| |
| |
| |
26.
Brief 20 november 1938 aan J.G. Schamhardt-Walraven. Een zin in de eerste alinea van deze brief (‘in December 1914, toen ik een onbekend portret...’ enz.) toont aan dat Walraven in die maand al in Nederland terug was uit Canada en de Verenigde Stalen.
Blimbing (bij Malang), 20 November 1938
Lieve Zus,
Je brief van den 6den ligt hier al een week en ik wil, voordat Frans komt, er toch nog even op antwoorden, wat sommige punten betreft. In de zaak van Jaap is voor mij het moeilijkste mijn onwetendheid, voortkomende uit de stelselmatige zwijgzaamheid, die gedurende vele jaren jegens mij is betracht. ‘Wie is dat?’ vroeg ik in December 1914, toen ik een onbekend portret van een jongeman aan den wand zag. ‘Dat is de verloofde van Zus’, zei Jaap kalm. Had ik niets gevraagd, dan zou mij denkelijk ook niets zijn gezegd. Geschreven was mij in elk geval niets. Ik hoorde er niet meer bij, en het bleek me later duidelijk, dat mijn algeheele verdwijning, voor goed en definitief, van harte zou worden toegejuicht. Een mensch heeft verscheidene jaren noodig om zooiets te leeren inzien, maar dat zijn de feiten. Ik heb eens kippen gehad, maar ik heb ze weggedaan, omdat ik kippen zulke gemeene beesten vond. Zoodra hun kuikens zelf kunnen graanpikken, is de moederliefde verdwenen en staat de moeder het kind naar het leven. Bij de menschen is het dikwijls niet anders.
Als wij de zaak goed nagaan, dan heeft Jaap het meest geprofiteerd. Hij is in die zoogenaamde zaken getrokken, zonder er zelf veel over te zeggen te hebben. Hij is kortgehouden en heeft diensten moeten verrichten, en daarbij was zijn toekomst onzeker. Nochtans moet hij begonnen zijn met een zeker kapitaal en bij den dood van vader is de heele zaak aan hem gekomen. Die zaak had een bepaalde waarde, en waarvan kwam het bedrijfskapitaal? Alles schijnt nu opgesoupeerd te zijn, en verder is Moeder zooveel mogelijk geplukt. De oorzaak komt voor een groot deel door de tijdsomstandigheden, maar ook door de ongeschiktheid van Jaap. Dat heb ik dikwijls vermoed en dat blijkt me nu nog veel duidelijker.
| |
| |
In een zaak als deze moet je feitelijk den rechter mengen. Als ik alleen was, zou ik dat ook doen. Ik zou Moeder onder curateele stellen en ik zou Jaap voor den rechter dagen om hem een verklaring af te dwingen van alles, wat hij al bij voorbaat en grootendeels ten onrechte uit de nalatenschap heeft getrokken. Want als hij blijft ontkennen, dan is er niets te bewijzen, en deelt hij na Moeders dood nogmaals gelijk op in het schamele restant. Dat kan Moeder natuurlijk niets schelen, voor zoover als het mij betreft. Volgens haar komt mij niets toe, maar de wet oordeelt daar anders over.
De volmacht van indertijd (minstens 13 jaar geleden of langer) behoorde bij de notaris te berusten, als er tenminste een boedelbeschrijving heeft plaatsgehad. De volmacht was alleen voor die gelegenheid gegeven, en behoort dus deel uit te maken van het dossier, dat betrekking heeft op die boedelbeschrijving en dat onder berusting moet blijven van den notaris, of, van de griffie van de Arrondissementsrechtbank. Echter, die volmacht kan altijd worden ingetrokken, als er gevaar bestaat, dat daarvan misbruik wordt gemaakt. Ik weet niet meer, wat er in staat, maar ik zal er eens een afschrift van opvragen. Vermoedelijk staat er veel meer in dan noodig is, om de zaak gewichtig te doen schijnen en mij een hoog loon aan den notaris te laten betalen. Ik herinner me zooiets ervan, n.l. dat het niet weinig was. Dat gaat altijd zoo in deze schoone streken der aarde.
