontwikkeld, ook al komt dat tevens, omdat hij zich heel goed in bedwang heeft. Hij kan zichzelf beheerschen, en daarom lijkt het soms, alsof hij volkomen zeker van zichzelf is, terwijl dat toch in werkelijkheid niet waar kan zijn en het ook niet is natuurlijk. Dat merk je het beste als de zaken tegenloopen, zooals op dien Zaterdagmiddag, als hij aan boord moet en niet mee kan naar Blimbing. Dan is hij innerlijk heel klein en als een kind en moet hij vechten om zich goed te houden. Hij is ook nog maar net den kindertijd gepasseerd nietwaar. Maar er zal een flinke man uit hem groeien, of ik zou me heel erg moeten vergissen. Daarom zou ik je ook niet zoo aanraden om aan dat plan van hem gehoor te geven, als ik dacht, dat hij slap was of geen energie bezat. Ik geloof juist, dat hij slagen zal in alles, waar hij zich op toelegt. Hij is iemand, die een taak kan volbrengen, ook al is het met tegenzin, en zulke menschen komen er altijd.
Te trachten een beurs te krijgen is wel goed, als dat nog mogelijk is. Daarnaar moet geïnformeerd worden in Holland, denkelijk bij het Ministerie van Koloniën, als het ten minste de bedoeling is militair arts te worden bij het Indische leger. Ik heb n.l. een eigenaardig bericht in de krant gelezen, waarin stond, dat er op dit oogenblik nog maar twee personen voor rekening van het Indische leger studeeren, en dat men nu zal overgaan tot het aannemen van artsen ‘uit de vrije markt’, dat zijn dus jonge dokters, die voor eigen rekening hebben gestudeerd. Hoe het nu komt, dat er niet meer studenten zijn met een beurs, is me niet bekend, maar al die inlichtingen moeten in Holland te krijgen zijn, b.v. bij de Geneeskundige faculteit in Utrecht of anders aan het Ministerie in Den Haag.
Het plan op zichzelf is wel goed. Een militair arts heeft eigenlijk een goed leven en kan er dikwijls ook particuliere praktijk bij doen. Ik heb er gekend, die flink verdienden daarmee. Ook kunnen zij natuurlijk geplaatst worden op gaten in de Buitengewesten, vooral in de eerste jaren, maar
| |
| |
voor een geestelijk gezond mensch is dat niet zoo'n bezwaar. Er is hier in Indië veel te bestudeeren en ook veel te doen. Als een medicus wil, kan hij altijd werk vinden of studiemateriaal. Verder is er ook de Burgerlijk Geneeskundige Dienst, of eigenlijk heet dat tegenwoordig de Dienst voor Volksgezondheid. Een enorme ambtelijke tak, waarbij veel plaats is. In dit reusachtige land is op geen stukken na voldoende medische hulp voor de bevolking, voornamelijk ook, omdat de bevolking te arm is om die hulp te kunnen betalen en ook te dom en te achterlijk in vele gevallen. Een Inlander sterft liever in zijn kampong, dan naar een Europeeschen dokter te gaan, en meestal moet het bestuur hun dwingen, of opvoeden. Overigens leeren zij veel, want zij zien voor hun oogen de wonderen van de Westersche wetenschap. Zooiets als de uitvinding van het pest-vaccin door dr. Otten is een enorme reclame voor de Westersche geneeskunde. Dat zien zij voor hun oogen. Misschien heb je daar wel eens wat van gelezen.
Ja, ik heb al een brief met de schrijfmachine gekregen! Nu, moeilijk is dat niet hoor. Er zijn cursussen voor machineschrijven, maar wat ze daar eigenlijk leeren, begrijp ik niet. Ik heb nooit les gehad in dat vak en ik tik er lustig op los. Frans was zeker wel trotsch met zijn stukjes in de krant. Het is volstrekt niet onmogelijk, dat hij, als het ervan komt, medewerker zou kunnen worden aan Indische bladen. Frissche vertelsels over het dagelijksche leven in Holland worden hier altijd graag gelezen, vooral als ze geschreven zijn door jonge menschen, of menschen met een jong hart, die alleen schrijven over wat ze met eigen oogen hebben gezien of zelf hebben beleefd. De meeste correspondenten zijn n.l. schrijftafeljournalisten. Zij lezen de kranten in Holland en distilleeren dan daaruit een ‘moederlandsche brief’. 't Is maar voor export, zooals ze in Holland zeggen. Maar wij voelen het verschil ook wel! In elk geval zou dat een bijverdienste kunnen zijn en ik kan hem wellicht daarbij helpen en voorlichten. Dan is hij ook niet in alles afhankelijk van jullie, want dat zit hem nogal dwars, geloof ik, al die jaren in Utrecht te moeten blijven. Ik vraag me af, of hij wel goed beseft, wat Holland is en wat het biedt op velerlei terrein.
| |
| |
Er zijn vele Hollanden, en sommige menschen leeren er maar weinig van kennen. Maar vooral als je nog zoo jong bent, zie je Holland maar van enkele zijden. Later, als je belangstelling gewekt is voor veel dingen, dan denk je bij jezelf, waarom heb ik daar toen niet meer aandacht aan besteed? Waarom heb ik niet beter gekeken, of waarom ben ik daar niet naar toegegaan? Ik heb een lange lijst van plaatsen en dingen, die ik in Holland zou gaan zien, als ik er nog eens komen kon. En ik zou er over vertellen in de krant ook. Als het alleen mezelf betrof, zou ik mijn reis wel verdienen met schrijven, maar ik weet niet, waar ze hier van moeten leven, terwijl ik weg ben. Dat is de kwestie. Het is treurig.
Natuurlijk is het een groot nadeel op een dorp als Dirksland te zijn geboren. Het dialect? Dat vind ik ook afschuwelijk. Er is geen onwelluidender taaltje dan het Flakkeesche dialect, en dat merk je als je er weer eens terugkomt na enkele jaren. De klanken zijn zoo leelijk. Maar toch is het een taal, middeleeuwsch Hollandsch. Het bezit ook wel degelijk regels, die vast staan en waaruit je veel kunt leeren op taalgebied. Maar leelijk is het, prozaïsch, zooals ook de geest van de menschen is daar. Ik zou er nooit meer willen wonen en naar Dirksland verlang ik dan ook niet terug, al zijn er ook op Flakkee plaatsen, die ik nog eens beter zou gaan bekijken, zooals Menheersche en Goeree en De Plaat. En Ouddorp natuurlijk. In Ouddorp zou ik een beetje gaan logeeren, geloof ik, in het logement.
