| |
25.
Brief 30 oktober 1938 aan J.G. Schamhardt-Walraven. Hoofdzakelijk familieomstandigheden; zie ook brief No. 13 en het commentaar daarbij.
Jan Vreeswijk was een schoenmaker in Dirksland. Hij behoorde tot de allereerste socialisten die daar, naar het oordeel van de liberalen en van de volgelingen van Abraham Kuyper, de samenleving op haar kop zetten. Dat Walravens moeder op haar oude dag haar schoenen door deze man liet repareren, heeft Walraven vast en zeker meer plezier gedaan dan een lange brief vol explicaties en betuigingen van aanhankelijkheid.
Blimbing, 30 October 1938
Beste Zus en Wijnand,
Zoonet ontving ik Frans' brief over al die affaires met Jaap. Je ziet welke gevolgen het bezoek van dien jongen nu al heeft. Ik ben alles samen ongeveer dertig jaar het huis uit, zoodat niemand van mij kan verwachten, dat ik de zaken nog goed begrijp, vooral niet met zulke zwijgzame menschen als jullie zijn. Ik herinner me, dat ik in Canada van Moeder aanmerkingen kreeg over ‘de vele vellen’, die ik schreef. Nu, daaraan heeft mijn achtergebleven familie zich over 't algemeen niet bezondigd.
Wat Jaap betreft, je zult er misschien verwonderd van opkijken, als ik je zeg, dat ik het eigenlijk wel had verwacht. Juiste inlichtingen inzake de nalatenschap van Vader heb ik natuurlijk nooit ontvangen, maar in den tijd, dat zijn
| |
| |
dood elk oogenblik kon worden verwacht (1924 of 1925?) heb ik aan een notaris hier in Indië gevraagd, wat er na zijn dood zou moeten gebeuren. Ik vond toen, dat er in de allereerste plaats gezorgd moest worden dat Moeder kon leven, en dat dus de nalatenschap intact moest blijven, zoodat zij daarvan tot haar dood het vruchtgebruik kon genieten. Ik had het toentertijd niet noodig, veel minder dan tegenwoordig, want ‘de crisis’ was nog onbekend in het land en in de suikerindustrie maakte men groote winsten. Het was ‘ondenkbaar’ dat het ooit anders zou worden. Dus liet ik den notaris een volmacht opmaken ten name van Jaap en stuurde die aan Jaap. Ik schreef er bij, dat ik vond, dat wij niet aan het geld moesten komen, en hier was de volmacht. Hij behoefde mij nu verder niets meer te vragen en kon handelen namens mij. Ik vertrouwde erop (hoopte althans), dat jullie er net zoo over zouden denken als ik, en naar ik heb vernomen was dat ook het geval. Natuurlijk heb ik geen ‘afstand gedaan’ van iets. Ook al zou het mij persoonlijk niet zoo veel kunnen schelen, zoo heb ik toch een vrouw en kinderen, die mij zouden kunnen overleven en dan wellicht behoeftig zouden kunnen worden. De volmacht behelsde niet anders dan een authorisatie voor mijn broer om in dit bizondere geval in mijn plaats te handelen. Het stuk zal nog wel bij den notaris ter inzage zijn, als het archief in orde is. - Maar het heeft mij wel verwonderd, en ook pijnlijk aangedaan, dat de bizonderheden van de boedelbeschrijving (of wat daar dan voor in de plaats trad) door Jaap geheel voor mij werden verzwegen. Ik schreef dit toe aan de mij niet onbekende Dirkslandsche geslotenheid, boerenaard. Wat wisten wij, kinderen, van vader's zaken af, of van zijn bezit. Hij nam niemand in vertrouwen, en je mag er van op aan kunnen, dat hij ook Jaap ‘het vak’ niet grondig heeft geleerd. Hij is hem natuurlijk altijd blijven behandelen als een
kwajongen, een ‘snotneus’, woorden waarmee al die verlichte despoten steeds klaar staan. Ook was Jaap ongeschikt voor ‘de zaken’. Hij had heel iets anders moeten worden. Maar Vader had een goedkoope hulp noodig en naar mijn meening werd natuurlijk niet gevraagd. Nergens ergerde Vader zich zoo aan als aan het feit, dat ik verstandelijk bo- | |
| |
ven hem stond. Dat had hij gemeen met het gewone proletendom in Holland (ook met den Indo-Europeaan in Indië). Het is voldoende geestelijk boven hen te staan om door hen gehaat te worden, en misschien toch ook nog bewonderd. Mijn gelijken in ontwikkeling en mijn meerderen (zooals wijlen Goote) hebben altijd met mij gedweept, maar alles, wat niet tegen mij op kan inzake hersens, dat haat mij. En dat begon bij mijn eigen vader.
