Brieven aan familie en vrienden 1919-1941
(1966)–Willem Walraven–
[pagina 244]
| |
nog een andere brief van mij zult hebben ontvangen, wil ik je nog even antwoorden op enkele punten. Je zoon Frans is geen opsnijder, zooals ik je al schreef, en over zijn succes op de zeevaartcursus heeft hij mij dan ook zeer oppervlakkig ingelicht, zoodat ik het nauwelijks heb begrepen. ‘Sommetjes maken’, zegt hij, ‘dat deden we daar’. Hij is altijd geneigd zijn eigen verdiensten te verkleinen, maar dat moet je toch niet te veel doen in deze wereld. Want dat doet niemand. Het zijn allemaal schreeuwers en dringers (ook likkers en intriganten) en al te bescheiden moet je niet zijn. Er zijn tegenwoordig zooveel intellectueele proletariërs, die feitelijk onbeschaafd zijn gebleven, dat je wel een andere houding moet aannemen. Dezelfde soort lui, waarvoor wij, socialisten, altijd hebben gevochten, loopen ons nu onder den voet. Zoodat er soms wel eens gedachten bij je opkomen, die neigen naar dictatuur. Zoo'n knuppeltje met een beetje lood in den kop zou sommigen goed doen. Aan boord van zoo'n schip is de discipline nogal goed en dat voorkomt veel, ook al is het aan den anderen kant soms minder aangenaam, omdat meerderen, onder den dekmantel van discipline, veel onrecht kunnen doen. Bovendien is dit zijn eerste reis. Hij is een flinke jongen en zal er wel komen, maar dat neemt niet weg, dat hij het een en ander zal doormaken en ondervinden. Als ik alleen maar zie met hoeveel treurnis hij van mij afscheid neemt bij de valreep!! Het is met mij ook zoo gezellig in den Oost! Ik denk, dat hij dezen keer zijn indrukken nauwelijks heeft kunnen verwerken. Het is eigenlijk te veel voor een mensch. Maar hij past zich goed aan en wat vandaag vreemd is, is morgen gewoon. Zoo, zegt hij, dat wij wonen in een huiskamer-keuken? Dat lijkt maar zoo. De keuken is achter het huis, twee treden op, of af, al naar je loopt. Er zijn drie bedienden, twee vrouwelijke en één mannelijke. Dus kunnen wij ons aan tafel laten bedienen, zooals in Indië algemeen gebruikelijk. Echter ben ik daar tegen. Misschien komt mijn roode gemoed daar tegen in opstand, maar meer nog hou ik niet van dat gecommandeer en geschreeuw aan lakeien en andere satellieten. Ik heb dat allemaal uitgeroeid in mijn eigen huis. Dus staat er bij de eettafel een ‘New Perfection’, | |
[pagina 245]
| |
d.i. een oud petroleumtoestel met drie pitten, waarop ook een oven kan staan, en dus wordt het eten binnengebracht, waarna de stoet vertrekt om zich verder niet meer te vertoonen dan na afloop, om de tafel af te nemen. Ik heb natuurlijk veel pogingen gedaan om een soort van Europeesch of Hollandsch huishouden te krijgen, maar dat is me maar gedeeltelijk gelukt. Het is en blijft bij mij min of meer ‘een rommel’, een huishouden van Jan Steen. Tenminste jullie zouden dat zeker vinden. Maar als ik overal tegen in moest gaan, werd ik gek. Ik heb dat vroeger wel geprobeerd, maar ik heb het afgelegd, omdat ik stuitte op dien stillen weerstand, die je alleen maar in het Oosten vindt. Dus bepaal ik me er toe het nu en dan weer eens te zeggen, en daar blijft het bij. Veranderen doet er weinig. Wat kapot is wordt heel moeilijk gerepareerd; wat vernieuwing behoeft, krijgt dat pas na langen tijd. Slordigheid is algemeen en verspilling eveneens. Trek je er niets van aan, want je gaat er onder door. Je wordt gek, vooral als je 23 jaar hier bent en op mijn leeftijd. Ik ben altijd nogal zenuwachtig geweest. Ik stam trouwens af van twee menschen, die allebei, zij het elk op zijn eigen wijze, neurotisch waren