Maar ook Zeeland, vooral Walcheren, en zelfs Schouwen, dat je uit de verte zoo dikwijls hebt gezien, daar ben je toch maar nooit geweest. Dat vonden ze niet noodig. Ik lees zooveel over Holland, en ik zie zooveel foto's in bladen en tijdschriften, dat ik eigenlijk nog vrijwel meeleef met alles. Maar het intieme ervan wordt nooit geschreven in de kranten. Het kan me weinig schelen waarover Colijn spreekt, maar ik zou graag weten boe hij spreekt en hoe het toegaat in de Kamer en welken indruk vele personen op iemand maken. Amsterdam bijvoorbeeld bevat zooveel, dat ik heb gemist en dat ik nooit meer zal zien, tot mijn groote spijt. Het is eigenlijk te erg. Want ook in deze dingen hangt het
| |
| |
er geheel van af wie je bent. Er zijn hier honderden Hollanders, die niet het minste verlangen hebben naar Holland en er zelfs op afgeven. Maar die komen dan ook niets tekort, want zalig zijn de armen van geest. Ook zijn er massa's in Indië geboren lui, halve en heele zwarte, die omdat ze toevallig ambtenaar zijn, met hun heele zwarte familie met Europeesch verlof gaan, op kosten van de gemeenschap. Ik zie hun gaan en zal zelf wel aan den kant blijven staan. Voor mijn part, denk ik dan, verzuipen jullie in de Roode Zee, net als het leger van Farao. 't Is niet erg Christelijk hè? Want zie je, al die lui komen weer terug, en veelal schelden ze nog op Holland ook, maar in elk geval weten ze er niets van te vertellen. Je hoeft hun niets te vragen, want hun verhalen zijn van niet de minste waarde. Ze kennen Holland niet, dus hebben ze ook niets aan hun reis. Als je alleen maar Aarlanderveen hebt gekend, en op je twintigste jaar als een domme boerenjongen bent weggegaan, dan vind je Indië prachtig en dan ga je natuurlijk (om je stand op te houden) met Europeesch verlof, maar je bent blij als je weer in Indië zit, want Holland zegt je niets. Maar mij zegt het heel veel, al kom ik van Dirksland!
Ik geloof trouwens, dat je over Indië in Holland meer te weten kunt komen dan in Indië zelf. Al was het alleen op het Koloniaal Instituut te Amsterdam, en in de musea en in de bibliotheken. Allerlei boeken en geschiedkundige papieren zijn in Holland, en hier in Indië moet je bepaald naar Batavia om iets in te zien. In Indië stelt niemand ergens belang in, behalve in geld en promotie en standophouden en roddelen. Wij zijn hier eigenlijk allemaal vreemd aan elkaar, samengeworpen in een soort smeltkroes van standen en rassen, maar we hebben feitelijk niets gemeen, wij kennen elkaar niet, alleen van buiten, wij hooren ook niet bij elkaar. Maar wij komen elkaar toch elk oogenblik tegen, en moeten dus met elkaar omgaan. Dus kletsen we maar wat, meestal over anderen, zelden over hoogere en betere dingen. Plotseling gaan ze weg, naar een andere plaats of naar Holland, en je hoort nooit meer wat van hun. Dat zijn dan je ‘vrienden’ geweest. Volkomen vreemden zijn het natuurlijk, en zoo is dat altijd geweest. Al in de 17de eeuw zijn er schrij- | |
| |
vers geweest, die dat hebben opgemerkt en het is nog heden zoo. Ziehier, dit is van 1670:
Snorcken, pocchen ende blasen,
Daarvan hanght dit land aen een;
d'Minste weters zijn hier basen,
't Zijn al danssets op een been:
Kreupels, die nau sonder krucken
Konnen recht gaen, soo 't behoort,
Die verstaen de grootste stucken:
Trots de beste in het woort.
Soo de daad leyt in het seggen,
Hier vangt wis de Koe een Haas;
Maer sal 't doen, de daad uytleggen,
't Is maer wint en ijl geblaas.
Deze rijmelaar uit den Compagniestijd heeft nog meer zulke verzen gemaakt, ook over laster en winzucht, en dat alles is nog precies zoo op heden. Laster b.v., het is iets waartegen de hoogsten in Indië zich evenmin kunnen beschermen als de laagsten. Het eeuwige gekwebbel op voorgalerijen en aan soos-kletstafels van menschen, die niets anders hebben dan hun medemenschen om over te kletsen, je treft het overal aan. Als je komt op een vreemde plaats, dan zal het nooit missen of je treft dat bepaalde type, dat begint met je de heele chronique scandaleuse af te wikkelen van het plaatsje alsof je expres daarvoor gekomen was. Natuurlijk was (of is) het in Dirksland net zoo, maar wat in Dirksland slechts een dorp betreft, dat gaat hier over een heel land. Zelfs sommige kranten voeden dezen lasterzin van het publiek, en anonieme brieven zijn in Indië van ouds bekend. Ook in dat opzicht ben ik een gelukkig man de laatste jaren, omdat ik mij niet behoef te bemoeien met personen, die mij niet aanstaan. Wat deze rijmer zegt over kreupel die wil voordansen, het is nog heden zoo juist als 't maar kan. Telkens ontmoet je lui, die letterlijk niets weten of kennen, op plaatsen, waar zij niet hooren, maar die er komen door hun gehuurde krachten. Iedereen schreeuwt hard en meent be- | |
| |
kwaam tot alles te zijn. Niets nemen ze je zoo kwalijk, als dat je nog niet naar het Steuncomité moet of dat je nog leeft en werkt. Overigens, in Dirksland schijnt het evenzoo te zijn; ik proefde dat zelfs uit de brieven van Moeder, die natuurlijk den tact miste haar geheimste gevoelens te verbergen.