De zaak ergert me, in zooverre als het Iti en de kinderen betreft. Als ik dood zou gaan, zou zij niets hebben. Mijn kinderen zijn Indo-Europeanen, en die slaan zich niet zoo gemakkelijk door het leven als wij, ‘volbloed’ Hollanders. Nooit zullen mijn kinderen worden, wat ik ben. Nooit zullen zij zich even gemakkelijk in de wereld bewegen, vrienden maken (van de soort, waar je wat aan hebt!), relaties aanknoopen. Ook zullen zij nooit het werk kunnen doen, wat ik kan doen. Zij zijn nu eenmaal geen echte Westerlingen, en op alle gebied staan zij achter. Zij beklagen zich daarover, al of niet terecht, maar de feiten zijn zoo, en men moet er rekening mee houden. En om het te begrijpen, moet je Indië en de Indische menschen kennen. Dan begrijp je dadelijk, dat zij altijd 2de rangs zullen zijn, zoolang Indië
| |
| |
nog door een Westersche natie wordt geregeerd. Ook dat is wat ik bedoel, als ik tegen Frans zeg, dat hij zich niet aan Indië moet binden! Het derde geslacht zit in den kampong, of het is op andere wijze gedegenereerd, en er is niets aan te doen, dan alleen misschien met veel geld, waardoor je hen in Europa zou kunnen laten opgroeien. En zelfs dan nog niet. ‘Stuur de kat naar Engeland, en zij zegt miauw als zij terugkomt!’
Maar er is iets, dat vele van die Indische families hebben. Dat is een huis, een familiehuis, waarin de oude mama na den dood van vader verblijft, en waarin zij dikwijls allemaal samenscholen, of waarin ze in slechte tijden zich kunnen terugtrekken. Zoo'n huis lijkt soms net een Zigeunerkamp in mijn oogen, maar het is een basis voor zoo'n familie van Indo's. Dat althans had ik gehoopt hen nog te kunnen nalaten. Als ik alleen op de wereld was, zou ik me over de heele erfenis niet druk maken, maar zooals het nu is, staat het anders. Ik zal dan ook mijn licht eens opsteken bij een advocaat (jammer dat Arie Goote er niet meer is!) en als het noodig is, zal ik net zoover gaan als noodig is, dat er gegaan wordt. Aangenomen dat er nog wat te redden valt! - Ik heb van Fransje al twee brieven gehad, een van Genua en een van Port Said. Hij schrijft in algemeenen zin ‘aan de familie’; hij is een wijs joch! Straks, als hij hier is, begint ‘de conversatie’, zooals hij dat noemt. Dat beteekent zwaar geboom met mij, onder vier oogen! Hij schrijft, dat de scharren nog goed zijn (uit Port Said!). Ik moet Wijnand hartelijk bedanken voor de tochten, die hij er voor gemaakt blijkt te hebben. Ik dacht niet, dat het zooveel moeite kostte. Maar de beste tijd is midden-zomer, en dan ook is het misschien wel heelemaal veranderd, nu de Zuiderzeevisscherij niet meer bestaat. De echte scharren kwamen uit de Zuiderzee. Of ik die zoo graag lust? Ja, scharren zijn dingen, waaraan ik soms denk. Er is trouwens nog heel wat meer, waaraan ik denk. En gewoonlijk zijn het heel eenvoudige dingen, die vroeger weinig kostten, maar die je hier nooit ziet. De eenvoudigste, ordinairste dingen, je reinste volksvoedsel, kost hier veel geld. Pekelharingen voor dertig cent per stuk, bijvoorbeeld. Kaas, niets bizonders meestal, kost 55 of 60
| |
| |
cent voor zoo'n stukje, dat vroeger 12 centen kostte. ('t Was altijd 12 centen, herinner ik me.) Zoo zou ik je een opsomming kunnen geven van zooveel artikelen, die je hier wel krijgen kunt, maar je moet niet vragen tegen welke prijzen en dan nog hoe oud, ook al hebben de schepen vrieskamers. Maar scharren heb ik nog nooit gezien. Dat is zeker zulk ordinair voedsel, dat je van Flakkee moet komen om het op waarde te kunnen schatten.