in hooge mate, dus kun je niet verwachten, dat ik dat niet zou zijn. Ik wil met dit alles niet zeggen, dat er bij mij ook niet veel goede dingen zouden zijn. Werkelijk, ‘de liefde woont hier’, zooals het in den Bijbel heet, en dat maakt veel goed. Dat maakt ook, dat je veel kunt dragen. Vraag het maar aan Frans, en hij zal zeggen, dat Tante Iti geen mensch is, waar je blijvend kwaad op kunt zijn, want daarvoor is zij veel te lief en goed. Dat zij niet is als een Hollandsche vrouw, kan zij niet helpen, maar vraag het alweer aan Frans, en hij zal je zeggen, dat hij toch over haar verwonderd heeft gestaan, zoo knap als zij is in vele dingen. In wezen is er weinig verschil en in wezen herinnert mijn Oostersche vrouw mij heel dikwijls aan mijn Westersche moeder bijvoorbeeld. Net zoo goed en hartelijk en ook net zoo idioot en onbillijk bij andere gelegenheden. Eva is een internationale figuur. Ik heb je al geschreven, dat het dan maar zoo moet gaan met Frans. Ik weet zeker, dat het hem zwaar valt. Hij is ook nog zoo jong, ook al lijkt hij ouder dan hij is. Maar hij moet | |
[pagina 246]
| |
maar op de tanden bijten en de volgende reis zal het alweer gemakkelijker gaan. Een groot voordeel is, dat hij in Holland blijft wortelen. Elk oogenblik komt hij weer terug, als de reus in het sprookje, die nu en dan met zijn voeten de aarde aanraakte om krachten op te doen. Dat is ook iets, waarom ik blij ben. Je moet je niet aan Indië binden. Altijd je retourkaartje gereed houden. Der Weg zurück! die moet open blijven. Wij hooren hier niet thuis en wie hier moet blijven is te beklagen. En hoe grooter iemands geestelijke ontwikkeling is, hoe meer hij is te beklagen, als hij hier moet blijven. Ook is zijn begin heel wat gunstiger dan het mijne destijds, ook al heb ik altijd menschen ontmoet, die mij bij stonden, zelfs in dienst. Indië heeft nooit kunnen verdragen, dat ik honger zou lijden en ik zal dan ook nooit honger lijden, zoolang ik werken kan. Daarna hoop ik met spoed dood te gaan, want dan heb ik hier niets meer te doen, en dan zullen ook anderen groote last met mij krijgen. Want ik ben zeer lastig, als ik geen werk heb of als ik ziek ben. Dus hoop ik, dat Magere Hein mij genadig is, zoodra de lichamelijke gebreken komen. Daar komt nog bij, dat ik nooit van Indië heb kunnen houden, dus ben ik ook niet de man om op mijn ouden dag in het zonnetje te zitten op een bankje voor het huis. ‘Het zonnetje’ van Indië kan mij namelijk gestolen worden. Frans zal je wel ongeveer vertellen, wat ik doe en hoe ik leef. Niemand brengt hier iets in behalve ik hoor, en dat moet allemaal komen van vader z'n hoofd. Het hoofd is gelukkig nogal vindingrijk en geroutineerd, ook al blijf ik het betreuren, dat ik op mijn 14de jaar op een snertkantoor zat in plaats van op een hbs Datzelfde is te betreuren voor Jaap. Ik heb me genoodzaakt gezien de nagedachtenis van Opa een beetje aan te tasten tegenover Frans, want hij had al te goede gedachten over dezen mensch. Als hij niet zoo tuk was geweest op een onbetaalde werkkracht en hij was niet te stom geweest om in de toekomst te zien, zou Jaap nu geen daglooner moeten zijn bij een betonfabrikant. Wie had het ooit kunnen denken vroeger!! Moeder zei altijd, dat ik nog eens zou moeten gaan vragen ‘om een dag werk in de fiets’, maar ziedaar! Als ooit menschen weinig kijk | |
[pagina 247]
| |