Zoo zou ik nog heel wat bezwaren kunnen noemen tegen Indië, ook andere, die veel dieper gaan voor een mensch, maar dat zou me hier werkelijk te ver voeren. Frans met zijn scherpe oogen heeft trouwens al zekere dingen gezegd, of uitspraken gedaan, die volkomen juist zijn. Nu mag het zijn, dat veel van zijn gedachten ontleend zijn aan woorden van mij, maar zulke uitdrukkingen als: ‘Indië is een rommel’, of dat andere, over de menschen, die Kerstmis en Nieuwjaar vieren in de kroeg, dat is heel juist en zeer goed gezien, en het bewijst vooral, dat hij de armoede van dit leven doorvoelt. Natuurlijk kan het ook niet anders en een onbevangen mensch als Frans moet het dadelijk voelen. Onze positie hier berust op een onrechtvaardigheid. Wij profiteeren van de armoede, de lijdzaamheid en den lagen levensstandaard van den Inlander, ook al is er geen verschil in wettelijke positie meer tusschen ons en hem. Wijzelf worden in dienstbetrekking evengoed uitgebuit als de Inlander, en voor de rechtbank b.v. wordt de Europeaan veroordeeld op den eed van den Javaan, hetgeen goed is, maar vroeger niet voorkwam. Er is een andere strooming gekomen, de ‘ethische richting’, die het naargeestige van het oude Indië tracht weg te dringen, maar geheel en al lukt dat nooit. Het Oosten wreekt zich op ons. Niemand wandelt ongestraft onder palmen, zei Goethe al, en het is waar. Daarom, al kan het mogelijk zijn, dat het lot, of het leven, of de noodzaak om geld te verdienen, Frans naar Indië voert nu of later, het blijft altijd goed de dingen te zien, zooals hij ze nu ziet. ‘Indië is een rommel’, ook in heel andere opzichten dan Frans het bedoelde. (Hij bedoelde alleen maar de havenplaatsen en de bouwerij enz.) Maar ook de fijnere vertakkingen van het leven eindigen veelal in ‘een rommel’. En het is goed als je dat weet en jezelf er dus tegen kunt wapenen. - Er zijn drie soorten van menschen in de
wereld, zegt G.B.
| |
| |
Shaw. De eerste soort zijn ‘de idealisten’, die zeggen, dat Indië een paradijs is, de tuin van het Oosten, een heerlijk land van eeuwigen zomer. Zij zien de werkelijkheid niet, of willen haar niet zien.
De tweede soort zijn de Filistijnen. Die zeggen: ‘Indië is goed genoeg voor mij. Het zal mijn tijd wel duren en ik heb hier altijd mijn boterham verdiend en waar mijn boterham is, daar is mijn vaderland’. Dat zijn de laagbijdengrondsche praktici (onze vader en moeder waren zoo), en die hebben dan ook evenmin last van Indië als een olifant van een vlieg.
De derde soort zijn de realisten, die zeggen: ‘Indië is een rommel’. Die moeten voorzichtig zijn en oppassen, want zij zeggen de waarheid, hetgeen het gevaarlijkste is, wat men kan doen. Geen krant zegt hier in Indië ooit de waarheid over Indië, en de schrijvers, die dat gedaan hebben, kunnen in Indië niet leven, ook al worden zij stiekum veel gelezen. Aan den realist ergeren velen zich verschrikkelijk, maar in het einde blijkt hij het bij het rechte eind te hebben. Hij ziet de dingen, zooals ze zijn, en misschien gaat hij er het meeste onder gebukt. Vooral in deze tijden van handopheffers en kaplaarzen en hakenkruizen is het voor een realist niet zoo gemakkelijk te leven, maar ook zijn tijd zal weer komen. De waarheid leeft altijd onder de oppervlakte en dat is ook zoo met Indië.
28 Februari 1939
Ik heb dit epistel eenige dagen moeten laten liggen, omdat andere taken mij in beslag namen. Mijn dagen zijn zeer gevuld, ook al kom ik soms bijna de deur niet uit. Maar dan komt er weer verademing en ga ik op stap, alleen of met mijn vrouw, die zoo'n goede kameraad kan zijn als zij geen hoofdpijn of rheumatiek heeft. Zij heeft dezelfde kwalen als Moe vroeger, hoofdpijn en rheumatiek. Hoofdpijn komt van opwinding over snertzaken en rheumatiek komt van onnadenkendheid, van het zitten in den tocht of het zitten plasschen in water. Wasschen in de badkamer bijvoorbeeld, want zij kan zoo goed wasschen! De hoofdpijn kan ik soms genezen door suggestie, door haar bij te brengen, dat de
| |
| |
‘zorgen’ geen werkelijke zorgen zijn, en de rheumatiek maak ik beter door haar aan te kleeden met kousen en flanelletjes. Inlandsche menschen weten zich niet te beschermen tegen weersverandering en de meeste Inlanders sterven aan borstkwalen of malaria, allemaal dingen waartegen middelen bestaan.
Ikzelf ben beter, wat mijn binnenste organen betreft. Maak je niet ongerust over mij. Onkruid vergaat niet!
Ik heb de Flakkeesche krantjes ontvangen en met belangstelling gelezen. Die mijnheer De Meester doet het goed, maar hij is geen echte kenner van het Flakkeesch, geloof ik. ‘Bevroren’ moet zijn ‘bevrozen’ o.a. en ook stelt hij eerst zijn verhaal op in gewoon Hollandsch, waarna hij het dan gaat vertalen in het Flakkeesch, net als ze in Zuid-Afrika doen. Als iemand in Flakkee gaat vertellen, dan gebruikt hij geen boekentaal, de vorm van zijn verhaal is niet boekachtig, want het Flakkeesch is geen geschreven taal. En deze schrijver gebruikt vormen, die aan boeken herinneren. Maar overigens is er veel in, dat treft om zijn juistheid.
Meer aandacht heb ik altijd voor de advertenties, die een blik geven op het werkelijke leven, op wat er omgaat. Ook de plaatselijke berichten, hoe sullig ook veelal, lees ik. Er verandert niet veel. De juun, de pries van de juun, dat is waarom het leven draait. Er was een blad bij met advertenties van 't Nieuwjaar, en ik zag sommige bekende namen, o.a. Dirk Poortvliet. Ik heb vroeger gelezen, dat ‘Leenepie’ gestorven is, in een advertentie, die onderteekend was door Poortvliet, die arts was op een plaats, die naar ik meen ook ‘Poortvliet’ heette. Ds. Polhuis van Den Bommel (nee, van Stad!) gaat nu eindelijk met pensioen. Die is er dan toch zeker 40 jaar geweest, daar op Stad. Over veel van die menschen zou ik graag iets hooren. Ik zie alleen maar stukken van levens, nooit een compleet leven, ook een nadeel als je van huis gaat. Ik kreeg vroeger van Jaap wel eens een paar blaadjes gestuurd, een ander blaadje dan dit. Onze Eilanden heette dat, geloof ik. Dat was een beetje vroom, en er stonden advertenties in van: ‘Heden behaagde het den Heere van leven en dood tot zich te nemen...’ en die waren dan onderteekend door personen, die ik vroeger had gekend
| |
| |
als de grootste bandieten en straatschenders, zoodat ik me verwonderde over het geduld van den Heere van leven en dood, die dat allemaal maar tolereeren moet. Misschien heb ik Jaap kwaad gemaakt door ermee te spotten, want de toezending werd gestaakt, alhoewel je op Jaap in die dingen weinig staat kunt maken. Ook de ‘burgerlijke stand’ lees ik altijd na, maar ik kan bijna geen enkele persoon meer thuisbrengen, hoewel vele namen mij natuurlijk zeer goed bekend zijn. Maar al die menschen waren nog niet of nauwelijks geboren, toen ik verdween, en de verhoudingen zijn voor mij onuitwarbaar. Ik begrijp nu, waarom vroeger oude menschen altijd zoo'n moeite hadden om vast te stellen, wie je nu eigenlijk was. Van wie je dan wel ‘een zeune’ was, en hoe de familiebetrekkingen ook weer in elkaar zaten. Ik zou nu net zoo zijn. Toen ik Frans zag dien middag, had ik zelfs moeite om me voor te stellen, wie dat nu was met die oogen, die ik toch kende. Maar dat kwam ook, omdat hij en tante Iti geen van beiden iets zeiden ter opheldering! - ‘Hotel-Restaurant P. Simons, Boerenvischmarkt 12, Rotterdam’. Reeds meer dan 100 jaar vertoeven Flakkeesche families bij mij, zegt hij. Dat is best mogelijk. Dat het nog bestaat! Roerend is het om het te lezen.
