| |
| |
| |
17.
Brief van 13 maart 1933 aan J. Walraven. Heeft hij tussen No. 16 en 17, tussen 1930 en 1933, geen enkele brief aan Jaap geschreven? Het is niet duidelijk, hoewel de eerste alinea van No. 17 schijnt te wijzen op het wegraken van minstens één brief.
Dit is de laatste brief die hij bij mijn weten aan zijn broer heeft geschreven. Er is tussen 1930 en 1935 veel gebeurd. Na zijn ontslag bij de Volkscredietbank in Malang kwam hij als los-vast journalist in dienst van De Indische Courant. Men gie de inleiding.
Sinds 1931 woonde hij in Blimbing, een plaatsje iets ten noorden van Malang. Hij woonde daar voor mijn begrippen in een groot, ruim huis. Eindelijk had hij een domicilie waar hij blijven zal, en al is hij binnen Blimbing nog eenmaal verhuisd, hij vond er betrekkelijke rust tot aan de Japanse bezetting toe. Alle nu volgende brieven beginnen met Blimbing (bij Malang).
In deze lange brief duikt ook de naam Belonje op, hoofdredacteur van De Indische Courant in Soerabaia. Het contact van Walraven met Belonje dateert van 1923, toen Walraven een ingezonden stuk schreef en daarop werd uitgenodigd meer te schrijven (zie brief no. 13 en inleiding).
Vlak na de oorlog, in 1946, toen Belonje in Bussum woonde, heb ik gevraagd of ik hem mocht opzoeken om meer bijzonderheden over mijn oom te weten te komen. Belonje weigerde pertinent. Hij schreef mij: ‘Een waardevolle karakteristiek van de mens Walraven zou slechts illusies verstoren. Waarom zou ik dat doen? Beoordeel hem naar zijn werk, dan is hem recht gedaan en eer bewezen. Wie meer verlangt, loopt gevaar zijn doel voorbij te schieten.’ Volgens inlichtingen van Veenstra was Belonje na 1943 zeer bitter gestemd jegens de progressieven en de medewerkers aan het tijdschrift Kritiek en Opbouw, waartoe ook Walraven heeft behoord.
Deze vrijdenker Walraven deed zijn kinderen bij voorkeur op een Christelijke Lagere School. ‘Het Protestantisme is de eerste schrede op de weg naar het vrije denken,’ zegt hij. Het Protestantisme was voor hem ook een tegenwicht tegen de Islamitische en animistische invloeden waaraan zijn kinderen in Indië bloot stonden.
De moedige landsarchivaris van 1910 die genoemd wordt, was Dr. F. de Haan, schrijver van Priangan en Oud-Batavia.
Menheersche is de locale naam voor Middelharnis.
Sievejaer: een antiek kastje met vijf laden. Een van de laden had een bureauklep.
| |
| |
Waertel: Flakkees voor woerd, een mannetjeseend.
Blijkbaar heeft hij voor het eerst sinds zijn aankomst in Indië, in de rust van Blimbing, aan zijn moeder geschreven.
Blimbing (Malang), 13 Maart 1935
Beste Jaap,
Ook je gewone mailbrief ontving ik Zondag, den 9den. Ik zal nu nog maar eens schrijven, ook per gewone gelegenheid, want ik doe er wel eenige dagen over en dan wordt het lang, zooals gewoonlijk als ik begin.
Over de geldzaken denk ik nog telkens na, maar ik zie geen middel om je te helpen. Woonde je hier, of woonde ik bij jou, dan zou ik in de eerste plaats de zaak beter begrijpen, en tevens zou ik gemakkelijk andere maatregelen kunnen nemen om het geld te verschaffen. B.v. door de twee huishoudens in elkaar te laten vloeien voor eenigen tijd, zoodat ‘de exploitatie’ goedkooper werd. Maar dat gaat nu eenmaal niet en mijn etablissement moet voortbestaan op Indische basis en f 250, - per maand is daarvoor zelfs nog niet genoeg. Ik heb het vorige jaar verdiend f 3331, 75 volgens opgave van de krant (ik had die opgave noodig voor de invulling van mijn belastingbiljet) en dat werkt uit op f 277, - p.m., een bedrag, dat ik ook noodig heb om te kunnen leven en waarop ik zelfs tekort kom voor vele noodige dingen. Je kunt hier wel in de kampong gaan wonen en heelemaal verinlandschen, maar je moet Indië en zijn geschiedenis kennen om te weten, wat daar de gevolgen van zijn. De gevolgen zullen toch al niet zoo schitterend zijn. Over een of twee generaties zullen er Walravens in den kampong zitten, wees maar niet bang! Niemand wandelt ongestraft onder palmen! Er zitten afstammelingen van de hoogste compagnies-ambtenaren in den kampong en ook van de laagste, maar in den kampong zitten ze. Indië beteekent voor den Europeaan altijd neergang en nooit opgang! Alleen zij, die zich er bijtijds aan kunnen onttrekken, blijven daarvoor bewaard, doch zelfs in hun geval zie je toch dikwijls, dat de nakomelingen getrokken worden naar het land, waar ze hun jeugd doorbrachten. De mensch zoekt altijd, net als het water, naar den minsten weerstand.
| |
| |
Zoo is ook mijn verlangen naar Holland nog gebaseerd op een heel andere overweging dan alleen het simpele verlangen Holland weer te zien. Daar zit veel meer aan vast, en uit het voorgaande kan je dat duidelijk worden. Het is alweer merkwaardig - en alledaagsch Flakkeesch - dat jij dat nu ook al niet anders kunt zien dan van den materieelen kant. In Indië, zeg je, zul je het beter hebben dan in Holland, dus is Indië een goed land voor jou en daarom zou je spijt hebben, als je hier was. Het zijn bekende klanken. Waar mijn boterham is, daar is mijn vaderland, zeiden dan die ongelukkige Hollanders in Canada tegen me, als ik over Holland sprak. Dat Holland, dat ik bedoelde, hadden zij nog nooit gezien. Er zijn zoovéél Hollanden! Mijn Holland is ook niet Dirksland. Ik zou veel liever op Java wonen dan in Dirksland, maar ik kan niet begrijpen, waarom ik niet in Amsterdam mag wonen b.v., nadat ik twintig jaar in Indië ben geweest. Ik kan niet begrijpen, waarom ik mijn kinderen niet daar kan laten opgroeien en waarom dat hier moet. Als ik gewoon ‘koloniaal’ was gebleven, dan zou, hoeveel kinderen ik ook had, het gouvernement mij in die twintig jaar zeker driemaal heen en weer hebben vervoerd naar Holland en terug, en met mijn heele gezin. Nu ik ‘particulier’ ben, is dat niet voor me weggelegd. Wij particulieren betalen belasting voor al de voorrechten van de ambtenaren en militairen, voorrechten, die wij zelf nooit zullen genieten. Het beginsel van het Europeesch verlof is natuurlijk iets, dat ik van harte toejuich. Wie naar Indië komt, moet ook weten, wanneer hij weer terug kan gaan. Maar wij, menschen als ik, zitten in de Indische muizenval! Wij komen er nooit meer uit, behalve als we dood gaan. Dan wordt ons lijk opgevreten door de Indische witte mieren!
Het is merkwaardig te bedenken, hoe iemand onbewust zijn fortuin met voeten kan treden. En ook van hoe groot belang het is een goed begin te maken aan je aardsche carrière. De pseudo-wijsgeeren zeggen dan, dat het maar goed is, dat we niet in de toekomst kunnen zien, maar als ik een kleine twintig jaar geleden in die toekomst had kunnen zien, dan zou ik anders gehandeld hebben.
Toen ik in dienst was, of kwam, toen was daar commandant
| |
| |
van het Korps Genietroepen de heer De Gaay Fortman, die nu nog burgemeester van Dordt is. Een vroom man, die je met een psalm op de lippen in de nor draaide voor een onbeteekenend vergrijp. Hij leefde volgens het stelsel van ‘de straffende hand van den slaanden God’. God zal er hem wel rekenschap van vragen hiernamaals, als God tenminste zulke dingen doet.
Na een jaar vertrok deze vrome man en werd vervangen door ‘de neus’. Dat was kapitein Kramers, die alleen maar kapitein kon worden en nooit majoor, omdat hij wel eens dronk, en een Inlandsche vrouw had, en meer van die eigenaardigheden. Ik had toen nog 1 ½ jaar te dienen en hoe het zoo kwam weet ik niet, maar kort na de komst van ‘de neus’ werd ik geroepen om op het korpsbureau te verschijnen en werd ik aan een schrijftafel geplaatst. Ik heb veel en hard gewerkt, zelfs 's avonds en Zondags, want het was genie en ze hadden daar van alles. Bouwwerken, proeven met radio in vliegtuigen, landtelegraaf, detachementen door heel Indië, die allemaal een eigen soort van administratie hadden. Er was daar enorm veel werk op dat bureau. Ik heb maar gewerkt, want ik vond dat best. Nooit heb ik meer in de doos gezeten, want niemand kreeg meer een kans om mij te straffen. Zelfs als er een vonnis viel, dan zat ik dat toch niet uit, want ‘de neus’ snoof dan verachtelijk en gaf mij een vrijgeleide, waarop stond, dat ik moest werken op het bureau, en daarmee kwam ik door alle wachten en barrières.