hebben gehad op hun eigen kinderen, dan zijn het wel deze menschen geweest. Maar ook op de wereld, waarin de kinderen moesten leven, hadden zij geen kijk. Vader schijnt te hebben gedacht, dat de toestanden altijd zouden blijven als in zijn tijd. Dat het grootkapitaal met zijn kettingwinkels zich niet zou meester maken van een afzetgebied als Flakkee. Dat dachten dan ook alleen maar ‘die vuile socialisten’. Hij was een wijs man, die vader van ons. Pientere kerel. Als ik soms eens wat hatelijk ben, neem mij dan niet kwalijk. Dat gaat zoo, als je eigenlijk vol zit met haat. Ik kan je verzekeren, dat het me diep getroffen heeft ondanks alles plotseling je zoon te zien verschijnen (al te plotseling eigenlijk). En ook je brief roert mij meer dan ik je zeggen kan en wil, Zus. Het is allemaal heel aandoenlijk voor mij, en ik had er niet meer op gerekend. Ik zou het best hebben gevonden, als ik met rust gelaten was en nooit meer iets had gehoord, maar toch leef ik elken dag met jullie, zooals Frans heeft opgemerkt en zooals hij je zal vertellen. Natuurlijk heeft hij geschreven over mijn dorst naar boeken. Nu, ik kan hier in Indië op geen enkel gebied krijgen, wat ik zou willen lezen, zelfs niet waar het Indië zelf betreft. Ik zou misschien op Batavia meer kunnen krijgen, maar ik woon daar nu eenmaal niet. Goddank, want het is er afschuwelijk warm. Bovendien is er in Holland veel meer over Indië te lezen, en zelfs te zien, dan hier in het land zelf. Dat is maar gelukkig ook, want hier zijn vele dingen niet veilig. Dit is een land van sjacheraars en knoeiers, dus gebeurt het soms zelfs, dat er iets uit een museum verdwijnt, of uit een boekenverzameling. Het Inlandsche volk is al buitengewoon slordig en vernielzuchtig. Wat er nog is uit hun eigen verleden is door de Hollanders bijeengebracht en bewaard. Zijzelf zouden het denkelijk verkocht hebben aan den meestbiedende of misschien hadden zij het bij Oome Jan gebracht. Dat is namelijk ook een geliefd adres bij hun. Overigens moet ik zeggen, dat het op het platteland in Nederland niet veel beter is, of was. Dat blijkt me zoo nu en dan uit toevallige lectuur, die ik in handen krijg. De Joden hebben Flakkee leeggehaald wat antiquiteiten betreft, en de Flakkeeënaars in hun hebzucht en domheid hebben den boel | |
[pagina 248]
| |
verkocht. Zelfs het Laantje bij Middelharnis van Hobbema! Dat vroeger hing in het dorpshuis van Menheersche. Die geschiedenis las ik indertijd in een nummer van de Nieuwe Rotterdammer, dat Jaap mij had toegezonden. De datum was er af gescheurd en de vervolgnummers waren onvindbaar naar het scheen. Ik kreeg één nummer. Daarin stond een feuilleton, geschreven door een zekere heer L.J. Bol, die toen in Middelburg woonde (ongeveer 1934 of zoo). Maar die meneer Bol is uit de familie van Nieuwe Tonge, bekende boeren, zooals je weet. Deze Bol is een gestudeerd man, dat is te merken aan zijn manier van schrijven. In het stuk, dat ik hier heb, schrijft hij over Menheersche en zijn stadhuis, dat gebouwd is door een leerling van Jacob van Campen, n.l. Arent van 's Gravesande, die ook o.a. de Lakenhal te Leiden heeft gebouwd. Zooals je weet, is het gemeentehuis van Menheersche inderdaad een juweeltje, zelfs voor iemand, die heelemaal geen oog heeft voor bouwkunst. Hetzelfde is het geval met den dom van Goeree natuurlijk. Uit een andere bron vernam ik, dat Paus Adriaan vi vóór de Hervorming pastoor is geweest van Goeree en dat Goeree eigenlijk daaraan dien dom te danken heeft. Want een diepere oorzaak moet er toch zijn voor zoo'n gebouw in zoo'n kleine plaats, ook al beteekende Goeree natuurlijk vroeger meer. Zoo zijn er verschillende andere dingen op Flakkee, die hoogst interessant blijken, als je ze maar kon weten. De Beschrijving van Goeree en