De brieven, die ik in den loop van die 23 jaar van Jaap heb ontvangen (en dat zijn er niet zooveel als je zou denken!) zijn op veel plaatsen met elkaar in tegenspraak. Gewoonlijk zijn zij ook begonnen op een bepaalden datum, daarna opgeborgen, en dan b.v. één soms twee maanden later weer voortgezet, afgeraffeld mag ik wel zeggen. Ik heb natuurlijk tal van vragen gedaan, ook naar heel andere dingen dan de nalatenschap van vader, maar het is maar zelden gebeurd, dat ik bevredigende antwoorden kreeg. Meestal kreeg ik heelemaal geen antwoord, hetgeen er op wijst, dat hij zelfs mijn brief niet meer kon vinden. Soms had hij zelfs het adres niet goed genoteerd. Dit alles wijst op groote slordigheid, slordigheid van iemand, die geen goede leerschool gehad heeft. Ik bedoel die soort leerschool, die je alleen maar krijgt, door te werken onder en voor vreemden. Misschien ben ik zelf van nature ook niet zoo heel accuraat, maar het leven heeft mij het een en ander geleerd. Maar ook ben ik uitgelachen door Jaap en door Vader en Moeder om dingen, om liefhebberijen, waaraan wij het nu te danken hebben, dat wij nog bestaan kunnen. Journalistiek heeft niemand mij geleerd, en toch ben ik een journalist gebleken. En journalistiek is voor een groot deel geheugen en accuratesse, want in geen enkel vak word je zoo vlug op de vingers getikt door Jan en alleman.
Dat het dus in het leven en in de zaken van Jaap ‘een groote rommel’ was, dat heb ik al sedert vele jaren geweten. Maar ik heb de fout altijd gezocht in het begin, bij Vader. Dat de gevolgen zijn, zooals zij zijn, is slechts een bewijs voor mij, dat ik het dertig jaar geleden al juist heb ingezien. In vaders tijd kon je nog wel ‘zaken doen’, maar de door hem zoo gehate socialisten leerden ons glashelder, dat het binnen- | |
| |
kort anders zou worden over de heele wereld. En het is ook anders geworden, zooals ze hebben ondervonden. Nochtans waren de socialisten smeerlappen en boeven. Wel ja. - Ik heb nooit duidelijke inlichtingen ergens over kunnen krijgen. En die kun je nóóit krijgen bij dergelijke ‘zakenmannen’, die eigenlijk maar zoo'n beetje er om heen liegen en draaien in hun toonbankbedrijf. Dat is hier in Indië niet anders. Nu Jenny Goote mijn brieven aan haar broer leest en daarin ziet hoe dringend en op het ruwe af ik hem heb afgeraden om naar Indië te komen ‘voor zaken’ (niet voor iets anders, zooals een betrekking of het advocatenberoep!) nu zegt ze: ‘Hoe hebt U dat zoo vooruit kunnen zien?’ En nu ziet zij in, dat hij nog zou leven als hij naar mij geluisterd had, ook al gelooven die menschen misschien nog, dat wij allen in God's hand zijn.