Of ik zooveel eet? Dat lijkt maar zoo. Frans eet veel meer dan ik, en als hij niet oppast, wordt hij nog veel dikker dan ik. Hij heeft zeker wel verteld van de Chineesche delicatessen en van tante Iti met haar eten? Hij is buitengewoon bij haar in den smaak gevallen, geloof ik. Zij loopt nooit zoo erg met haar gevoelens te koop, maar ik merk zoo nu en dan uit haar woorden, dat zij aan hem denkt en groot belang stelt in hem. Zij herkende hem ook dadelijk, zoodra zij hem zag, terwijl ik een heele tijd noodig had om te begrijpen, wie daar nu zat. Een bewijs, dat Iti de kiekjes beter bestudeert dan ik.
Dat langere verlof schijnt hij niet te krijgen. Ik begrijp niet, dat ze hem dat nu maar niet geven, voor één keer. Tenzij zij nog veranderen, als het schip hier is. Wij zullen afwachten. Menschen zijn kleinzielig, vooral in Holland. Hier in Indië denken zij ruimer, en zouden zij een dergelijk verzoek beter begrijpen.
Ik dank je voor de toegezegde pakjes, die er nog niet zijn. De douane heeft juist het besluit genomen om familiegeschenken vrij te laten, als zij tenminste een waarde van f 25, - of zoo niet te boven gaan. Er schijnen rare dingen te zijn gebeurd op dat gebied. Zorgzame moeders en vooral opoe's sturen op verjaardagen van kinderen en kleinkinderen pakjes naar Indië en daar moet dan soms een onzinnig bedrag aan inkomende rechten van betaald worden. Maar er heeft in de krant gestaan, dat zulks nu uit is. Dus dat treft dan net goed. Ik heb overigens weinig last van dat alles gehad, want niemand heeft mij ooit een pakje uit Holland gestuurd.
Over Holland wordt altijd geklaagd. Ook in artikelen in de kranten is er altijd veel kritiek op Holland, en zelfs in boe- | |
| |
ken. Ik heb pas een boek gelezen ‘Van den Hagenaar en zijn stad’, door mr. E. Elias, maar als je dat leest, dan is Den Haag een oord van saaiheid en burgerlijke dufheid. Ook Frans schijnt zich te verbazen over mijn heimwee naar Holland. De jongeren van tegenwoordig hebben andere ideeën dan wij. Ik leef nog heelemaal in alles, wat Holland betreft, en ik geloof, dat een mensch met eenige veelzijdige belangstelling in het leven juist in het buitenland vaderlandslievend wordt in den waren zin van het woord. Er zijn natuurlijk een massa menschen - de meesten - die zeggen ‘waar mijn brood is, daar is mijn vaderland’, maar die missen dan ook niets, omdat het leven voor hen alleen uit brood schijnt te bestaan.
Toch gaan ze met Europeesch verlof, als zij kunnen. En ze sturen hun dierbaar kroost naar Holland om school te gaan. Ze imiteeren Holland in alles, ja er zijn er zelfs, die hier geboren zijn, en stokstijf staande houden, dat zij geen Maleisch kennen. Zoo ordinair, Maleisch! Moet je weten, dat je geen doosje lucifers kunt koopen, of je moet Maleisch praten. Geen kaartje in de tram of het gaat in het Maleisch. Maar het eerste goede boek moet er nog in geschreven worden, dat is waar. Overigens, als je geen Maleisch kent, ben je of dom of verwaand. Dat is zooiets als Oom Pleun, die beweerde geen Dirkslandsch meer te kennen. Ik ben altijd blij geweest, dat ik het kende, want het is me dikwijls te pas gekomen. Die diepere zin van de taal is mij veel duidelijker dan voor de meeste stadsmenschen.