Toen ik weg zou gaan, was het Juni 1918 en de oorlog was nog aan den gang. Ik wist niets van Indië af, tenminste niet van het burgerleven. Daar had ik nooit iets van gezien. Maar ik kon verschillende baantjes krijgen, die allemaal evengoed leken, hetgeen niet zoo was. Ik koos de Oliefabrieken Insulinde, die twee jaar later al over den kop gingen, en ik versmaadde b.v. de Bataafsche Petroleum Maatschappij, die nog vaster zijn dan de regeering zelf, ja, die volgens booze tongen in Indië ook meer te vertellen hebben dan de regeering! Niets machtiger dan olie!
Maar, voordat ik wegging, had ik nog een onderhoud met ‘de neus’, en die zei, wat hij al meer had gezegd: ‘Walraven,
| |
| |
blijf nou hier! Dat burgerleven is niet zoo mooi als het lijkt, ook al kun je daarin boffen, maar dat moet je maar afwachten. Als je hier blijft, dan word je dadelijk staffourier (ik sloeg dan den rang van korporaal-stafschrijver over), het volgende jaar ben je sergeant-majoor, en dan is het nog maar een kwestie van wachten op het openvallen van de plaats van je voorganger en je bent adjudant.’
Zooals ‘de neus’ het gezegd heeft, zoo is het precies gegaan.
De man, die in mijn plaats is gekomen, is al driemaal met Europeesch verlof geweest, hij is adjudant, en hij kan dit jaar afvloeien met pensioen à f 125, - per maand. Hij is zelfs de laatste jaren burger-ambtenaar op het D.v.O. en heeft dus met de heele militaire uiterlijkheid niets meer te maken. ‘De neus’ is al dood, maar zijn woorden leven nog altijd in mijn binnenste. Want hij had gelijk. Ik had zijn raad moeten volgen, dan was ik nu beter af, ik kon in Holland wonen met mijn heele familie, en ik kon bij jou komen logeeren en je b.v. een half jaar lang mijn pensioen afstaan tegen vergoeding van kost en inwoning en je zou uit den brand zijn voor 't moment. Maar de goden hebben het anders beschikt en ik zag de toekomst mooier dan zij was. Zelfs ‘de neus’, van wie ik veel hield en voor wie ik alles over had, kon me niet bewegen om te blijven, terwijl hij heel goed wist wat het was. Het was een ingeroest socialistisch anti-militairisme, en dat zei hij ook, en hij begreep het zelfs, maar hij wees me tevens den weg om buiten dat militairisme te blijven, zooveel als mogelijk was. Hij had er me trouwens al uitgetrokken, door me op 't kantoor te nemen. Maar zoo versmaadt de mensch het goede, wat hem geboden wordt, om het twijfelachtige te aanvaarden.
Nu zou je misschien denken, dat vele menschen hier in Indië het met me eens zijn, als ik zeg, dat het eenvoudig ‘te erg’ is, dat iemand als ik voorgoed in de Indische muizenval zit opgesloten. Maar dat is ook anders. Allerlei menschen, die evengoed in de muizenval zitten als ik, wenschen dat feit niet onder woorden gebracht te zien. Ze worden kwaad, als je hun zegt, dat we in de muizenval zitten. In elk geval houden ze er niet van de dingen zoo rauwelijk en
| |
| |
open te constateeren. Je moet het een beetje camoufleeren, dat vinden ze beter.
Ik voor mij zie het nut daarvan niet in. Als ik in de krant lees, dat mejuffrouw Peloepessy, verpleegster 1ste klas bij den militair geneeskundigen dienst, een apin met een smoel, alsof ze zoo uit het oerwoud is losgelaten, die Hollandsch spreekt zooals een kaffer uit Afrika het ook doet, als ik lees, dat deze dame met acht maanden Europeesch verlof vertrekt wegens volbrachten diensttijd, dan kan ik schuimbekken van woede. Zoo'n kroesharige, diklippige Peloepessy is een staatsblad-Europeaan van Ambon en zij heeft in Holland niets te maken, want ze heeft er maag noch vrind, en ze vindt het er niet eens plezierig. Ze houdt er niet eens van, al was het alleen omdat ze haar Indische eten er niet krijgen kan en omdat het koud is enz. Maar ze gaat toch, omdat ze de gedachte niet kan verdragen, dat haar iets zou ‘competeeren’ van het gouvernement, dat ze niet zou ‘toucheeren’. Dat zij het gouvernement iets zou schenken, dat haar volgens de dierbare stomme bepalingen toekomt. En dan natuurlijk, ze gaat ook, om zichzelf de weelde te gunnen van in haar negorij te kunnen zeggen: ‘Ik ben in Holland geweest!’ En later: ‘Oh, tijdens mijn Europeesch verlof...!’ Er zijn er zelfs, zoo zwart als je laars, die zeggen: ‘Toen ik in Indië kwam...!’ Toen ze in Indië kwamen zaten ze met een navelstreng aan Indië vast! Moesten ze eerst worden losgeknipt!
Maar zulke ‘Europeanen’ gaan heden ten dage, in de crisis, en in de bezuiniging en de afvloeiing en de werkloosheid, nog dagelijks met een luxe-boot mee, om naar Holland te gaan! Waarom verzuipen ze niet onderweg?
Zulke dingen kunnen toch alleen maar opgeruimd worden door dictatuur, maar de dictatuur, die ons wordt aangeprezen in dezen tijd, is een dictatuur met kapitalistische en oorlogszuchtige tendenzen, naar ik vrees. Ik geef nog de voorkeur aan Lenin.
Hier thuis b.v. behoef ik over Holland niet te spreken. Het laat zich hooren, dat ik zulks toch doe. Mijn kinderen voelen wel mee, maar ze zijn nog te jong om zich te uiten; ze zijn Indisch, dus karig met woorden, althans als de blanda
| |
| |
aanwezig is. Alle Indischen hebben een minderwaardigheidscomplex, dat zich soms kan uiten in overdreven brutaliteit, soms ook in overdreven bescheidenheid en schuwheid. De gulden middenweg vinden ze maar zelden.
Ook mijn vrouw zwijgt op deze mijn klachten, maar komt er in latere oogenblikken op terug, zooals alleen een vrouw dat dan kan. Ik houd van haar, zeer veel zelfs, en ik houd ook van de kinderen. Maar daarom blijft het toch een feit, dat zij en de kinderen met hun negenen negen banden vormen, die mij binden aan dit land! Het huwelijk is voor de vrouw nu eenmaal haar broodwinning. En als er verandering zou komen in de situatie, dan zou ‘de nering’ schade lijden; ‘de betrekking’ zou minder ‘opbrengen’; ‘de business’ zou achteruit gaan. Het is niet anders. Vrouwen zijn zoo en hebben ten slotte geen gevoel. Dat zie je aan moeder en aan zooveel andere vrouwen, ook in literatuur en geschiedenis. Ze houden van haar kinderen, zoolang ze klein zijn. Maar dansen ze niet meer naar haar pijpen, dan sturen ze ze naar Amerika, met een roodbaaien hemd als aandenken, of ze juichen het van harte toe als ze voor den Oost teekenen. Zie zoo, van die soesah zijn we af, en zelfs is er wel een bijbeltekst te vinden (in het wraakzuchtige Jodenhoek, dat Oude Testament heet!), waarin zooiets wordt goedgepraat.
- Ik moet mijn vrouw nog zien, zoodra de nood het huis binnenkomt. Ook zij is lief en goed, maar de taal van de leege portemonnaie verstaat ze slecht!...
Verstandelijk zijn ze natuurlijk ver in de minderheid. Waar het geld vandaan komt, of hoe het wordt verdiend, dat blijft hun eeuwig een raadsel. Geen benul hebben ze daarvan. Maar intusschen regeeren zij je heele leven! En ik vind, dat zooiets een onrechtvaardigheid is. Er zijn moderne vrouwen, ook in Indië, die klagen dat de vrouw geen rechten heeft. M.i. heeft de vrouw veel te veel rechten. ‘De plaats van de vrouw is achter den sluier’, zeggen de Mohamedanen en ik ben het met hen eens. Ik ben het in dat opzicht eens met Hitler. Ook Troelstra dacht er zoo over, want als je met vrouwen in vereenigingen of in besturen zit, dan weet je, dat zij daarvoor niet geschikt zijn en moeite veroorzaken. De hemel beware je voor Suze Groeneweg of
| |
| |
voor mevr. Roland Holst, als je met haar in een zelfde bestuur zit!