Overflakkee door J. van der Waal en F.O. Vervoorn is geschreven naar aanleiding van een veel ouder boek van ds. Boers, die in het begin van de 19de eeuw op Flakkee woonde. Van der Waal en Oom Vervoorn hebben het wat aangevuld en er foto's van hun eigen tijd bij gedaan en W. Boekhoven heeft het gedrukt. Maar in een kleine oplaag, voor inteekenaren. Bij Nieuwland stond er een exemplaar van op het beroemde boekenhangertje, weet je nog wel? Maar werkelijke historische waarde heeft dat boek niet, omdat het eigenlijk alleen maar oppervlakkige verhalen en overleveringen bevat en b.v. juist het belangrijkste voorbijgaat. O.a. den dom, en Menheersche, de Van Aerssens (daar geeft het een beetje van!), de kerken, | |
[pagina 249]
| |
het gemeentehuis van Ooltgensplaat, en het nu beroemde schilderij van Hobbema, dat in de National Gallery in Londen is en niet voor een half millioen te koop. De gemeente Menheersche heeft het ‘geruild’ voor twee andere schilderijen, die volkomen waardeloos zijn, en de ruiler was een zekere Adrianus van der Koogh!! De duivel zal hem wel gehaald hebben. Moe had altijd een mooi verhaal van Riek Kemp, die pijn aan haar beenen had. En dan kwam een zekere Van der Koogh op bezoek bij de mevrouw, waar zij diende, en dan zei die mevrouw: ‘Laet Kooghje je beenen es kieke, Riek!’ waarop Riek zei: ‘Ik ben wel eeuwig verdomd eer ik aan Kooghje mijn beenen laat zien!’ Het was nog niet de tijd van de kouslooze benen en de korte rokken! Misschien was dat wel dezelfde gladjanus van het schilderij. In het Haagsch Maandblad van December 1934 stond een lang artikel, getiteld: ‘Uit de Wordingsgeschiedenis van de Zuid-Hollandsche eilanden’, door jhr. dr. Th. van Reineck Leyssius. Deze heer met den mooien naam was toen Inspecteur van de Archieven in Zuid-Holland en hij heeft veel geschreven over Zuid-Holland, ook over de eilanden. Hij zal wel in Den Haag wonen. Dan is er nog ‘Geografische Geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en de Nieuwe Maas in de Middeleeuwen’ door Ramaer. Maar deze soort werken kun je toch niet krijgen, behalve dan in musea en archieven, waar je ze wel kunt zien, als je maar in Holland bent. Maar als Wijnand moeite wil doen, zooals je schrijft, wat ik heel aardig van hem vind, dan zou misschien een boekhandelaar kunnen zeggen of Bol iets afzonderlijk heeft gepubliceerd over Flakkee, en ook of Reineck Leyssius iets heeft gedaan, buiten tijdschriften, in afzonderlijke uitgaven. Het Zeeuwsch Genootschap in Middelburg maakt ook studie van dialecten, ook van het Flakkeesch, en daar zijn ook uitgaven over. (Ik heb b.v. al een heeleboel geld verdiend met schrijven over geschiedenis van Java, in populairen trant natuurlijk. De krant plaatst het graag en vele lezers houden daarvan. Alleen moet je oppassen met de schoolmeesters, die het al- | |
[pagina 250]
| |
tijd beter weten, maar die het meestal afleggen. Ook schrijven schoolmeesters de meeste fouten, als zij een stukje insturen! ‘Pas op voor de schoolmeesters!’ is een van de leefregels van elken krantenman.) Ik heb inderdaad gesuggereerd, dat je brief m.i. niet hartelijk genoeg was. Frans heeft mij één brief van je laten lezen. Van tevoren vroeg hij ‘of ik die brief wilde lezen’, en ik zei: ‘Ja, laat mij die brief maar eens lezen’. Het was de brief, waarin je hem schrijft, dat de sextant was aangekomen. Ik vond het inderdaad een ietwat stijve brief, geen brief, zooals Frans zal verwachten. Maar ik ben sterk bevooroordeeld. Ik vind brieven van thuis, en ook van Jaap (zelfs van Jaap!) ronduit gezegd waardeloos. Er staat