Verleden jaar heb ik nog een paar brieven van Moe gekregen, na vele jaren. Maar het waren zwam-brieven, waarin niets te lezen stond. Ik begrijp niet, dat die menschen meenen, dat ik zulke dingen niet voel. Het ergste was nog voor mij, dat ze steen en been klaagde over de moeilijkheden, waarin Jaap zich bevond (en dat kan ik haar wel vergeven, daarin kan ik wel met haar meevoelen), maar ook dat ze duidelijk liet blijken, dat zij toch eigenlijk vond, dat ik het zoovéél en véél beter had dan Jaap en dat zooiets toch eigenlijk niet te pas kwam!! M.a.w. zij gunde mij niet, dat ik nog besta!
Nu denk ik altijd aan sommige dingen. Als je iemand in de maand December op de bonnefooi, met net genoeg geld om door de immigratie te komen, naar Canada laat gaan, een land met zes maanden sneeuw, dan is dat te vergelijken met poging tot moord. En als je iemand in oorlogstijd ‘koloniaal’ laat worden, dan is dat ook te vergelijken met poging tot moord. Dan pleit dat niet voor je menschelijk gevoel. - Het meeste, waar ik om heb moeten lachen, was de tijding, dat zij haar pantoffels had laten repareeren bij Jan Vreeswijk!! Van deze geestelijke omwenteling gaf zij evenmin een verklaring; zij vermeldde alleen het feit. Ik zit er soms nu nog in mijn eentje om te lachen.
Ik zit zelf vol grieven, meest vanwege dingen, die jullie
| |
| |
denkelijk al lang zijn vergeten, of die je niet eens hebt gevoeld of waargenomen. Jij en ik zijn bestolen, ook al omdat zij denken, dat wij het niet noodig hebben. Maar dat is voor mij toch niet eens het voornaamste. Ik kan me wel begrijpen, dat ze Jaap helpt of hem wat toestopt, en ik zal me daar niet tegen verzetten ook. Al blijkt het, dat hij veel te ver is gegaan. Het is mij allemaal zoo vreemd. Ik heb altijd gedacht, dat Jaap een veel eerlijker karakter had dan ik, en dat is me ook altijd zoo uitgelegd. Maar het schijnt dan, dat we met elkaar uit wandelen kunnen gaan. Overigens weet niemand, waar hij toe komt, als hij in nood zit.
Ik heb in Indië nooit armoe gekend, maar een spaarpot heb ik ook niet. Alles wat ik verdien, gaat elke maand schoon op. Nu moet ik er bij zeggen, dat ik geen potter ben, en soms nogal verkwistend. Ook zou ik misschien nog meer kunnen verdienen, dan ik doe, als ik me nog meer afsloofde. Of liever, als ik meer zucht had naar geld en bezit. Gewoonlijk heb ik voorschot bij de krant, en dan gaat het er om het in te lossen door werk, dat een zekere kwaliteit moet hebben. Dat lukt altijd wel, maar het systeem is niet geschikt om een spaarpot te fokken. Waar ik op had gehoopt - en dat wil ik wel bekennen - is een bedrag, groot genoeg om een huis te koopen hier in de buurt. Ze zijn tegenwoordig goedkoop en voor een paar duizend gulden koop je heel aardige huizen. Dat zou dan voor mijn vrouw zijn, want wij zijn getrouwd buiten gemeenschap van goederen, dus dan heeft ze een dak boven haar hoofd na mijn dood, of zij kan het verhuren om zich wat staande te houden. Ik leef in Indië, een land waar de menschen soms plotseling doodgaan, zoomaar ineens, en ik voel me ook niet meer zoo goed als 20 jaar geleden, al ben ik taai en nooit ziek, behalve mijn eeuwige griep en verkoudheden. Longontsteking of zoo is net iets voor mij, vooral daar ik nogal eens zwervende ben, ook 's nachts, en niet altijd in staat voor mezelf te zorgen zooals wel wenschelijk is. Maar als er straks niets meer is, wat zal ik daar dan aan doen? De eigenlijke bedragen, die Fransje in zijn brief noemt, lijken mij klein, volgens Indische opvattingen. Ze beteekenen hier niet zoo veel als in Holland. Dit is een duur land in elk opzicht, als je Europeaan
| |
| |
bent. De Inlander daarentegen leeft van een dubbeltje per dag. Zoo heb je meer dwaze tegenstellingen in deze contrijen.