En dat zijn dan nog de verlichte vrouwen! De anderen leeren nooit inzien, dat zij beslag leggen op de persoonlijkheid van den man, hem beletten zich volledig geestelijk en practisch te ontplooien, hem binden in de materie, aan het lagere gewurm om geld te verdienen, waar hij zelf voor zich persoonlijk met minder dan een derde zou kunnen volstaan. Hoe wijs is het van de Roomsche kerk om het trouwverbod voor priesters in te voeren! Wat staan ze daar sterk door! Hoe wijs is het van vrijmetselaars en andere genootschappen om vrouwen te weren! Op Soerabaia is een club, waar geen vrouwen binnen mogen komen. Wijs besluit is dat! Nergens rust je zoo uit als in die club, als je er eens komt. Nergens vind je zulke geschikte kerels om mee te boomen als daar.
Het burgerlijke huwelijk is de trouwste en hechtste bondgenoot van de huidige kapitalistische samenleving. Door geen enkel middel worden de geesten zoo getemd als door het huwelijk, met al zijn zorgen en beslommeringen en zijn afmattende problemen. Ik ben dan ook tegen het huwelijk in zijn huidigen vorm en als ik niet zooveel kinderen had, dan zou ik wegen vinden om mijn vrijheid te krijgen, ook al zou ik de band tusschen haar en mij niet verbreken. Maar mijn persoonlijke vrijheid van bewegen, die zou ik terugnemen en dat zou me ook lukken. Het zijn alleen de kinderen, van wie ik houd en die mij noodig hebben, die mij daarvan weerhouden.
Je spreekt over Alie, die ongeveer zou oud is als mijn Non (Dina). Die geslotenheid en dat min of meer egoïstische op zichzelf leven heb ik ook hier. Ik heb haar moeten dwingen om mij althans goedendag te komen zeggen, als zij van school komt, anders zou de heele relatie langzaam zijn afgestorven, althans wat de uiterlijke vormen betreft. Ik heb haar moeten duidelijk maken, dat ik daaraan behoefte heb en dat het mij groot verdriet doet, als zij mij voorbijgaat, ook al is het uit misplaatste verlegenheid of wat dan ook. - Ik groette vader ook niet in latere jaren, toen ik op dien leeftijd was. Doch vader volgde dezelfde tactiek en hulde
| |
| |
zich in norschheid. Hij brak daarmee dus af, wat er mogelijk nog aan genegenheid voor hem in mij had kunnen leven. Dat was niet veel. Ik was blij als hij weg was, en treurig als hij thuis was. Vrijdagen en Zondagen, dat waren geen dagen voor mij. Pestdagen, zooals ze nu zeggen.
Enfin, dat is een heel ander verhaal. De laatste jaren ben ik altijd thuis, dus moeten ze mij wel verdragen. Ik geloof, dat ik hen vrijlaat in zeer veel dingen. Wij staan hun het mooiste gedeelte van het huis af en nemen zelf genoegen met een hokje in de bijgebouwen. Dat doen we om hun een zoo goed mogelijke jeugd te geven. Gisteravond om half zes kwamen de drie jongens op de fiets thuis van het meer Wendit, doornat van den regen. Ook hun vriendje Piet was er bij, maar die fietste vlug door naar huis, durfde niet binnen te komen. ‘Piet krijgt straf’, zegt Jaap tegen mij, ‘omdat hij pas om half zes thuiskomt en dan nog doornat!’
Maar Jaap krijgt voor zulke dingen geen straf, zelfs al kwam hij om acht uur thuis. Dat zal hij niet doen, want hij weet, dat ik dan hevig ongerust ben en hem kom zoeken, maar straf... nee, ik zie er het nut niet van in. Het eenige gevolg van straf is, dat ze je gaan beliegen en gaan draaien. Nu doen ze dat nooit. Ze biechten eerlijk op, als het mis is, maar daarmee is het dan ook uit. Bovendien doen ze allerlei dingen, waarvoor wij thuis straf of standjes zouden hebben gekregen, zonder dat daar hier een woord van wordt gezegd. Het begrip van goed en kwaad is hier heel anders.
Zaterdagsmorgens bak ik koekjes. Heerlijke koekjes, die bij den bakker vijf maal zoo veel zouden kosten als hier thuis. Dat heb ik van de Engelschen geleerd. Dan is er een groote stopflesch met koekjes en het leeuwendeel wordt opgegeten door Wim, die nu eenmaal dol is op koekjes. Die zit dan zoo 's avonds met een boek of de krant aan tafel en de koekjesflesch vlak bij de hand. Het eene koekje na het andere verdwijnt dan in ZEd.'s mond en maag. Iedereen ziet dat, maar niemand maakt daar een opmerking over. Want Pappa zegt er ook niets van. Pappa had in zijn jonge jaren ook grooten honger naar koekjes - nu niet meer! - en nam ook de kans waar, als hij die schoon zag. Alleen de uitwerking was anders dan hier. Het kan mij geen lor schelen al vreet
| |
| |
hij op één avond al de koekjes op. Als hij genoeg heeft, dan stopt hij er wel mee, en als ze op zijn, dan duurt het tot de volgende week tot ik ze weer bak.
Non maakt al haar kleeren zelf. Altijd is ze bezig met het een of ander. Nu heeft ze een witte rok gemaakt, van een of andere lap, waarvan de herkomst mij niet duidelijk is. Haar moeder zal daar wel meer van weten. Bij den rok behoort een blouse, die misschien van kunstzijde of zoo moet zijn. Daarvoor heeft ze geen geld, maar ze begint bij haar moeder te pleiten. (Haar moeder is zelf ook nog een groot kind en wil ook altijd nieuwe kleeren hebben). Die zegt dan: ‘Dat kan niet deze week’. Dan maar de volgende week, zegt Non. ‘Dan kan het ook niet!’ En zoo wauwelen ze nog een poos door, tot Non plotseling zegt: ‘Maar hij is er ook nog!’ Die hij ben ik! En Non is er zeker van, dat hij zal geven, wat ze wenscht, als het er op aankomt. Ze wacht er alleen mee tot het uiterste, omdat ik me natuurlijk veroorloof haar te plagen met haar modieuse ijdelheid enz. Maar als het noodig is, dan komt ze te mijwaarts en brengt haar belangen voor. Dus moet ik daaruit concludeeren, dat ik nog iets voor haar beteeken, in ernstige zaken, en dat ze op mij vertrouwt als op een rots. En dat is wat je hebben moet, vind ik, dat is het voornaamste.
Deze week komt Wim thuis met een huiswerkboekje, waarin met roode inkt staat: ‘Onvoldoende voor aardrijkskunde’. Dat moet ik teekenen. Onmiddellijk na thuiskomst draait hij me zwijgend dat boekje voor mijn neus, en ik teeken. Ik zeg alleen: ‘Dat is toch niks voor jou, Wim?’ Wim zegt: ‘Hm!’ en verdwijnt. Verder wordt er niet meer over gepraat. De schoolfrik bereikt zijn doel niet, maar Wim heeft toch een dure les gehad. Voldoende voor hem om indruk te maken, en 's avonds zie ik hem blokken op die aardrijkskunde met de atlas naast zich. Liever zou hij natuurlijk gaan vuurtjestoken of fietsen. Maar hij blijft mijn trouwe vriend, nietwaar!
Wij wonen buiten de stad Malang, een uur gaans van het centrum. Maar het huis staat aan den grooten weg naar Soerabaia, en er is een stoomtram, vele bussen, kleine ‘demmo's’ en dogcarts. Met de tram kost het 6 cent, met de bus
| |
| |
5 cent. Wim en Jaap gaan met de fiets naar school, maar Maarten gaat 's morgens met de tram, samen met Liesje. Liesje komt om half twaalf weer met de tram terug, maar Maarten komt pas om 1 uur of half twee met de bus, want die zit in een hoogere klas en de school duurt voor hem langer. Hij heeft nog geen fiets, maar sjouwt altijd overal mee op de bagagedrager van Willem. Binnenkort krijgt hij zelf een fiets.
Nu is het Zaterdag en Maarten is vroeg thuis, omdat er schoolvergadering was. Maarten denkt: ‘Gelukkig! Een vroegertje en dat net op Zaterdag! Ik pak de eerste de beste bus!’ En zoo geschiedt. Maar als hij thuiskomt zien wij dat hij alleen is. Anders heeft hij altijd nog een ander jongetje en meisje bij zich, kinderen van menschen uit de buurt. ‘Ja’, zegt Maarten, ‘ik begrijp die luidjes niet. Het is toch Zaterdag en wij mogen vroeg naar huis, maar zij blijven daar rondhangen in de stad tot de gewone bus van één uur. Ik begrijp die luidjes niet!’
‘Die luidjes’ hebben geen goed tehuis! Die vinden, dat vader en moeder van dat vroegertje niets behoeven te weten en daarom zorgen ze, dat ze op den gewonen tijd thuis zijn. Je kunt nog lang genoeg thuis zijn, immers. Maar bij ons is dat anders, en dat is een feit om blij mee te zijn. Die van ons beschouwen ‘thuis’ als het hoofdkwartier en al hun vrijen tijd besteden ze met ‘thuis’ als vaste basis.