Breesnee, Nipius, Elias Hartogs & Zoon, juweliers, Joppe en Troost en Boogerman (wonder dat Peeman nergens te vinden is!), Schellevis en Tanis. Ook de opsomming van rechtzaken is prachtig. ‘Th. Huizer te Stad aan 't H. heeft geen waterleiding. Gezien de leeftijd krijgt hij f 2, - of 2 dagen’. Hoe oud zou hij zijn? Hij is toch zeker ‘een huisvader’? Bij zulke berichten kun je van alles denken. Ik wil wel meer van zulke blaadjes hebben, als je ze weer eens in handen krijgt. Ze geven me een mengeling van vreugde en ergernis en ook een beetje treurigheid om wat voorbij is en nooit meer komt. Eigenlijk is het voor mijn rust beter, dat ik nooit meer iets hoor, ook van jullie niet, maar dat is nu eenmaal onmogelijk, nu Frans in het stuk voorkomt en we zoo in correspondentie zijn geraakt. Bovendien hangt het er maar van af of je me begrijpen kunt en mijn ideeën verdragen kunt en mij gunt, dat ik besta.
Neeltje Zaayer moet toch zeker wel heel oud zijn, Zus? Ik
| |
| |
herinner me haar niet anders dan klagende, eindelooze jeremiades 's avonds omstreeks 8 uur, als ze om een paar boodschapjes kwam. En de reeks oude vrijsters van die dagen: Anna van der Sluys, Betje de Roon, en haar zuster, Lees Put, juffrouw Heimans, Toos Teepe, tamelijk beklagenswaardige figuren, omdat het huwelijk voor haar onbereikbaar scheen. Misschien waren ze te kieskeurig geweest. Ik herinner me, toen ik heel klein was, Betje de Roon, naar wie ik moest met een staaltje om een el van dit of dat. Ze had een huid en een kleur, waar geen enkel schoonheidsinstituut iets aan te verbeteren zou weten, en mooie donkere oogen en mooi haar ook. En die zaten dan te verkommeren in een winkeltje. Er is toch wel iets te zeggen voor vrouwenemancipatie. Ook in Indië zie je dat verkommeren van meisjes. De Europeesche maatschappij is maar klein en zeer verspreid, en meisjes komen soms ‘op de koffie’. Ze hebben eigenlijk alleen een baantje om in aanraking te komen met mannen, liefst mannen met goede salarissen.
Ouderdomsrente is iets, dat gekomen is na mijn vertrek. Het stond jaren lang op het verlanglijstje van de sdap en ook van de Vrijzinnig Democraten. Ik kan me voorstellen, dat Neeltje Zaayer zich geneert om het te ontvangen, maar dat is toch misplaatst. Het is het recht van elk staatsburger en het is niets anders dan een vergoeding voor wat de maatschappij hen heeft tekort gedaan in vroeger jaren. Het moet niet gezien worden als liefdadigheid, of als armenzorg, want dat is het niet. Het is evengoed een recht als straatverlichting of politiebescherming. Maar wel moet ik alweer lachen, als ik bedenk, hoe fel deze menschen hebben gestaan tegenover hen, die deze ouderdomsverzorging hebben gepropageerd en er voor hebben gestreden! Dat zij weldaden moeten aannemen uit de handen van deze gehate socialisten, die landverraders en smeerlappen! Het is te erg om te dragen hoor, maar ik ben blij, dat ik het nog beleef! Ook wat Moe betreft. Misschien ziet ze sommige dingen nu anders in. Ik hoop het. Neeltje Zaayer had zoo weinig huishoudgeld, dat zij nog niet een nieuw schaaltje kon koopen, als zij iets zag, dat haar aanstond. Of de oude zoo arm was of zoo hardvochtig, dat weet ik niet. Ik denk allebei, maar
| |
| |
veel plezier heeft zij niet in haar leven gehad, wees daar zeker van. Ook Pietje van Kassel, aan wier leven zoo dikwijls is gewanhoopt omdat ze sporen had van t.b.c., is toch zeker 60 jaar? Ze was eigenlijk niet onaardig, hoewel leelijk. Jammer, dat die geen man heeft gekregen met al dat geld. Ze zou misschien een goede vrouw zijn geworden, maar dan buiten Dirksland natuurlijk! Ik hoop, dat ze mij in haar testament zet! Maar misschien overleeft ze mij nog wel. Ik vond haar vooral zoo aardig, omdat ze als meisje veel meer hield van haar Opa dan van haar vader, iets waarin ze zeer juist zag. ‘Noam Wullem’ was ruw en onbeschoft, maar hij had een hart van goud.