Zus, ik ben niet van plan naar Dirksland te schrijven, noch aan Moe, noch aan Jaap. Van Goote had ik al vernomen, dat hij zich ook in de kwestie van de agentschappen van een slappe zijde had doen kennen. Goote was veel kieskeuriger en soberder in zijn uitdrukkingen dan ik, maar hij liet genoeg uit om mij te doen begrijpen, dat het hem was tegengevallen. Jaap had in elk geval hem kunnen ontmoeten, maar het leek wel, alsof hij hem opzettelijk vermeed. En dat was dom, want Arie Goote zou alle moeite voor hem hebben overgehad, al was het alleen ter wille van mij. Een nieuw bewijs voor de slapheid van Jaap. Ik wist het allang. Zichzelf moedwillig verboerscht en verlummeld en zoodoende eigenlijk geen voldoende zelfvertrouwen meer om voor den dag te kunnen komen als het in zijn belang is. Het spijt me ook, dat ik grof ben geweest, Zus. Hatelijk ben ik. Ik weet het. Zoo heeft het leven mij gemaakt. Frans verwijt het me in zijn brief en ik buig het hoofd. Maak je maar niet druk over wat ik zeg hoor. Of laat het anders maar over aan dien zoon van je, die zal het zijn Oom wel inpeperen! Je hebt zeker wel gemerkt hoe het klopt tusschen ons? Het is een beste jongen en hij zal best terechtkomen in de wereld. Maak je daarover niet bezorgd. Ook heeft hij een helder verstand en schrijven kan hij ook, te deksel. Wat kan hij vertellen in zijn brieven! Dat ik het een en ander gezegd heb, dat je niet smaakte, spijt me, nu ik hoor, dat je je dat zoo hebt aangetrokken. Het spijt me. Maar ik ben van Holland niet veel gewend, moet je denken. Het is zeer de vraag of dit een goede beroepskeuze is voor Frans, daar blijf ik bij. Ook blijf ik er bij, dat de keuze moeilijk is, maar dat ouders in Holland al heel weinig kijk hebben op die dingen. Ik weet alleen, dat ik nooit een varende Hollander kan spreken, of hij klaagt. Ze klagen allemaal. Over de lange werkuren, over de langzame promotie, over het zware werk voor den wal, over het ongeregelde leven en over de ellende thuis, als ze
getrouwd zijn. Voor Frans is deze tijd echter een bizondere tijd, die hem altijd zal bij- | |
| |
blijven, en waarin hij heel veel zal leeren voor zijn vorming als mensch en werker. Laat hem zijn gang gaan. Wil hij nog veranderen, dan kan dat nog altijd, want hij is nog niet aan het einde van zijn leertijd. Ook kan hij intusschen wat van de wereld zien, ook al is de wereld niet bereid om later naar je verhalen te luisteren. Soms kun je die verhalen verkoopen aan een krant!
Enfin, dit brengt me weer op een ander chapiter. Wat voor den een goed is, kan voor den ander verkeerd zijn. Ik zeg altijd tegen hem, dat het best is naar Indië te komen, maar je moet ook zorgen, dat je weer terug kunt gaan. Je moet je niet aan Indië binden, want dat kan heel treurig worden. Maar het hangt er veel van af, wie en wat je bent! Er zijn menschen, die daar heelemaal geen weet van hebben en niet eens weten, wat je bedoelt, of kwaad worden. Toch mag ik zeggen van mezelf, dat ik wel iets van Indië afweet, dat zeggen ze bij de krant ook altijd.