Zaterdags, zoodra ze thuis komen, dan hoor je andere klanken opstijgen! Dan zwelgen ze in vrijheid. Meestal staan er dan al bepaalde dingen op het programma en de Zondag is op komst. Zondagsavonds wordt het me soms werkelijk te erg, want dan zijn ze ten slotte zoo gedemoraliseerd van losbandigheid, dat ik er een stokje voor moet steken. (Zondags komt er geen krant en geen pakje voor mij van Belonje en dan voel ik me altijd min of meer als Robinson Crusoë op zijn eiland!) Met den Zondag moet je vooral oppassen, als je niet kerkelijk bent. De meeste menschen weten geen weg met zooveel ledigheid en vrijheid! Vooral in het saaie Indië.
Zaterdagsmiddags gaat mijn oudste zoon Wim ook naar de padvinderij! Dan dost hij zich uit in uniform, grijsgroen,
| |
| |
met groene zijden das en een hoed als Baden Powell - die hier een paar maanden geleden geweest is! - sportkousen enz. Daarbij de fiets en de lange lat, waarmee zij blijkbaar ‘het pad’ vinden door over slooten te springen. Onderscheidingsteekenen sieren zijn borst en dat alles beteekent wat. Vuur aanleggen in het open veld met gebruik making van hoogstens twee lucifers. Seinen met vlaggen; knoopen en splitsen; rijst koken in het kamp, en meer van die nuttige bekwaamheden. Maar hij doet het nooit anders dan Zaterdags. De overige dagen hangt het costuum aan den kapstok. Dus hij overdrijft het niet!
Hij heeft het ook eigenlijk niet noodig, want voor een jongen is het hier vlak bij huis heerlijk. Daar is het meertje Wendit, in een klein dal gelegen, beschaduwd door oude boomen, waarin apen leven, en dat kristalhelder water bevat. Een kennis van mij, oud-machinist in de suiker, woont daar vlak bij en daar kunnen ze altijd hun fietsen neerzetten en hun kleeren opbergen bij 't zwemmen. En achter het huis is een groot veld om te vliegeren en zoo, terwijl trouwens Lawang, Batoe en zulke mooie plaatsen per fiets bereikt kunnen worden. Dit is een der mooiste streken (en klimaten!) van Java, moet je denken. Wat dat betreft hebben zij een mooien kindertijd.
Lezen doen ze allemaal ook. Als je ze buiten bezig ziet, zou je niet denken, dat hun kamer vol boeken staat. Maar dat is zoo. En die worden gelezen, zelfs Dickens, zoo oud als hij in hun oogen moet zijn. Van de krant krijg ik veel boeken toegezonden voor de Boekenrubriek, die aan mijn zorgen is toevertrouwd sedert de laatste paar jaar. Ik ben n.l. een expert op letter- en taalkundig gebied, zooals je weet. En bij die boeken zijn dikwijls allerlei mooie dingen voor kinderen. Die vinden dan hun weg naar de plank van de jongens of de meisjes. Ook worden hier veel tweedehandsche boeken verkocht, want in Indië is altijd veel gelezen, ook in vroeger jaren. Vroeger nog wel meer dan nu, denk ik. Leesgezelschappen zijn echte Indische instellingen. Oude boeken zijn hier ontzaglijk veel in omloop. Ik koop dikwijls wat voor weinig geld. Ik heb zelf ook een enorme verzameling natuurlijk, zelfs nog van vóór ik naar Canada ging. Als
| |
| |
je nagaat, wat Multatuli in Indië gelezen had, dan heb je een voorbeeld van het oude Indië, vol verveling op de buitenposten, vol lange loome middagen en avonden, dat heelemaal doodsch en vaal zou zijn geweest zonder boeken. Ik kocht juist verleden week twee deelen van Gustaaf Frenssen, De Predikant van Pogsee, voor 50 cent per deel gebonden. Maar soms vind ik nog veel betere koopjes, vooral bij Inlanders, die niet weten, wat ze verkoopen. Als het bandje oud is, dan vinden ze het niet veel waard, maar mij is het niet om het bandje te doen, natuurlijk!
Lezen is hier absoluut noodig voor hun taalkennis. Je moet hier vechten voor het Nederlandsch, want anders wordt het een patois. Voor de kleintjes, zooals Maarten en Lies, koop ik dan ook altijd goede leesboeken, en voor de grooteren ook natuurlijk. Verder is er een bibliotheek van de gemeente en daar gaat mijn dochter Non op zoek. Zij is een dikke vriendin van de bibliothecaris, omdat ze zoo op de hoogte is natuurlijk. Ik heb je vroeger al geschreven, dat ze allemaal slecht rekenen, maar zeer goed zijn in taal. Wim maakt de beste opstellen van de heele school, maar rekenen... treurig. Ik zie het er nog van komen, dat hij niet op Mulo of hbs kan gaan, omdat hij niet slagen zal voor het toelatingsexamen. En dan komt daar nog bij zijn spraakgebrek, dat is meer dan erg, niet het minst vanwege de herkomst ervan. De gebreken der vaderen worden hier bezocht aan de kindskinderen. Wat hebben die kinderen van mij nu eigenlijk te maken met een grootvader, die nooit eenige notitie van hen zou hebben genomen, zelfs al leefde hij nog?
De ambachtsschool is hier in Indië niet aan te bevelen. Dat is voor Inlanders en een zeker soort van Indo-Europeanen heel goed, maar voor ons leidt die weg naar den kampong. Ik weet natuurlijk wel, dat het leven je ten slotte plaatst, daar waar je thuishoort, maar ook dat alleen op voorwaarde, dat je het leven een kans geeft en niet bang bent voor een avontuur. Isoleer je jezelf op Flakkee b.v. of op een bepaalde plaats in Indië, dan ga je op of neer met die plaats en je persoonlijke neigingen krijgen geen kans om zich te ontplooien. Flakkee en zulke plaatsen trekken iemand neer. Trouwens, de menschengemeenschap in 't algemeen trekt je neer. Zij
| |
| |
heft je zelden op. Alleen hier en daar zijn er menschen, zooals ‘de neus’ en Belonje, die zeggen: ‘Kom hier, jij staat te laag en ik zal je optrekken tot een betere hoogte’. De meeste menschen hebben de neiging om anderen in de laagte te trappen. Zelfs je eigen familie heeft die neiging. De grootste grief van vader tegen mij was, dat ik knapper was dan hij. Hij legde het af en daarom vooral trapte hij me in de modder. En moeder volgde hem. Zelfs nu staat ze verbaasd, dat haar theorie niet is opgegaan. Volgens haar theorie behoor ik een verloopen koloniaal te zijn met een hangsnor en een jeneverneus. In werkelijkheid ben ik iemand, die leeft in een wereld, die voor haar gesloten blijft.
Ook in de Inlandsche maatschappij zie je dat duidelijk, hoe de een den ander in de laagte houdt. De weinige evolutie onder de Inlanders komt vooral door de Inlanders zelf, niet door de koloniale overheersching. Wij zouden hun alles moeten geven, indien zij het werkelijk wilden. Maar zij willen het niet echt en oprecht, en daarom blijven ze in de laagte, waar ze sedert eeuwen in zijn. Ook onder hen is uitbuiting van den zwakke door den sterke; zelfverheffing op grond van een ietsje meer bezit of kennis; tyrannie in kleine gemeenschappen door de ‘adat’, precies als bij ons. Al deze dingen worden dan gecamoufleerd door termen als ‘stand’, ‘fatsoen’, ‘zedelijkheid’, maar in werkelijkheid zijn het vermomde, tyrannieke, ongeschreven wetten, die de bedoeling hebben den kleinen man niet te veel levensgeluk te doen genieten en hem te beletten zijn vleugels uit te slaan. En alles doen die menschen om toch maar in overeenstemming te leven met die ‘adat’. Deze slaven vragen niet of zij wellicht te goed zijn voor hun ketenen, maar zij vragen, half-angstig, of zijzelf wel waardig zijn om zulke eervolle ketenen te dragen! Zij zullen hun eigen kind glad verloochenen en het prijs geven aan de grootste gevaren, alleen omdat zij daarmee ‘de ketenen’ beter waardig hopen te worden. Dit ras kan het beste uitsterven, vind ik, maar je vindt het zoowel in het Westen als in het Oosten. Het leeft en het is onsterfelijk.
Van tijd tot tijd houd ik leerzame preeken tegen hun. En ook beginnen de drie oudsten te lezen, wat ik in de krant
| |
| |
schrijf, vooral de beschouwingen over boeken en causeriën over Indië en plaatsen in Indië. Zoo kan het wel niet missen, of ze worden van mijn geest doordrongen, en soms merk je dat dan ineens. Het gebeurt ook wel, dat ze wegloopen onder mijn preek, want, alles wel beschouwd, is Indië hun moederland - niet hun vaderland! - en ook zijn ze min of meer geloovig! Ook dat is een terrein, waar ik altijd met voorzichtigheid moet rondgaan. Dat komt van de school, die een Bijbelschool is, maar dat kon niet anders, want in Indië worden de menschen maar een beetje van alles wat, en dat moet ik niet hebben. Bovendien is het Protestantisme de eerste schrede op den weg tot het vrije denken, en dat moet ik wèl hebben.