nooit in, wat ik zou willen weten. Zij wachten veel te lang met het beantwoorden van mijn brieven, zoodat ik geen antwoord krijg op vragen. Veelal zijn ze gewoon mijn laatste brief kwijt, zoodat ze niet eens het adres precies weten, hoewel ik toch waarachtig ook niet elke maand ga verhuizen. Er zijn brieven geweest, waarin onderwerpen werden aangeroerd, waarvan ik niets wist. Andere onderwerpen worden verzwegen, daar kun je geen inlichtingen over krijgen. Verder zijn er personen, naar wie ik soms vraag, maar ik krijg nooit antwoord. Ik zie wel in, dat het voor iemand zonder schrijfmachine niet gemakkelijk is mij te bevredigen, maar iets beter had het toch wel kunnen zijn. Het is, kortweg gezegd: ‘gezwam’, waaraan ik niets heb. En daar het me toch ook nog diep ontroert, hoe dan ook, en het me van streek maakt, heb ik meermalen gewoonweg verzocht verschoond te mogen blijven van die brieven, die hoogst onbevredigend zijn. Ik heb van Jaap eens een poos het plaatselijk blaadje gekregen, maar dat wekte zoo mijn lachlust, dat hij het, geloof ik, daarom heeft gestaakt. Trouwens, de menschen op Flakkee zijn rare lui, zooals blijkt uit het feit, dat ze niets weten van de geschiedenis van hun eigen eiland. Zij zijn als de Javanen, die ook den indruk maken vreemdelingen te zijn op Java. Als je werkelijk iets weten wil van Java, moet je naar een Hollander, niet naar een Javaan! Nu doet het er niet toe, wat je schrijft aan Frans, maar hij heeft behoefte aan hartelijkheid, en hij zou wel elken dag | |
[pagina 251]
| |
een brief willen ontvangen. Van jou natuurlijk vooral, want je bent zijn moeder. Hij verzwijgt alles en is doodsbang (echt Hollandsch!) om zich bloot te geven, of sentimenteel te lijken, maar hij is eigenlijk nog maar een kind, hoe groot hij dan ook is, en hij heeft behoefte aan medeleven en sympathie. Je zou hem kunnen schrijven over de onbenulligste dingen en dat zou hem blij maken, geloof ik. Alledaagsche dingen, van de kat en de melkboer misschien, of iets van de stad, of iets van een kennis, wat vroolijk en openhartig, alsof je met hem praatte. Geen mensch in Holland kan zich voorstellen hoe eenzaam iemand is, die buiten Holland moet leven en toch Hollander blijft. Je hoort er niet meer bij, dat zegt je elke brief, die je ontvangt. En toch ken ik menschen, die het heel anders doen. Ik ken iemand, die al jaren lang elke week aan zijn moeder schrijft, en die ook elke week antwoord krijgt. (Ik zou het niet kunnen, dat beken ik graag). Maar die is gewoon op de hoogte van alle finesses van het huis en je lacht je slap als je dat leest, maar het doet je toch ook aan, want je merkt er uit, hoeveel die menschen van elkaar houden (en dat doe jij natuurlijk ook wel van Frans), maar ook hoe na zij elkaar staan (en doen wij, stijve en nuchtere Dirkslanders, dat?) Ja, die wandeling over de markt op dien Zondagmorgen was aardig. Mijn jongens zijn eigenlijk niet te best erover te spreken, dat ik zooveel beslag heb gelegd op Frans. Maar als hij weer komt, zal hij hopelijk langer kunnen blijven en dan kunnen ze meer samen uitgaan of fietsen of wat ze dan willen. Het is hier namelijk een mooie streek, koel, wij wonen op ongeveer 500 Meter boven zee. Voor mijn werk zou ik feitelijk op Soerabaia moeten wonen, maar voor de kinderen is het natuurlijk veel beter hier in de koelte. Bovendien zijn er bij, die slecht tegen de hitte kunnen. Daar heb je Jacob, die 14 is, die heeft een aangeboren hartgebrek en zal nooit meer beter worden. Die kan niet tegen die hitte, want dan is hij elken dag ziek. En Anna is ook al niet zoo sterk, als zij lijkt. Op de kiekjes, die Frans op den passer heeft gemaakt, zie je Anna met haar mooie gezicht. Zij is ook heel lief en goed. Mijn oudste, die Dina heet (‘Non’ noemen wij haar) is al getrouwd. Zeer noodig, dat zij ging | |