En is het nu verder uit met die aanvallen op de schamele resten van Moeders geld? Ik hoop het. Anders moeten er toch maatregelen genomen worden. Feitelijk zouden er alsnog maatregelen moeten worden genomen om te komen tot een verklaring van Jaap, hoeveel hij al heeft genoten. Mij dunkt, hij heeft flink voor zichzelf gezorgd en recht op weinig meer. Daarvoor zou toch gezorgd dienen te worden in deze zakenmannen-wereld.
Ik schrijf deze brief in de onderstelling, dat Frans wel al aan boord zal zijn of onderweg. De datum van vertrek uit Nederland weet ik niet, maar begin December moeten zij weer al hier zijn en eind December vertrekken ze weer. Er zijn van die varenslui, die Indië nooit anders hebben gezien dan bij avond, in 't donker, hoewel zij twintig jaar varen! Een mooi, rustig leven!
Ik lees, dat Jenny Goote, die arme meid, bij jullie is geweest. Ik heb haar een heel boekdeel geschreven over Arie. Daar vroeg ze om, ‘want het zou toch altijd nog een stukje Arie zijn’. Ik moet opeens zooveel missen, zegt ze. Arm kind. Ik mis Arie Goote ook. Hij was een beste vriend van me en we waren altijd met elkaar in verbinding. Een stuk uit je leven verdwijnt met zoo iemand. Ik ben benieuwd, wat ze
| |
| |
me sturen zal, want ik moet iets van hem hebben om altijd bij me te dragen.
Krijg ik nog scharren? Mossels of gestoofde paling zal je wel niet kunnen sturen en Meikersen ook niet. Aan zulke dingen hebben wij hier nu soms groote behoefte, daar hebben we bepaald heimwee naar. Ik tenminste! Ik heb trouwens heimwee naar heel Holland, maar wat helpt het me? Gelukkig zijn er toch ook nog dingen, die mij vreugde verschaffen, en daaronder vooral de krantenschrijverij. Dat had ik veel vroeger moeten beginnen, want dat is het vak, waarin ik thuishoor. Frans heeft je zeker wel verteld van de wonderlijke verhouding tusschen mij en de krant? Heelemaal los en vrij, en dat al zooveel jaren. Als ze me opsluiten in een kamer achter een lessenaar, gaat het niet, maar als ze me loslaten, dan gaat het. Dus laten ze me los, en wachten af wat de resultaten zullen zijn. En die komen altijd.
Nu, de hartelijke groeten van allen hier. Je kent ze toch niet, behalve van een kiekje. Als Frans straks hier is, gaan we nog eens samen hier en daar heen, de schoonheden van Java zien. Daarvan zul je dan wel nader hooren.
Nu, het beste en nogmaals gegroet,
Wim.
P.S. Mijn grieven bestaan hoofdzakelijk hierin, dat mijn familie mij heeft uitgebannen als een soort gevaarlijk mensch van misdadigen aanleg, waarmee zij zich blameerde, die hoe eerder hoe bever moest verdwijnen en zoo mogelijk voorgoed. En hoewel ik mij nu feitelijk over deze dingen zou moeten kwaad maken, kan ik dit niet, want hoe meer schurkenstreken zij zelf uithalen, hoe meer genoegen het mij doet. Wij zijn afstammelingen van dronkaards en immoreele, onbeschaafde menschen, en dat zijn wij van beide kanten. Vandaar dat wij ook psychopaten zijn en zenuwpatiënten. Moeder is een zenuwpatiënte, die beurtelings tiert en raast, en dan weer huilt en snottert. Maar moreel gesproken zal ze je levend villen, als ze denkt dat ze last van je krijgt. Onbeschaafde menschen van ruwe zeden. Wat kun je van mij verwachten, na alles wat ik heb doorgemaakt? De uitbanning voor altijd b.v. Ik houd niet van hun.
|
|