Maar ruzie onder elkaar hebben ze niet, en ook zijn ze niet uithuizig. De twee groote meisjes, Anna en Non, kun je soms niet het huis uit krijgen met een stok! Non wordt in Augustus 16 jaar en Anna in November 15. Non gaat nog op de Mulo, maar dat zal eind Mei wel afgeloopen zijn. Dan haalt ze haar einddiploma. Anna kon niet door het toelatingsexamen komen, uit pure zenuwachtigheid, en die is dus thuisgebleven. Dit jaar is ze dus 's morgens alleen met haar moeder, en ik heb moeite gehad om haar ervan te overtuigen, dat ik het heelemaal niet erg vond, dat zij niet op school was gekomen. Zij dacht, dat ik haar nu een domme meid en een luie meid zou vinden, maar ik schijn toch eindelijk er in geslaagd te zijn dat uit haar hoofd te vegen. Te praten, kan ik niet zeggen, want hoe meer je praat, hoe meer ze in de war raakt. Dus heb ik maar met kleine dingen haar laten voelen, dat er absoluut niets degradeerends in ligt, als je geen voortgezet onderwijs krijgt of kunt krijgen. Ondertusschen is ze al aardig op weg met talen, hier thuis, dus komt ze eigenlijk niets te kort. Want in taal is ze natuurlijk goed; het was alleen rekenen, dat voor haar een struikelblok vormde.
Als nu straks Non thuiskomt, dan wordt het voor Anna eerst recht prettig. Want die twee kunnen het altijd best samen vinden, ook al komt de meeste liefde misschien van den kant van Anna. Voor Anna is Non de eenige en beste vriendin op de wereld. Andere vriendinnen heeft ze dan ook
| |
| |
niet, en als Non, die meer relaties heeft buiten, soms eens een avond of een Zondag alleen weg is, bij een vriendinnetje op visite, dan zie je Anna treuren. Intusschen komt ook Non steeds weer terug tot haar penaten, na een excursie in ‘de wereld’. Altijd valt het haar weer tegen, blijkbaar. Maar ook altijd begint ze weer een nieuw experiment!
Op school heeft ze natuurlijk ook jongens, die op haar verliefd zijn. Eens had ze zelfs een heel serieuze connectie, Jopie. Maar Jopie was een tyran van jalouzie en daar had Non toch niet van terug. Ze mocht zelfs niet kijken naar een ander mannelijk wezen en ze had geen leven meer. Je lachte je slap, als je dat geval zag. Tot Non plotseling overging tot een daad, en het engagement, zoogenaamd dan, verbrak. Bij haar was het maar vriendschap, maar bij die jongen was het al meenens. En zoo zijn er nog wel eens van die geschiedenissen, die dan thuis allemaal worden verteld, vooral als mama, Non en Anna bij elkaar zitten! Mama beschouwen ze eigenlijk als hun gelijke, meer als een vriendin dan als een moeder, en dat is ook wel juist, want wat verstand betreft staat Anna wellicht boven haar mama. Ook al is ze dan ‘gezakt’! Ze heeft het logische verstand, wat je op geen enkele school kan leeren. Ze ziet buitengewoon scherp en zoo is ze altijd geweest. Humoristisch is ze ook, en dat is geen Oostersche eigenschap. Anna heeft trouwens het meest Europeesche gezicht van de heele bende.
Zoo zijn dus die twee meisjes eigenlijk met elkaar gebaat en oefenen ze een goeden invloed op elkaar uit. Ze hebben geen buitenstaanders noodig; ze gaan altijd samen wandelen of fietsen of een boodschap doen of naar de bioscoop, niet eens dikwijls. Alleen enkele films, waarover ze gelezen hebben in de Groene Amsterdammer of zoo, gaan ze zien. En dan gaat meestal ook hun moeder mee. Ik ga nooit naar een bioscoop. Ik heb er geen behoefte aan en heb liever een gezellig gesprek met iemand achter een pot bier.
Wij hebben hier overigens alle films, die ook in Holland zijn. Zij komen hier met de Knilm natuurlijk. Misschien dat mijn beroep van journalist mij vandaag of morgen noodzaakt films te gaan zien.
O ja, je dacht, dat het stukje over de Malangsche jeugd van
| |
| |
mij was. Nee, dat denk ik niet. Ik behoor tot de naamlooze redactie. De Indische Courant heeft hier op Malang ook nog een redacteur voor Malang, de heer Tenret, en die vischt het vaarwater af voor nieuwtjes van den dag, de rechtbank, de bioscopen en wat er zooal voorkomt. Ook hij is er alleen bij de gratie van Belonje, want een licht is hij niet. Maar Belonje trapt er nooit iemand uit, als de lui het er zelf niet naar maken. Zoo is hij. Een beste kerel in een slechte wereld. Wat Tenret doet is een vreeselijk werk. Dan moet je iedereen kennen en overal naar toe en met niemand ruzie hebben en iedereen ontzien en om alle klippen heenzeilen. Niks voor mij. Elken morgen gaat die brave, met zijn hoed in zijn hand, naar den burgemeester, of naar den secretaris, en naar den resident en den ass. resident, en den commies, en naar den griffier van het landgerecht en naar verschillende van zulke knapen meer. En als hij kritiek oefent op zoo'n godje, dan is hij de kwaje piel natuurlijk. Dan onthouden ze hem elke inlichting. En als hij nu maar talent van werkelijke journalistiek bezat - artikelen schrijven in algemeenen zin en zoo - dan was dat niks, maar hij moet het hebben van berichtjes en zulke verhaaltjes als de diefstallen in het zwembad. Dus ben ik maar blij, dat ik niet in zijn plaats ben. Ik heb het voor mijzelf heel wat makkelijker. Ik behoef niemand te gaan opzoeken en kom nooit ergens. Maar als er iets is, dan trek ik van leer in een hoofdartikel en dan weet iedereen, dat die brave Tenret daar geheel en al onschuldig aan is, ook al siddert zijn hart vermoedelijk er bij.
Onlangs hebben wij ‘een persdelict’ gehad door mijn schuld. Ik had iemand in een hoofdartikel uitgemaakt voor charlatan en wonderdokter, in politieken zin natuurlijk. En die knaap diende een aanklacht in wegens beleediging. Belonje moest natuurlijk de schuld op zich nemen, want hij kan als hoofdredacteur niet openlijk erkennen, dat anderen artikelen schrijven die voor werk van de hoofdredactie doorgaan, dus bleef ik er buiten. Hij kreeg f 25, - boete!
Ja, slechte kinderen zijn hier ook genoeg. Die diefstallen in het zwembad, waarbij jongens van de hbs geld hadden gestolen uit de kleeren van baders, vonden ook hun oorzaak in het uitgaan met meisjes, waarvoor die snaken natuurlijk
| |
| |
geen duiten hebben. Dus stalen ze die maar. Goedkoope gelegenheden om uit te gaan zijn hier in Indië niet. Het is alles duur, omdat het voor Europeanen is. Als ik in een café ga zitten met mijn vrouw en wij nemen elk een paar consumpties, dan ben je zoo vier of vijf gulden kwijt. Neem je de kinderen mee, dan is het natuurlijk net zoo. Ik ga wel eens een enkelen keer met Non en Anna ergens heen, ijs eten en een taartje, en ik een biertje, natuurlijk, maar dat valt niet mee, als je alles meerekent. Gewoonlijk is het avond en dan komt er nog taxigeld bij om thuis te komen. Dergelijke grappen kosten hier veel geld en toch doe ik het graag, dat spreekt. Bij ons meertje Wendit is ook een buffet en een aardig zitje, waar je het water en de ganzen en eenden kan zien. Prachtig eigenlijk. En daar is het meer landelijk, zooals in een theetuin in Holland, en daar is het ook wat goedkooper. Dat is eigenlijk voor kinderen veel beter. Er zijn ook bootjes te huur en dat is dan altijd een groote vreugde.
Maar de ‘moderne’ jeugd heeft daaraan niet genoeg en zoo vlogen ze er in. De zaak gaat waarschijnlijk in den doofpot, doordat de schade vergoed is en de aanklachten zijn ingetrokken en doordat de officier van justitie meewerkt. Zoo gaat dat dan hier in de kolonie. De jongens zijn toch al geblameerd natuurlijk en de meisjes evenzeer. Ook op Batavia is hetzelfde onlangs voorgekomen. Dit is een onderwerp, waar ik veel over zou kunnen schrijven, over de opvoeding der jeugd n.l. hier te lande. Het is een slecht land voor kinderen, vooral in sexueel en ander opzicht, en als je kinders hebt, die daar buiten blijven, dan moet je dankbaar zijn. Die van mij staan op sterker beenen dan hun vader, toen hij nog jong was, dat weet ik wel. Dat hebben ze dan zeker van hun moeder, die ook zoo rein is als een duif en die ook thuis geen enkele slechte invloed duldt. In dat opzicht ben ik gelukkig. Elk verkeerd element wordt eenparig door ons de deur gewezen en ik heb nooit die ellende, die hier zoo dikwijls voorkomt, dat je allerlei personen in je huis moet dulden, die de vrouw er in haalt en die de man maar niet kan uitbannen. Nee, wat dat betreft, alle respect hoor! Mijn zoon Wim, die al wat grooter begint te worden, toont soms
| |
| |
een innigen afkeer van alles, wat gemeen en laag is, en hij handelt er naar ook. Dat moet je zien en meemaken!