Is Jaap aan den steun? Dat is misschien nog het beste. Ook dat is een geschenk van de rooden, dat velen niet hebben verdiend. Maar het is evengoed een recht van den mensch als ouderdomsrente, althans in een democratische samenleving. Als ik niet meer zou kunnen werken, zou ik niet eens kunnen gaan stempelen. Dat bestaat hier niet. Wij hebben hier armenzorg, en dat geeft je b.v. tien gulden per maand of zoo. Alles is hier overgelaten aan het particulier initiatief en je begrijpt, wat daarvan terechtkomt. De Indischman is net als de Flakkeeënaar: vooral niet rood, hoor! Wat het socialisme betreft staat Indië nog even ver als Holland omstreeks 1885 of zoo. Daarom is dit dan ook een prachtig land om arm in te zijn! Ik hoop, dat ik bijtijds doodga, als het zoover met me komt, want ik kan niet eens gaan stempelen, al zou ik me er niet voor geneeren. Ik ben niet onbekend met honger en ellende. Ook dat heb ik in mijn leven gehad en flink ook, al was ik alleen en jong. Maar het heeft me in elk geval geleerd me nergens boven verheven te achten. Ten slotte blijf ik erbij, dat het ongeluk van Jaap ook te wijten is aan andere oorzaken dan persoonlijke. De middenstand, zooals die vroeger was, moest te gronde gaan op Flakkee. Het was alleen maar jammer, dat je zoo uitgescholden werd, als je dat voorspelde. Want het was immers overal in Nederland te zien, ook in de groote steden. Maar deze menschen waren geestelijk te lui en te zelfvoldaan om helder uit hun oogen te kijken. Zij meenden, dat het altijd zoo zou blijven. ‘Oppassen en je best doen’, dat was ‘de boodschap’,
| |
| |
zeiden ze dan. Eventueel kwam er ook nog ‘God's zegen’ bij. Zoo waren zij fatalisten en ook nog zeer ingenomen met die redeneeringen zonder fundament. Ouderwetsch en conservatief, slordig en benepen. Ook Jaap was dat. Ik heb hem eens gevraagd of hij ook nog brokken bakte. En daarop heeft hij me waarachtig geantwoord! Nee hoor, wat dacht ik wel, dat hij aan zulke dingen deed? Nee, dacht ik, dat moet je vooral niet doen. Een fabriekje van suikerwerken had hij moeten opzetten zelfs. Een artikel, waarop veel winst zit. Ook op ‘brokken’, al is de suiker hoog belast in Holland. Maar hij scheen nergens plezier in te hebben. Ik begrijp er niet veel van. Het is ook mogelijk, dat hij slecht behandeld is. Dat hij wel ‘de zaak’ heeft gekregen, maar geen bedrijfskapitaal. Ik weet het niet. In elk geval zal het wel schraal zijn geweest en onredelijk. Jaap had heel iets anders moeten worden, al was hij lomp en boersch en onverschillig, maar ook goedig. Hij was ‘Flakkee’, terwijl hij beter had gedaan zich te veranderen in ‘een heer’. Maar hij had nog niet het benul om zijn nagels schoon te houden. Het voorkomen is in de wereld alles, niet het minst ‘in zaken’. Goed geschoren, correct in je kleeren, correct ook in je uitdrukkingen, het is van enorm veel belang, ook al ben je innerlijk misschien heel anders. Ik voor mij loop het liefste in een oude pyjamabroek en een hemd met een pijp in mijn mond door het huis te scharrelen, maar naar buiten ben ik zoo niet. Het leven is een komedie en die komedie moet je spelen, voor zooveel noodig. Er zijn menschen, die het overdrijven, natuurlijk. Die zelfs in bed nog niet zichzelf kunnen zijn en bang zijn, dat hun scheiding tijdens hun slaap in de war zal raken. Maar uiterlijk moet je heusch wel eenigszins meedoen, wil je gerekend worden van de partij te zijn. Dit heeft Jaap, naar het mij toeschijnt, teveel uit het oog verloren. Zelfs zijn
brieven dragen daar den stempel van. Die zijn geschreven in dien boerschen klaagtoon van slecht weer, de juun is niet priezig, ziekte en misère, en er blijft niks over voor ons, menschen, maar ten slotte houden ze toch altijd een slag om den arm, want de werkelijke bizonderheden van zijn omstandigheden heeft Jaap me nooit geschreven. Alsof ik hem had kunnen verraden, of hem iets
| |
| |
af had kunnen nemen. Enfin, 't is dan nu wel gebleken, dat hij die bizonderheden niet schrijven kon, en dat die inderdaad voor mij geheim moesten blijven. Het spijt me, dat dit alles zoo is gegaan en dat hij ons meer benadeeld heeft, dan wenschelijk was. Al schrik ik terug van hebzucht, die naar den dood van eigen ouders zit te verlangen terwille van de erfenis, het zal me altijd blijven spijten, meer om Iti dan om mezelf, dat er ten slotte uit Holland niet veel zal komen voor haar huisje, dat ze nog niet heeft. Ik had dáár altijd min of meer op gerekend en dat is toch niet graaierig of hebzuchtig, vind je wel Zus? Bij deze menschen schijn ik volkomen uitgeschakeld te zijn, en jij hebt het volgens hen denkelijk ook al rijk genoeg, dus achten zij zich van elke consideratie ontslagen, compleet met ‘een geweten’ nog wel.
Ten slotte ben ik gelukkiger dan hij, en dus valt het me niet moeilijk in dezen mezelf te beheerschen en er het zwijgen toe te doen. Ik ben soms ook wel gesjochten, maar ik heb andere rijkdommen, die niet aan de stof zijn gebonden. Het is misschien juist mijn los-zijn van de stof, die mij soms rijk maakt. Natuurlijk komt dit ook veel door mijn Indische vrouw, die van nature zich schikt in alles, net als de vogels. Het heeft zijn nadeelen, dat niet zorgen voor den dag van morgen, maar het voorkomt ook veel ruzie en geharrewar over geld en zoo. Min of meer een huishouden van Jan Steen heeft ook zijn voordeelen, als je het met bewustheid doorleeft.