Of Frans en ik Flakkeesch gesproken hebben? Nee, natuurlijk niet. Maar wel hebben we veel gepraat over taal, en over de spelling en al zulke dingen. (Hij is een zeer knappe jongen voor zijn leeftijd hoor!) Een daarbij roerde ik dan nogal eens het Flakkeesch aan, omdat je daarmee zoo aardig allerlei dingen uit de taal (spelling, geslachten enz.) kunt aantoonen op grond van het verleden. Het Flakkeesch is niets dan het verleden van de Nederlandsche taal, en het moet worden vastgelegd. Ik geloof trouwens, dat het Zeeuwsch Genootschap in Middelburg daar druk mee bezig is. Vandaar, dat Frans misschien telkens op het Flakkeesch terugkomt, als hij bij jullie thuiszit. Omdat ik hem heb bijge- | |
| |
bracht, dat het niet zoo onbelangrijk is, als velen meenen, die alleen maar ‘het algemeen beschaafd’ spreken. Hij is nog op den leeftijd, waarin de mensch onder den invloed komt van den laatsten persoon, dien hij gesproken heeft. Hij is nog zoekende naar een weg. En ik weet nog altijd niet, of dit nu de juiste weg is voor hem. De tijd zal het moeten leeren, maar een gemakkelijke weg is het niet, daar blijf ik bij.
Mijn oudste is inderdaad vroeg getrouwd, maar men is er in Indië van ouds vroeg bij. Ik stond er machteloos tegenover, want het was hoog noodig. Bovendien zijn er nog twee dingen. In de eerste plaats storen wij ons hier weinig aan de kritiek van Tante Betje, heel wat minder dan in Dirksland. En in de tweede plaats heb ik niet de kracht om sterk in te gaan tegen deze Indische karakters, die toch niet veranderen, evenmin als de aard van een dier verandert. Laat hen gaan. Dat is de beste manier, want het Oosten is sterker dan wij, juist door zijn sloomheid en zijn langzame, logge onverzettelijkheid. Zij gaat trouwen met een man, die Roomsch is, en moet natuurlijk ook in de kerk trouwen, waarbij zij aan den pastoor moet beloven, dat haar kinderen in het Roomsche geloof zullen worden opgevoed. Welnu, zij zelf heeft altijd op een Prot. Christelijke school gegaan en daarna op een dito Muloschool (zij had vóór haar 16de einddiploma). Dus dat beteekent bij hun allemaal niets. Zij zien daar eenvoudig iets in, dat bij het ‘Europeaanschap’ hoort, maar het eene is hun even goed als het andere. Zij zien geen verschil. Dat ik hen naar de Christelijke school stuurde, was natuurlijk alleen om hen iets van dat verschil te laten zien. Maar het helpt weinig. Indische menschen worden maar wat, maar hun ware geloof is de heilige bron, of de heilige boom, of de hokus-pokus van een z.g. ‘doekoen’, die in contact staat met de geesten der voorvaderen! Meestal gifmengers en raddraaiers, natuurlijk. Non (Geraldine Anna heet zij) heeft een uitstekend verstand, kan haar man verstandelijk maken en breken, ziet er heel lief uit ook, kortom zij heeft alles mee, maar dit is haar keus en haar lot. Zij zit op een afgelegen plantage (wel in een heerlijk klimaat) en is vóór haar 19de al moeder en feitelijk is zij uit
| |
| |