23 Maart 1935
Ik ontving intusschen de kranten; twee bundeltjes. Hartelijk dank daarvoor. Ze wekken gemengde gewaarwordingen bij mij op. Het is wel typisch, dat ik in bijna twintig jaar zoo goed als niets zag van de locale aangelegenheden van mijn geboorte-eiland. Mijn hevige belangstelling in dat alles kunnen jullie niet begrijpen. Wat ik in Canada het ergste miste, was niet het vaderland, maar de kranten en de boeken van het vaderland. Al die dingen, waar onze ouders zooveel op tegen hadden en die ze tijdverspilling noemden. Dingen, waar de bakker geen brood op geeft, om het zuiver boerschmaterialistisch te zeggen. In Indië mis ik dat niet. Dit is een voordeel van Indië, dat je nooit, ook niet op de kleinste plaatsen, zonder goede Hollandsche lectuur bent. Wat dat betreft is Indië heel wat verder gevorderd dan Flakkee. Op Flakkee heb ik nog nooit een aflevering van De Gids of De Nieuwe Gids gezien. Ik geloof niet, dat die er in mijn tijd waren en dat was werkelijk jammer voor Flakkee. Ik kan me werkelijk schamen, als ik bedenk, dat ik de geschiedenis van het Laantje van Hobbema nooit eerder had gehoord. Ik heb wel altijd gevoeld, dat het raadhuis van Menheersche geen gewoon bouwwerk was; dat er iets anders uit sprak, dan wat men gewoonlijk in Flakkee vindt. Maar ik heb toch nooit iemand gesproken, noch iemand gelezen, die mij nu eens vertelde, hoe het eigenlijk daarmee zat. Zelfs in het boek van F.O. Vervoorn was, meen ik, daar niets van te vinden, ook al zou ik dat wel graag eens herlezen. Ze hadden er een exemplaar van bij Nieuwland. Je schrijft over Kleeuwens, meen ik. Is dat niet die man, die lezingen hield. Iemand van Den Bommel of zoo. Wij waren ook eigenlijk te laag in ‘stand’ om met die liberale weldoeners der menschheid in aanraking te komen, want, hoe weldadig zij dan ook waren, zoo bleven ze toch altijd op de bovenste trede van hun stoep staan. Bovendien was er een schampere minachting voor die dingen onder de dorpelingen.
Het bracht geen geld op en daarom hadden ze daar slechts een
| |
| |
grimmigen glimlach voor over, geloof ik. In de 19de eeuw was het over heel Nederland zoo gesteld, dat is natuurlijk waar. In de 20ste eeuw is dat wel zeer veranderd, en zijn wij gaan bemerken hoeveel ons dierbaar voorgeslacht heeft vernietigd en afgebroken en verkocht en laten verloren gaan. Ook in Indië is dat meer dan treurig, nog veel treuriger dan in Holland natuurlijk. Wat Indië betreft is het niet te beschrijven, zoo treurig als dat is. Dit is een commercieele wereld geweest en anders niets. Wat bewaard is, dat kon niet kwijtraken, omdat het eigendom van het gouvernement was. Zoodoende is, wat wij nog hebben uit vroeger tijd, alleen nog aanwezig door een gelukkig toeval. De archieven van de Bataviasche notarissen, en van de rechtbanken uit den Compagniestijd lagen b.v. op den zolder van het stadhuis, onder een dikke laag vleermuizenpoep. Dat was meteen een beschermende laag. In 1910 vond de toenmalige landsarchivaris (hij was de eerste in zijn functie en hij was een moedig man!) dien rommel daar op dien zolder. Enfin, daar zou ik ook vellen over kunnen vullen. Er is geen gezin in Indië of het komt vroeg of laat met al zijn hebben en houden onder den hamer, en eris hier altijd een klasse van menschen geweest, die daarvan leefden. Die slopen als hyena's rond deze afgestorven boedels van oude Indischgasten en die het alles uit elkaar rukten, soms het naar Holland meenamen of het daarheen verkochten. Ik geloof, dat er in Holland meer is uit het verleden van Indië dan hier in Indië zelf. En ook daarom zou ik nog wel eens graag naar Holland komen, één keer maar! Maar ik moet nog niet te oud zijn, anders is het niet meer de moeite waard!!
Vandaar, dat je ook nooit iets van ons naar Indië moet sturen. De klok van Opoe b.v. of de ‘sievejaer’ of zooiets. Laat dat maar rustig in Holland! Indië beteekent ondergang, verrotting, bederf, vermolming, verslinding door haaien ook, vernieling door dommen en hebzuchtigen. De geest van Indië als altijd negatief, afbrekend, vooral ten opzichte van Westersche dingen. Daarom moeten Westersche menschen en dingen ook in het Westen blijven, en hoogstens hier komen met een retourkaartje in hun zak. Zooals Jo Spier b.v. Ik herinner me nog, dat wijlen Clémenceau op Java
| |
| |
was. Hij ‘deed’ Java per express. En toen zei een zendingsdokter tegen me, dat dit de juiste manier was om Java te zien: hard met de express er over heen. Zoodra je afdaalde tot finesses, dan was het mis. En dat zei een kenner van land en volk, een zendingsarts, die het alles behoort te aanvaarden als komende van den ondoorgrondelijken maar goedertieren God!... En hij had gelijk.
Op het knipsel wat je me toen gestuurd hebt ‘Overflakkeesche Rhapsodie’ getiteld, kan ik den datum niet ontdekken. Het was de tweede Rhapsodie en in een noot staat, dat de eerste verscheen ‘in het Avondblad van 24 dezer’. Het is maar de vraag welke maand dat was. De schrijver, L.J. Bol, is begonnen in Ooltgensplaat, en hij heeft daarvan heel wat te vertellen, o.a. ook over het raadhuis. Het zou interessant zijn om het te vernemen, maar hoe kom ik er hier aan? Ik kan dat alleen op Batavia, in de Bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap, waar ze leggers aanhouden. Maar ik kom misschien niet zoo vlug meer daar. Ook kan ik me niet voorstellen, dat die stukken niet zouden zijn voortgezet. Ze verschenen op ongeregelde tijden natuurlijk. Vandaar de noot. Maar het Westen van Flakkee is zoo mogelijk nog belangrijker dan het Oosten. Goeree en Ouddorp, daar ligt geschiedenis, zoo oud als de Romeinen. In het Haagsch Maandblad van December 1934 schrijft jhr. mr. P. van Reineck Leyssius over ‘De wordingsgeschiedenis van de Zuid-Hollandsche eilanden’. Hij is nog maar aan Beierland en Voorne en Putten, en zijdelings spreekt hij ook over Flakkee, hoewel dat, het eigenlijke Overflakkee, veel jonger is. Maar Goeree is zoo oud, dat er in de zee voor Goeree Romeinsche munten gevonden zijn. Als je er komt - tenminste vroeger! - dan voel je en zie je ook, dat je in een ander land bent. Ik zou daar nog graag eens, nu als volwassene en vrij in mijn bewegingen, gaan kijken! Vader reed met ons door Goeree, maar nooit nam hij de moeite om je eens te brengen bij den Dom of bij dat stuk toren. De status quo werd gehandhaafd, dus zag je van Goeree niet anders, dan wat je uit de verte kon zien, benevens het blozende gezicht van vrouw Van der Wende. Het is allemaal wel heel jammer. Zoo goed als Holwerda Saksische oudheden gevonden heeft
| |
| |
op Voorne, zoo goed zou hij ze vermoedelijk vinden op Ouddorp.
En dan Zeeland, dat je alleen als ‘een verloren tooverland’ zag uit het raam van Hinderientje Bouwens. Ik las onlangs nog ‘Zeeuwsche Mijmeringen’ van dr. P.H. Ritter, en ik begrijp eigenlijk niet, waarom ik daar zelf nooit ben geweest, en nog minder, waarom ik er vermoedelijk nooit zal komen. Maar dat denk ik zoo dikwijls. Ik lees een artikel over de kerkhoven van Parijs, en dat daar op de muren zelfs reclames worden geschilderd. Maar ook dan denk ik weer: waarom kan ik daar nooit eens heengaan? Ik vind, dat ik het recht heb op het kerkhof Montmartre rond te loopen en stil te staan bij het graf van Heine en van De Musset en zoovele anderen. Het is een schreeuwend schandaal, dat zooiets voor mij niet mogelijk is. En ik wil graag vierde klas gaan; dat komt er nog bij en dat maakt het nog een grooter schandaal. Ook op zulke gronden zullen mijn grieven tegen hen, die vroeger invloed hadden op mijn leven, en die mij in de ballingschap dreven, nooit verminderen maar altijd nog aangroeien.