Je schrijft over het feit, dat ik rollade maak, Zus, en zelfs rolpens. Er is een tijd geweest, dat ik letterlijk alles maakte hier in dit huishouden. Twintig jaar geleden, toen ik met mijn vrouw begon te leven in Banjoewangi, was zij misschien 17 of 18 jaar (hoogstens). Zij weet haar eigen leeftijd namelijk niet! Dat is bij baar volk geen mode, en er is geen burgerlijke stand voor Inlanders. Zij was mij zeer goed bekend uit mijn diensttijd, want zij was bij haar oom en tante geweest in de koffietent, waar ik elken dag koffie ging drinken, en ik kende haar dus heel goed en wist, dat zij zoo stevig op haar tengere beenen stond als een betonnen paaltje in den grond. ‘De liefde’ heeft zij dan ook pas veel later ge- | |
| |
leerd. Zij kennen nauwelijks de beteekenis van datgene, wat wij ‘de liefde’ noemen. Het romantische daarin en het geluk daarvan is hun niet bekend. In haar omgeving kon een man zijn vrouw verstooten als hij wilde, en dan had zij zich daarbij neer te leggen. Of hij kon er een tweede of een derde bij nemen, zonder haar daarin te kennen. Het heeft jaren geduurd, voordat Iti gerust was op het geval met mij. Zij geloofde eenvoudig niet, dat ik haar trouw zou zijn en blijven, en altijd achtte zij het mogelijk, dat aan onze verhouding een einde kwam. Zelfs de kinderen, en een wettig huwelijk konden daarin geen verandering brengen. Zij bleef er wantrouwend tegenover staan, en soms doet zij dat, geloof ik, nog. Ik zeg wel eens tegen haar: ‘Jij moet toch heel wat hebben meegemaakt op het gebied van “de liefde” om zoo te kunnen zijn’, maar dat staat haar ook niet aan, want haar volk is haar volk, en zij is ‘nationaliste’ in hart en nieren. Vrouwen zijn gek, en vooral Oostersche vrouwen. Onder niets heb ik zoo geleden als onder haar wantrouwen en jalouzie. Andere gebreken heeft zij niet. Zij is letterlijk als mensch volmaakt en bovendien is zij zeer knap. Want nu, na twintig jaar,
kent zij alles, ook Hollandsch en andere Inlandsche talen, die zij in haar geboorteplaats nooit gehoord had, schrijft ze en leest ze zeer goed, maakt allerlei kleeren, ook haar eigene, kookt heerlijk, en beweegt zich onder de menschen, alsof ze een Europeesche opvoeding had ontvangen. Sommige van mijn Hollandsche kennissen dwepen dan ook met haar en dat is geen wonder. Ook de kinderen doen dat, en ook dat is een wonder, of liever, dat is wèl een wonder, want heel dikwijls zie je, dat Indische kinderen niet met hun moeder voor den dag durven komen. Ik heb hun daarin het voorbeeld gegeven. Ik kom n.l. met Iti overal; Indië kan het me doen, wat dat betreft. Er is geen gezelliger mensch om mee op stap te gaan dan Iti, en ik moet met haar leven, nog heel lang hoop ik.
Maar in het begin was het moeilijk. Zij kon veel meer dan zij liet blijken, maar zij had geen zelfvertrouwen. Zij was altijd bang, dat zij alles verkeerd zou doen. Dus kookte zij voor mij rijst met toebehooren, een gerecht, dat ik na twee dagen verfoei. 's Zondags, als ik tijd had, ging ik dus zelf
| |
| |
koken, maar daartegen verzette zich haar trots. In minder dan geen tijd kookte zij veel beter dan ik. Ik kocht een kookboek, Recepten van de Haagsche Kookschool door mej. A.C. Manden (het goede mensch is al dood) en daaruit haalden we alles wat we weten moesten. Maar bovendien plakte ik recepten in een boek, als ik er zag, die mij aanstonden, en las haar die voor. Als je haar één keer een recept voorlas, wist zij het, maar toen zij zelf kon lezen, kwam de vergeetachtigheid. Analphabeten hebben een veel beter geheugen, dan menschen die op school hebben gegaan, zooals je wel uit Dirksland weet, Bram Markwat b.v., die de heele metselaarsrekening van een heel jaar in zijn hoofd had, maar niet kon lezen of schrijven.
Natuurlijk waren er dingen, die zij eerst moest zien om te weten, hoe het nu eigenlijk was. Ik herinner me den eersten keer, dat wij in Midden-Java, waar z.g. goed vee was, een rollade bestelden bij een Europeeschen slager! Er kwam een rollade van een halven meter lang en een decimeter in middellijn! Ik maakte die rollade open en rolde hem juist andersom op. Toen had hij het model van Moosje Bouman ongeveer gekregen. Dit was de eerste keer, dat Iti een rollade zag, maar het beviel haar. In slagers zijn we echter altijd teleurgesteld geworden. Eerstens was vroeger het vleesch op Java zeer slecht. Toen er na den oorlog veel meer Europeesche vrouwen in Indië kwamen, zijn tal van dingen verbeterd. Het gouvernement voerde Hollandsche fokstieren in, die overal werden gestationneerd, en het vleesch verbeterde enorm, hoewel het nog niet is, wat het in Holland is. Ook het brood werd veel beter. Ten slotte kwam de vrieskamer aan boord van de schepen, en zoo kregen we hier dingen, waarvan we vroeger nooit gedroomd hadden. Wat wij echter nog altijd missen, zijn werkelijke vaklieden. Echte Europeesche slagers zijn er wel, maar het zijn meestal oud-militairen, die slagersknecht zijn geweest, en die het werk toch nog overlaten aan Inlanders. Dus komt het met een rollade toch meestal verkeerd uit. Ik doe dat dus zelf. Iti gaat naar Pah, of naar de markt, en koopt het vleesch. Zij zout het en kruidt het, en dan kom ik met touw en bind de rollade in elkaar, waarna zij hem braadt. Geen slager
| |
| |
doet het beter, maar wel slechter. Overigens heb ik nog nooit in Indië rollade gegeten als bij Moeder thuis hoor. Het blijft imitatie.
Zoo is het gegaan met veel andere dingen. Rolpens met roode kool is lekker, en wij hebben dat wel eens gegeten in een hotel, geloof ik. Iti is een smulpaap. Toen zei ik tegen haar, dat wij dat ook konden maken, want het staat immers in het kookboek. Dus dat ging door en in een glazen stopflesch maakte ik rolpens in het zuur. Wij hebben worstmolens, twee wel, en ik maak worst zelf. Buiten heb ik een soort poppenkast van zinken platen, en daarin rook ik die worst. Varkens zijn hier genoeg. De Chineezen slachten ze elken dag. Overigens is het ook hiermee weer niet zooals in Holland. Wij koopen ook worst uit Holland, en die worst kan ik niet namaken. De kwaliteit van het vleesch is beter, en verder is er de temperatuur van Indië, die maakt, dat je worst altijd vlug gegeten moet worden, eer zij bederft. Maar er zijn hier veel monden. Ik heb wel eens een huis gehad, waar ik dat rookhok op den tocht kon zetten, zoodat de worst dan droogde van den tocht (zooals bij ons in de gang, weet je nog wel?), maar nu heb ik weer een huis, dat is zoo stom gebouwd, dat ik dat niet kan.