[pagina 252]
| |
trouwen. Zij heeft n.l. ook al een kind, 2 maanden oud. Haar man is Roomsch, en tot mijn ergernis is dat huwelijk ook door een pastoor bevestigd en is het kind ook door een pastoor gedoopt. ‘'t Is maar een formaliteit’, zegt Non dan, maar daar vergist ze zich in. Die heeft al haar leven (opzettelijk van mijn kant!) op een Christelijke school gegaan, had vóór haar 16de einddiploma Mulo A, en is voor haar 18de getrouwd. En dat van iemand met zoo'n goeie kop. Niet dat ze getrouwd is, maar dat ze getrouwd is met een knaap, die verstandelijk ver haar mindere is, kan ik haar zoo moeilijk vergeven! Enfin, het is nog een geluk, dat ik haar ook niet behoef te onderhouden, want jeugdwerkloosheid is hier ook genoeg. Anna is gewoon thuis bij ons, een degelijk huiselijk kind. Herinner jij je Armstrong van Sommelsdijk, schoonzoon van Joost Zaayer? Nu, een zoon van Armstrong woont hier en die heeft alweer een grote zoon, en die wil zoo graag met Anna vrijen! Maar het schijnt niet erg te lukken. Armstrong is arm. Dan volgt Wim, 16 jaar. Hij stottert zoo, dat hij nergens terecht kan. Hij doet bij mij wat talen, vooral Engelsch, en verder hopen wij op beterschap. Jacob en Maarten gaan op de Mulo, Liesje zit in de 6de klas (erg knap), Rika zit in de derde klas, en Suze is 5 jaar en nog thuis. Lieve kinderen, veel liever en zoeter dan hun vader was in zijn tijd. (Hun vader is wel wat verbeterd met de jaren hoor, maar soms is hij nog een beetje loszinnig, blijft lang weg, drinkt iets te veel bier, rookt teveel, kletst teveel, en spot te veel met eerbiedwaardige menschen en dingen. Toch heeft hij vele vrienden en staat hij in hooge gunst bij zijn krant!). Ik werk altijd, elken dag. Van journalistiek ben je nooit los, als je tenminste een echte journalist bent. En dat blijk ik te zijn. Het is heel jammer, dat ik vroeger dat niet dadelijk ben begonnen, maar er zijn meer dingen, die heel jammer zijn, Zus. Ik verdien eigenlijk net genoeg om behoorlijk te kunnen leven en wat te kunnen verspillen. Groote financiers zijn wij niet, nooit geweest. Als ik doodga, zal er geen cent zijn, of er moest een wonder gebeuren. Maar zoo beroerd als met | |
[pagina 253]
| |
Jaap is het met mij nog niet. Dat is wel heel treurig. Ik wou, dat hij wat dichterbij zat, dan kon ik meer voor hem doen, maar wat zal ik doen op zoo'n afstand? Ik heb eigenlijk nooit anders dan klachten van hem gehoord, hoewel Frans zegt, dat hij nog altijd grappig kan zijn. En ook, dat hij nog veel leest. Wat het schrijflijstje aangaat, dat verliest zijn beteekenis, zoodra zij in Indië aankomen. Het schip is een vrachtschip en het gaat daarheen, waar vracht is te krijgen. Zoo zijn zij van Soerabaia naar Tjilatjap geweest (aan de Zuidkust van Java) om mangaanerts te laden, daarna gingen ze naar Makasser (Zuid-Celebes), toen weer terug naar Soerabaia, waardoor ik hem nog eens voor den tweeden keer zag verschijnen, en van Soerabaia naar Semarang en toen naar Batavia, vanwaar zij op 14 dezer zijn vertrokken. Ik kreeg een brief van Cheribon, tusschen Semarang en Soerabaia, dus daar hebben zij ook nog geladen, misschien wel Inlandsche passagiers (hadji's), die naar Mekka ter bedevaart gingen. Ook dat maakt hij mee. Het is een leerrijke, maar tamelijk zware tocht. Hij doet aan boord matrozenwerk, ook het ruwste, maar hij