Ja, die krantjes! Ze zijn eigenlijk nog altijd eender als jaren geleden. Het is toch zeker bijna 40 jaar geleden, dat de ‘Vooruit’ voor 't eerst verscheen. Het was in den tijd van de relletjes van ds. Snel en ik was toen misschien 12 jaar. Maar de letters zijn nog precies dezelfde. De vette hoofdjes van de plaatselijke berichten zijn nog net zoo en ook de gewone drukletters! Het is merkwaardig! En de stijl van de ‘correspondenten’ is dezelfde als altijd. Ze hebben maar één stijl. Als ik zoo schreef, verdiende ik geen droog brood! ‘Hij had het ongeluk’, staat er dan, soms in drie berichten achter elkaar! En ‘de landbouwer C.K,’, als ze ‘de boer’ bedoelen. En wat is ‘armgaard’, dat van f 14, 30 tot f 19, - kost? Die naam is me niet bekend en ik kan hem ook niet vinden in het woordenboek van Koenen.
En op Goeree heeten ze nog allemaal Tanis, en op Ouddorp Grinwis of Westhoeve, en in Dirksland Knops of zoo. Langzamerhand zijn ze allemaal familie van mekaar, als je het goed gaat uitzoeken. En toch is het interessant. De gemeenteveldwachter H. Cramer handhaaft zijn proces-ver- | |
| |
baal, staat er dan, en je kunt nagaan welke herinneringen zoo'n bericht bij me opwekt. Maar tevens denk ik dan, hoe het zou zijn met dat ongelukkige kind van hem en of zijn vrouw met de Zeeuwsche kap nog leeft.
Dank zij het overlijden van den heer Gerard Nicolaas Breur weet ik nu, waar al die andere Breuren wonen, en dat ze nog leven. De ouders zijn dus allebei dood. En mevrouw Niesje Zaayer-De Graaff is ook heel oud geworden, denk ik zoo. Haar zoon, mr. A. Zaayer, zat in de hoogste klas, toen ik in de eerste was. Hij is dus zeker 7 jaar ouder dan ik en ongeveer 55. Je hoeft niet te vragen hoe oud zijn moeder dan was! Ik zie hem nog een draai om zijn ooren krijgen van zijn leermeester en oom, J.A. Koenraad. Die is zeker ook al dood.
En dat geval van Krien, dat is treurig. Ik kan hem me alleen maar voorstellen als een klein ventje, met zwarte oogen en roode wangetjes en een overjasje aan, dat hem wel wat groot was. De waertel zwom voorop in den ‘buzem’ en hij riep: ‘Makkers, kom deur!’ Ik herinner me, dat hij dat zei, als de waertel kwaakte en voorop zwom. Hij had een beter karakter dan Geer, als ik me niet vergis. Hij was ronder en eerlijker, tenminste in later jaren, toen ze al groot waren. Hoe gaat het met Gerrit en Kee? En met al die andere kinders? Elk heeft zijn eigen geschiedenis natuurlijk en vermoedelijk niet zoo heel vroolijk.
De prijzen van al die ‘vereenigde’ winkeliers zijn, volgens Indische begrippen, heel laag. Alleen boter kost hier maar f 1, 55 per blik van drie pond. Tegenwoordig wordt er Hollandsche boter geïmporteerd, uit Brabant en Friesland, verschillende merken. Vroeger kregen wij die niet te zien en kwam alles uit Australië. Wij krijgen hier namelijk alleen datgene, waar importeur en winkelier wat aan kunnen verdienen! Wij leven ook in dat opzicht onder dictatuur. Nu het in Holland slecht gaat, krijgen wij Hollandsche boter, zelfs tegen lagere prijzen dan in het vaderland. Ik las, dat er zooveel vleesch in blik is, waar de werkloozen niet aan willen. Ik denk, dat het hier best zou gaan tegen lage prijzen. Het versche vleesch, alhoewel beslist minder in kwaliteit dan in Holland, is hier ook goedkoop, 20 en 25 cent
| |
| |
per kattie (= 0,617 kg). Varkensvleesch is hier duurder en kost nu 40 cent per kattie. Vroeger minstens f 1,-. Maar over vroeger zullen we maar niet praten. Ik verdiende het dubbele en meer dan dat, van wat ik tegenwoordig verdien, maar ik moest dan ook betalen, dat ik blauw zag.
Toch kost een pond kaas van Wijsman 60 cent. In het land van de thee betaal ik per pondspak 65 cent. Tandpasta Pebeco 30 cent. Hagelslag per ons 30 cent. Pakje rozijnen 35 cent. Suikertjes f 1, 50 per pond (Van Melle en zulk soort suiker-ulevellen). Tabak 40 cent per ons, niet eens goede portorico. Ham 30 cent per ons. Klein blikje jam 30 c. Rookspek 75 c. p.p. Lucifers alle soorten 25 cent per pak. Spliterwten 40 c. per pond. Stokvisch f 1, - p.p. Koffie branden we zelf. Melk f -, 25 per liter. Een fleschje mosterd 40 c. Enfin, als je wat hebben wil ‘from home’, dan moet je nog altijd betalen. Een haring, meestal klein en mager, kost 10 à 12 c. per stuk. En ik kan nu eenmaal moeilijk leven op Indisch rantsoen. Zelfs mijn vrouw en kinders kunnen dat niet meer. Wat in Holland gewoon is, dat is hier al dadelijk luxe. Ik wou, dat ik zoo'n blik vleesch had, dat de werkloozen niet willen. Als je een blikje openmaakt van Tieleman & Dros, dan ruik je Holland. Heel wat anders, zegt mijn vrouw dan. Maar het is niet te betalen, zelfs nu nog niet. Ik maak zelf worst. Het gaat heel goed. Ik heb een groote blikken kast voor het rooken. Alleen is de kwaliteit van het vleesch en het spek niet, wat het in Holland is, en ook zijn zelfs de darmen dunner en slinkt het vleesch nadat ze gestopt zijn. Zoo slap is het vee in de tropen. Maar nochtans: we maken worst en ze eten het. Het wordt op die manier natuurlijk veel goedkooper. Als je worst maakt, moet je een theelepel salpeter in het hakvleesch doen. Dat werkt conserveerend en dat geeft het vleesch ook die mooie kleur. Merkwaardig chemisch proces, dat ik vroeger ook niet kende.
Mocht je soms ergens werkelijke recepten tegenkomen van worst, echte vakmansrecepten, dan houd ik me daarvoor graag aanbevolen. Wat is b.v. plockworst, en cervelaat, en salami, en hoe maken ze dat precies? Het geheim van 't boertje! Voor ons is het veel waard, als we er wat van we- | |
| |
ten. Het bespaart ons veel geld. Wij kunnen natuurlijk alles krijgen uit de vrieskamer, maar vraag niet, wat het kost. En ik ben geen oom Pleun, die met vrouwlief samen een lekker hapje at en de kinderen liet toekijken. Dikwijls is het hier net andersom en kijk ik toe, terwijl de anderen smullen. Vandaar mijn worstverlangens.
Je bent dus ook nog ‘winkelier’, want ik zag, dat de distributie-margarine bij jou verkrijgbaar was gesteld. Op Stellendam verkoopen ze maar 12 ½ kg per week. Het varken schreeuwt altijd harder dan de pijn noodig maakt.
Om nog eens op het krantje ‘Onze Eilanden’ terug te komen. Redactioneel is daar veel meer van te maken voor een actief man. Het is alles even slecht, zoowel berichtgeving als verslagen. Ik ken geen krantje in Indië, dat zoo slecht is; het spijt me, dat ik het zeggen moet. In plaats van die saaie verslagen kun je opgewekte beschouwingen of overzichten schrijven. Van het kantongerecht neem je alleen de gevallen, waar wat in zit, en maakt daarvan een fleurig, liefst wat grappig verhaaltje. Ook van de plaatsen zelf is veel meer te maken in algemeenen zin. Wat stijl betreft is misschien de voetbalrubriek nog het beste. Een duidelijke indruk van den algemeenen toestand is er niet uit te krijgen. Een behoorlijk hoofdartikel van locale kleur, zooals wijlen Willem de Jong ze vroeger schreef, ontbreekt ook. Het is alles zeer dun, en dat zooveel jaren later. Het is zelfs veel minder dan vroeger! Zelfs al hadden ze maar een of andere ‘attractie’, zooals vroeger ‘Jilles Krukel en Stoffel Bieze’ in de Zierikzeesche Nieuwsbode, dan zou het publiek er veel meer naar grijpen, ook beter publiek. Maar dit is wel zeer dun, vooral omdat het geen vooruitgang toont. En een feuilleton van ‘Ouïda’! Voor den regenachtigen Zondagmiddag bij een kopje thee met een bruidsuiker! De verveling slaat je op je hart als je het alleen maar ziet. Geef ze maar liever Ethel M. Dell of zooiets, of Het geheim van Schiphol, zooals ik daarnet ontvang ter recensie! Met een groote vliegmachine op den omslag. Dat is voer voor het hedendaagsche vee!