Rollade van varkensvleesch is fijn! Iti is (of was) Mohamedaansche, maar de huwelijksmoraal onder haar geloofsgenooten was voldoende om haar te doen inzien, dat er aan de leer van den Profeet toch wel het een en ander mankeerde van vrouwelijk standpunt gezien. Als je het mij vraagt, dan is zij nu vrijdenkster, net als haar man. Maar in de prille dagen van ons samenzijn had zij nog vrees voor alles wat des zwijns was. Intusschen at zij lustig worst, saucisse de boulogne b.v., die voor de helft uit varken bestaat, zonder iets te snappen. Tot zij op een keer, toen zij voor het eerst bevallen was, door mij werd onthaald op een gestoomde worst uit blik. Die worst lag heelemaal in de reuzel. En toen zij daar zoowat de helft van had gegeten, interpelleerde ze mij daarover met een verschrikt gezicht. Was dit nu geen varken? Ik zei, dat het helaas zoo was, maar dat ze overigens al een jaar lang varken at. Dat was een opluchting, want zij zou het hebben betreurd, als zij nu nooit meer gestoomde
| |
| |
varkensworst had kunnen eten! Zoodat je hier een volgelinge van den Profeet varkensrollade kan zien braden en eten, met veel kennis van zaken, alsjeblieft!
Ten slotte ben ik er toe gekomen zelf leverworst te maken en te koken en heel fijne is het ook, want ik heb allerlei recepten. Ik ben dat gaan doen, toen het huishouden grooter werd. Al die dingen zijn duur in Indië, maar als je het zelf maakt, kost het niet een vierde van den winkelprijs.
Koekjes bakken doe ik altijd zelf, in een oven van een z.g. New Perfection. Gaat heel goed. Brood bak ik ook soms, althans krentenbrood. Vroeger hadden we geen gist, en gebruikten ze daarvoor allerlei walgelijk smakende rommel van gistend klapperwater en meel, maar sedert er op Java een gistfabriek is, bak ik brood met plezier. Dat is zoo makkelijk en je kunt het zoo rijk maken als je wilt. Ik heb trouwens in Canada bakken geleerd.
De eerste hansopjes, de eerste jurkjes en broekjes, zelfs de eerste onderjurken en broeken voor mijn vrouw heb ik zelf geknipt uit een Weldon's tijdschrift. Toen ze dat eenmaal had gezien, deed ze het zelf, maar eerst moest ik het doen. Nog lang heb ik zelf patronen moeten vergrooten en verkleinen (naar maat, let wel!), maar dat is opgehouden, toen de meisjes wat grooter werden en wat leerden knippen op school, althans Non, de oudste. En zoo is alles eigenlijk uitgegaan van mij, in oorsprong, maar tegenwoordig merk je daar weinig meer van. Alleen bakken en worst maken doe ik nog wel. Ik doe dat namelijk graag en elken Zaterdag wordt er hier gebakken, als in een Engelsch huishouden, waar ze altijd Donderdags bakken. Het is eigenlijk alles zoo gemakkelijk te doen, als je het naleest en even nadenkt. Ik heb toch ook nooit journalistiek geleerd en toch zeggen ze, dat ik een goed krantenschrijver ben. Dat doe ik ook met plezier en daarom kan ik het dan ook.
Er zijn dingen, die ik Iti nooit heb kunnen leeren natuurlijk. De wasch nakijken en herstellen, niks hoor! Als je een overhemd aantrekt, is er een knoop af, en dat is altijd heel prettig als je haast hebt. Kousen stoppen gebeurt alleen op verzoek of op bevel. Een spinragje hier en daar, moet je maar niet op letten. Stoelen of meubels boenen, geen kwestie van.
| |
| |
Ik heb daar zooveel van gezegd, van dat alles, maar ik heb het pleit verloren. Ik heb het opgegeven en ik kan het nu ook niet meer zoo ernstig opvatten, omdat ik bang ben, dat ik een beroerte krijg. Laat maar rotten. Op hun lichaam en kleeren zijn deze menschen zeer schoon, maar op hun spullen... dat komt er niet op aan, vinden ze. Ik koop geen meubels, die zijn ze toch niet waard. Ik koop eten en kleeren en betaal schoolgeld en huishuur en zorg voor een gepast pleziertje en voor fietsen en dat alles. Maar meubels, die koop ik niet meer, tenzij Iti het zelf doet. Wat dat betreft is het net een Zigeunerkamp hier. Het schijnt er niet in te willen bij hun. Het is niet vuil, want een Indisch huis heeft geen tapijten en geen behang, dus het probleem is erg eenvoudig, maar het is haveloos, omdat het niet wordt onderhouden. Dat is Inlandsch. Inlanders zijn geen bouwers, wel vernielers, en als wij, Europeanen, weggingen, groeide binnen enkele jaren het gras op de wegen en stortten de huizen in van verwaarloozing. Uit het verleden van den Inlander is dan ook niets over, behalve die zware steenen uit den Hindoetijd. Geen papieren, geen voorwerpen, die ouder zijn dan twee eeuwen of zoo, meestal nog bewaard door toedoen van de Hollanders. Ik geloof soms, dat Iti alleen maar zoo leeft als nu, omdat ik er ben, en dat zij onmiddellijk weer zou terugvallen in de oude gewoonten van de desa, zoodra ik dood zou gaan. En toch is zij een schat, in alle andere opzichten. Graag heeft zij mooie kleeren, maar veel eischen doet ze niet. Alles wat zij aan heeft is helder en schoon, ook zijzelf is dat, maar de keuken is Indisch, een zwart berookt hol, als bij de heks van de Hunnenschans. Daaraan is niets te veranderen. Ik moet zeggen: ‘Wasch de klamboe!’ want zijzelf ziet blijkbaar niet dat die klamboe vuil is. Ik moet zeggen: ‘Zeem die ramen!’ want zijzelf loopt er dagelijks langs en ziet het niet. Zij is geboren in een wereld, waar men geen
klamboes heeft en ook geen glazen ramen, en dus blijft dat zoo. Daarin ligt ook de verklaring van het rare feit, dat de Inlander in al de eeuwen, dat wij hier zijn, in niets is veranderd! Hij is in niets vooruit gegaan, doch blijft wat hij is: een volk zonder evolutie, zonder groei, zonder vooruitgang. Er is schijnbare voor- | |
| |
uitgang, maar het is alles naäperij van het Westen. In deze logheid is het Oosten sterker dan wij, in domme logheid. Het verklaart ook tevens, waarom wij hier ten slotte ondergaan, is het niet in ons zelven, dan toch in ons nageslacht. Het Oosten beteekent ruïne, verwaarloozing, vernieling, ondergang, rotting, noodlot. Diep in zijn hart denkt de Inlander (ook Iti), dat hij wijzer en knapper is dan wij. Nu denkt een Flakkeesche boer dat ook, zul je zeggen, en in sommige dingen lijken zij ook op elkaar. Dezelfde koppigheid in het vasthouden aan oude vormen, in bijgeloof, in sleurgang. Ik sta altijd verbaasd over de foto's van de boeren-veemarkten en de eierenmarkt van Amersfoort en omstreken, over de opa-petjes en de klompen en de jasjes. Gaat dat dan nooit over? Dat waren toch menschen, die jong waren toen ook ik jong was, en wij zijn toch van den nieuwen tijd? Ik sta ook verbaasd over de taal van het jongere geslacht, dat ik hier zie komen, en dat nog niet geboren was, toen ik wegging. Hetzelfde Jordaansch en plat-Rotterdamsch, hetzelfde boersche accent. En dat met al ons onderwijs en onze jeugdzorg. Wat dat betreft, denk ik wel eens, dat de mensch overal dezelfde is, in het Oosten en in het Westen, en dat het alleen maar enkele superieure geesten zijn, die in alle volken aanwezig zijn om leiding te geven en worden nagevolgd.