heeft wèl beter logies, en buiten het werk, als het schip aan den wal ligt, is hij een ander mensch. Ook als het schip vaart loopt hij wacht, hetgeen ten slotte zijn eigenlijke vak wordt, ook al is de stuurman sterk betrokken bij de lading natuurlijk. Het staan bij de open ruimen in de felle zon en het regelen van het laden (stuwen) is werkelijk voor zoo'n jongen niet gering. Hij is een lieve, aardige jongen. Hij wil weer De Vries en Te Winkel gaan schrijven en ik heb hem aangeraden om dat te doen, want Marchant heeft nog nergens ingang gevonden, behalve op school. Dat duurt nog een half menschenleven, als onze generatie dood is. Over Christien heeft hij weinig verteld tegen mij, net alsof dat iets aparts was, of misschien ook zag hij geen kans dat uit te leggen. Ik geloof, dat ik meer aan het woord was dan hij, want ik vertel nog al veel over allerlei zaken en dingen hier. Wij hebben een afspraak voor den volgenden keer, als hij komt. Dan moet hij met me mee naar de rechtbank, d.w.z. de kleine rechtbank, soort kantongerecht, waar ik altijd over schrijf, meest | |
[pagina 254]
| |
grapjes, en waardoor ik een soort van beroemdheid ben g worden. Ook door boekbeoordeelingen, reisbrieven over Java, en meer van dergelijk werk. Inderdaad is de rechtbank de plaats om Indië te leeren kennen, maar dezen keer ontbrak ons de tijd. Op het laatst van de reis en tijdens het verblijf in Indië zouden zijn brieven ook hierheen kunnen worden gezonden, dan krijgt hij ze vast en zeker. In een dag bereiken we Batavia van hier uit, en omgekeerd. Zooals het dikwijls gaat: Iti herkende hem dadelijk, maar ik had moeite. Iti is net als wijlen Tante Riek: familieziek. Voor die jongen zal zij alles doen, als hij haar maar de kans laat. Trots op neef, met zijn blonde haar en zijn blauwe oogen. Ik heb ook een paar vrienden, echte Hollanders, die haar goed begrijpen en die staan in hooge gunst. Zeg maar niks van die lui, want dan is het mis. Mijn vrouw is geen Europeesche, zal dat ook nooit worden, maar zij heeft eigenschappen, die je moet bewonderen. En mijn kinderen lijken wat karakter aangaat veel op haar. En dat is maar gelukkig. Ik zou ze wel wat energieker willen zien, althans sommigen er onder, maar overigens heb ik geen aanmerkingen op die schapen. Zij zijn altijd even goed en best. Ik wou, dat je ze eens kon zien, maar in elk geval zal je zoon er wel van vertellen. Hij zei me, dat hij maar 6 dagen thuis zal zijn, dus heeft hij geen gelegenheid om naar Dirksland te gaan. Dat is wel jammer, maar wellicht zul je hen iets laten weten van al deze gebeurtenissen, daar ik er nog niet toe ben gekomen. Wijlen mijn vriend dr. A. Goote had Jaap zekere agenturen aangeboden, maar ik vrees, dat het wel niets zal worden. Zelfs daarvoor moet je geld hebben en crediet kunnen geven. Verder kan ik het niet beoordeelen natuurlijk, maar ik heb zoo'n idee, dat hij heelemaal niet deugde voor dat zaken doen, nooit voor gedeugd natuurlijk. Hij zou een heel goed onderwijzer of ambtenaar zijn geworden, maar niet dit. Als ik een portret van hem zie, lijkt hij me sterk verouderd, maar ook boersch, als iemand, die niet met zijn tijd is meegegaan. En dat is toch noodig in een dergelijke positie. Dirksland houdt de menschen terneer. Het werkt op je als een opiumpil, ook vroeger. | |
[pagina 255]
| |
Nu, Zus, mijn groeten aan Wijnand en Christien, en jijzelf van harte het beste hoor en bedankt voor je brief, die niet ‘stijf’ was, heelemaal niet. Wim. Als Frans weer naar Indië komt, moet je hem een bos vette scharren voor mij meegeven. Anders niets. |
|