ons leven verdwenen, zonder een spoor achter te laten. Eens in de maand komt zij in Malang om boodschappen te doen (het salaris is klein en ik kan weinig voor haar doen!) en dan komt zij even aan. Dikwijls ben ik dan niet eens thuis. Het Roomsche kind lacht tegen mij en is lief als ik het draag (want ik ben zeer bekwaam in het hanteeren van kleine kinderen, uiteraard!) en dan gaat ze weer weg. Van haar intiemere aangelegenheden weet ik weinig of niets af. Bijna zou ik zeggen, net als Moe vroeger: ‘Als ze maar gezond is!’ net alsof een mensch geen andere lasten en gevaren kan hebben dan alleen niet-gezond zijn, net alsof je, gezond zijnde, niet evenzeer in de dalles kan raken, gezond en wel. - Een ander probleem is mijn oudste jongen, Willem. Je ziet hem op een van de kiekjes met zijn gezicht terzijde, leelijk kijken. Hij stottert, maar dat is geen reden om den kop in den wind te gooien, en het op de L.S. niet verder te brengen dan de 6de klasse (twee jaar over de 6de gedaan), en het op de ambachtsschool ook af te leggen (niet willen rekenen en onverschillig werken). Nu blijkt hij vol haat te zitten tegen mij en alle ‘totok-Europeanen’. Het euvel van de meeste Indo's. Rassenhaat, zoowel tegen ons als tegen den Inlander. Nu heeft een kennis van mij bewerkt, dat hij op een Roomsche fraterschool het drukkersvak kan leeren. Eigenlijk is het een tehuis voor ouderlooze en verwaarloosde kinderen en is hij al veel te groot (16 jaar), maar die fraters, aangespoord door een pastoor, willen hem nemen en hem leeren drukken! Daar gaat hij nu eind van deze week naar toe, op hoop van zegen. Hij moet mee naar de kapel natuurlijk, maar verder zeggen ze, dat ze geen pogingen doen om zieltjes te winnen. Aangezien het toch vrijwel waardelooze zieltjes zijn, komt dat er ook niet veel op aan. Als hij maar drukken leert! Taal kent hij nog het beste en wellicht, als zijn humeur en zijn norsche aard hem geen parten spelen, wordt het wat. Mijn
zegen heeft hij. Ik moet natuurlijk zorgen voor zijn kleeren en voor f 15, - in de maand kostgeld. Dat is niet veel natuurlijk en ik ben die menschen dankbaar, daar ik anders ook niet weet, wat ik met zoo'n knaap beginnen moet. De twee andere jongens Jacob en Maarten zitten in de 1ste klas van de Mulo. Dat gaat, geloof
| |
| |
ik, nog al, ook al zeg ik altijd maar ‘seeing is believing’. Als ik het zie, dan geloof ik het pas! Liesje is knap. Haar rapport (6de klasse L.S.) is vol achten en negens, net als vroeger bij Non. Maar ook hier: de toekomst moet het leeren! De kleintjes Rika en Suze zijn nog onbeschreven bladen. Deze vier meisjes, ook Anna, die al 18 is, houden heel veel van mij en zijn altijd heel lief, ook voor hun moeder. Trouwens, van hun moeder houden zij allemaal wel. Iti is geen gewoon mensch. Zij is een apart mensch, die zulke rechtschapen karaktertrekken heeft (en toch is zij dikwijls niet makkelijk!), dat je haar wel respecteeren moet. Je kunt haar niet meten met den gewonen maatstaf. Ook Iti heeft een helder verstand en zij is bovendien zoo vrij van allerlei fouten, die den meesten menschen plegen aan te kleven, dat je er je hoed voor moet afnemen. Vraag overigens maar aan Frans, hoe aardig en lief Iti is. Een merkwaardig type.
Nu, ik schrijf weer, als hij hier is. Denk eens na over Dirksland en grijp krachtig in, anders doe ik het. Groeten aan alle drie.
Wim.
|
|