Ga je visite krijgen van Moe binnenkort? Ik zou dat wel eens willen meemaken van om een hoekje! Het eenvoudigste lijkt me haar met een taxi van Utrecht naar Rotterdam te brengen, zoo althans zouden wij dat hiertelande doen. Nu, als het zoover komt, zullen jullie heel wat hebben om over te praten. En over mij kun je dan min of meer met kennis van zaken praten, nu Frans hier geweest is en ik je zooveel heb geschreven naar waarheid. Je kunt me niet verwijten, dat ik niet openhartig ben geweest, wel Zus? Je bent zoo ver weg en het is zoo lang geleden, dat ik je zag, dat het me geen moeite kost je precies te schrijven, zooals de dingen hier zijn, zonder iets te verzwijgen of er doekjes om te winden. Ook kan het me niet schelen of je iets goed- of afkeurt. Je moest eens weten hoeveel ikzelf erin afkeur! Over de kinderen zou ik je nog kunnen schrijven, maar dat wordt
| |
| |
te uitvoerig. Ze zijn trouwens nog jong meerendeels en ze veranderen nog steeds. Maar er zijn er verscheidene bij, aan wie ik weinig heb. Zij hebben die geslotenheid van het Indische ras, en helaas soms ook die afkeer en dat vooroordeel tegen ons, Hollanders. Ze hebben ‘minderwaardigheidscomplexen’, net als Hitler en Mussolini en alle Duitschers bijna. Het is erg jammer, maar ook daar moet je je bij neerleggen. Ook mij was het vroeger niet mogelijk in mijn vader een vriend te zien. Misschien heb ik niemand op de wereld zoo gehaat als die man. En dit komt heel veel voor, al wordt het niet altijd zoo duidelijk gezegd. De meeste zoons spreken over hun vader met een zekere tolerantie, als iemand die je nu eenmaal moet verdragen, zooals je het weer verdraagt, of het dan goed is of slecht. Maar ik had van mijn vader last, bepaald last. Wat mijn kinderen van mij hebben, weet ik niet. Zij behooren tot een ander ras en als zij ongeveer 12 zijn, dan sluiten zich hun harten en ken ik ze niet meer. Zij leven binnen mijn gezichtskring, maar ik ken hen niet meer. Zij zijn vreemdelingen voor mij, doch niet door mijn toedoen, geloof ik. Zij zijn altijd thuis, en houden dus blijkbaar van het huis. Zij spreken tot mij meestal door tusschenkomst van Mama. Er zijn een paar uitzonderingen, maar de jongens in elk geval zijn zooals ik schreef. En zoo is de heele klasse van Indo-Europeanen in Indië trouwens. Het zijn onze medeburgers, maar wij kennen hen niet en wij leven niet met hen. Laat hen gaan. Zij komen door de wereld, maar op hun manier, niet op de onze.
Over je dochtertje heb je me nog nooit iets geschreven! Hoe komt dat?
Ook Frans is geen groot verteller, hij is een beter luisteraar. Natuurlijk zal hij wel zeggen, dat ik hem niet aan 't woord laat komen. Best mogelijk. Wij verwachten hem deze maand (Maart) hier, want ik zie in de krant, dat de boot op 15 April alweer van Batavia vertrekt. Ik hoop, dat het nu dezen keer met die vacantie lukt, zoodat wij eens iets meer kunnen doen dan tot heden. Misschien kan ik hem, over ‘den rommel’ heen, nog iets moois van Indië laten zien. Wie weet? Veel liever zou ik met hem door Amsterdam gaan dwalen dan door Djokja of Solo. Ik heb pas een heel betoog
| |
| |
geschreven over de bebouwing van het midden-Damterrein, allemaal samengeflanst uit Hollandsche bladen en architectentijdschriften natuurlijk. Ik denk, waar heb ik het over? Je moet maar durven! Maar zoo leef ik er altijd in mee, dat ik misschien nog beter weet, wat er daar aan de hand is dan menige Amsterdammer. En als ik in Holland was gebleven, zou de Dam mij misschien wel koud laten, maar nergens wordt je zoo vaderlandsgezind als buiten je vaderland. Als ik menschen spreek, die kersversch uit Holland komen, dan blijkt meestal dat ik veel meer van Holland weet dan zij. Zij kijken me meestal aan, alsof ze me verdenken van een of andere rare ziekte. Alsof ze zeggen willen: ‘Dat is toch niet normaal met die man. Daar moet een steekje aan los zijn!’ Zoo ben ik het ook altijd, die zit te schrijven over Hollandsche boeken, die pas zijn uitgekomen, zonder dat ik weet of ik nu wel goed aanvoel, wat er op letterkundig terrein gaande is daar in de verte. Over tijdschriften, die de Hollandsche natuur behandelen en zoo, al die dingen behandel ik, en ik ben degene van de redactie, die het langst van Holland weg is. Maar dat doe ik zoo goed, zeggen ze dan. Moet je nagaan; om te huilen. Ik lijk Karl May wel, die zoo mooi over de Indianen schreef, maar nooit zelf een Indiaan gezien had! Wat dan ook maar gelukkig was voor hem, want ik heb wel Indianen gezien, echte, maar na dien tijd kon ik geen Indianenromans meer zien. Indianen zijn nog grooter lummels dan Javanen.
Nu, tot zoover dan maar. De groeten aan Wijnand en Christien en aan jezelf, Zus. En als Moe bij je komt, schrijf me dan eens wat ze doet en zegt en hoe het haar gaat, en doe haar mijn groeten, maar laat ze geen moeite doen mij te schrijven. Komt alleen maar akeligheid van.
Ik schrijf je vanzelf wel weer als Frans hier is geweest. Hartelijke groeten hoor.
Wim.
|
|