En wat een slagers wonen er op den Straatdijk. ‘Aan’ den Straatdijk, staat er telkens. Gazan is zeker in de plaats van
| |
| |
Moosje. En Rietdijk. Is die 17-jarige een schoondochter van hem, die gaat trouwen. Stroo, dat bij 't vuur komt, brandt nog altijd gemakkelijk zeker! 17 jaar! Alles onder geboorten en huwelijken is mij vreemd, alleen niet de familienamen. Ik zou er lange toelichtingen bij moeten hebben. Wie is de wed. A. Jelier!?
Van Stellendam had ik gelezen. Wij hebben in Holland iemand, die voor knipsels zorgt. Dat is Broedelet, de bekende tooneelschrijver enz. Hij pleegt ook elke week een Haagsche brief. Die knipt dan en stuurt per luchtmail op, wat hem belangrijk lijkt. Zoo had ik ook het verhaal van de visschers gelezen. Het is alles wel zeer treurig en ik begrijp, dat het zoodoende slechte tijden worden voor iedereen.
In Amsterdam gaat de gemeente regelend optreden inzake de prijzen. Het is te hopen, dat dit zal overslaan naar andere plaatsen. De invloed van de groote firma's moest komen. Het is wat Heijermans jaren geleden liet zien in zijn stuk ‘De opgaande Zon’ en Willem Schürmann in ‘De Berkelmans’ en andere schrijvers in zooveel andere romans. Maar vooral het socialisme heeft het altijd gepredikt, en, zonder dat men nu de socialisten noemt, handelt men volgens hun leer. Dit alles is namelijk door die zeer misdadige lieden jaren geleden voorspeld.
Het socialisme heeft den grootsten klap gekregen door het nationalisme. Nooit had ik vroeger kunnen denken, dat de Duitsche arbeider in 1914 gewillig zou gaan vechten tegen zijn Franschen en Engelschen broeder. Maar je ziet het aan de Saar, hoe het gevoel voor het vaderland zelfs spreekt bij de communisten! En op dat nationalisme speculeeren de geldmachten en daarmee zweepen ze de massa op in hun belang. Nee, wij zijn nog heel primitief in onze gevoelens en denkbeelden en wij zijn nog lang niet, waar we wezen moeten.
Ook las ik, dat minister Van Steenberghe een regeling maakt voor hypotheken. Executie van hypothecaire onderpanden is tegenwoordig ook niets waard, vooral niet op het platteland. Ik zou maar goed advies zien te krijgen en dan de noodige stappen doen, als de nood aan den man komt. In dezen tijd is er veel kans, dat je surséance krijgt, dat ziet
| |
| |
ook de regeering in, naar het schijnt. Tracht ook de zaak te rekken, zooveel als je kunt. Een advocaat kan je wel adviseeren, of een notaris, die een beetje meevoelt. Geef niet te vlug toe en doe alsof je neus bloedt. Tijd gewonnen is soms alles gewonnen. Zet ook zoo weinig mogelijk op schrift.
Wat je schrijft, wordt later tegen je uitgespeeld. Scripta manent!
Ik kan het zoo moeilijk beoordeelen van hier uit. Ik weet niet eens hoe je er werkelijk voorstaat en het is ook moeilijk om dat aan anderen precies te schrijven, behalve door een zuivere balans. Moeder is nu al over de 75. Het zal er toch wel eens van komen, dat ze zichzelf niet meer kan helpen en dan ben jij en je vrouw de aangewezen personen om in te grijpen, maar daartegenover zou je dan toch ook recht hebben op haar geheele of gedeeltelijke inkomsten. Samenwerking tusschen jullie zou toch ook veel kunnen verbeteren en, wat mij betreft, ik geef je plein pouvoir. De waarde van haar bezit daar ter plaatse is voor jou misschien vrij belangrijk; voor mij, hier in Indië, zal het vermoedelijk gering zijn. Een gulden op Flakkee is meer dan een gulden hier. Ik schrijf er nu maar openlijk over; als ik je persoonlijk sprak, zou ik er evenzoo over praten.
Wie zijn, in godsnaam, ‘de heer en mevrouw Poortvliet-Van Vuuren’, die een zoon hebben gekregen, genaamd ‘Dirk Cornelis Johannes’, en zulks te Poortvliet (Z). Welk een casueel geval is dat! Is dat een afstammeling van Dirk en Lenepie of hoe hiet ze ook weer? Iedereen is tegenwoordig in Holland ook al ‘mevrouw’, naar het schijnt. Net als in Indië! Moet je die mevrouwen soms zien!
Met de waterleiding schijnt het ook niet erg te gaan. Wij betalen hier 25 cent per m3 en op Soerabaia 30 cent. Nu wasschen we hier elken dag en we baden ons elken dag, met de heele familie. Op Soerabaia begiet men zich meestal tweemaal per dag. Als ik met mijn gezin ben aangesloten op de waterleiding, gebruik ik minstens 40 m3 per maand, hetgeen een rekening is van f 11, - of f 12,-. Dat is veel te veel voor water, een gewoon element als lucht, en daarom woon ik buiten de stad en heb een put met pomp. Met eenige ar- | |
| |
beidskracht van mijn bediende (Pa Arie, al van 1926 af!) pompen we het water op en het is heel goed.
Pa Arie verdiende vroeger f 30, - p.m., tegenwoordig f 7, 50. Maar al verdiende hij niets, dan bleef hij nog, geloof ik. Hij is al oud en knorrig, maar erg goed. Dan hebben we nog een baboe, die ook f 7, 50 verdient. Ze behoeven natuurlijk niets te koopen, want ze krijgen alles van ons, ook huisvesting. Pa Arie is zelfs weer in 't houwelick getreden met een veel jongere vrouw en die leeft ook mee uit den pot van Egypte. Dat gaat allemaal best, alleen is deze dame altijd verlangend naar haar familie (en naar wereldsche vermaken vermoedelijk!) terwijl Pa Arie zegt, dat ze het nergens beter kan hebben dan op de plaats waar zij is. En dat is waar. Maar vrouwen zijn moeilijk.
's Avonds, als het al donker is, moet er iemand naar de post om een brief te posten. Dan ziet Pa Arie de fiets van Anna klaar staan, want Anna zal dat doen. ‘Wie gaat er naar de post?’ bromt Pa Arie dan. ‘Anna?’ Dat zal niet gaan. Laat een van de jongens dat maar doen. Anna is te mooi en te kostbaar om alleen in den avond met al dat kwaad volk over den weg te fietsen. Aldus Pa Arie, waarmee hij meteen ten voeten uit is geteekend! En volgens zijn besluit wordt dan ook gehandeld. Pa Arie heeft Anna nog naar school gebracht, moet je denken, en haar onder zijn oogen zien opgroeien. Hij dweept met haar gewoonweg. Dit is een van de goede dingen van Indië. Zulke menschen zijn er hier onder dit volk. Ook de ruimte en het licht en de warmte en de bloemen, dat alles zou je missen, als je weer in Europa was. De keus is heel moeilijk, want ook van dit land ga je houden, als je er lang genoeg bent.
Ondertrouwd: Willem van Dalen en Adriaantje Stolk. Willem van Dalen is 30 jaar. Hoe gaat de tijd! Er zijn er zeker nog oudere uit dat huwelijk. Onze achterneven toch zeker? - Of b.v. van de gemengde zangvereeniging, die een uitvoering geeft in ‘Odéon’. Odéon, alsjeblieft! Dat is niet mis. Met de pianiste mej. N. Poortvliet Sd. (de van ouds muzikale familie!) en een bal na, tot half twee. Waren er ook cocktails? En de voorzitter Van Loo opende de feestelijkheden. Wie is die Van Loo. Een van de velen zeker!
| |
| |
En de heer Donkersloot schrijft nog altijd ingezonden stukken. Dat deed hij 35 jaar geleden ook al. Sommige menschen houden nooit op. En ds. Beversluis, thans emeritus, treedt nogmaals in het strijdperk voor zijn eenig levensdoel, het spiritisme! Het is alles, alsof we nog jong waren. Ja, ik moet er half om lachen en half om huilen, want het lijkt me ook zoo tragisch, alles wel beschouwd.
Iets tragisch is er in, en was er altijd in. Dat dorpsche met zijn tyrannie en zijn saaien Zondag en zijn geklets en zijn overheersching van domheidsmacht. Als je weer thuiskwam, viel het je al dadelijk op. Op de hoeken waaide het onbarmhartig, en het was altijd nat en winderig (tenminste dat leek zoo) en Vrijdags máákten ze het nat met opzet en was de heele zaak feitelijk onbewoonbaar. En als je dan thuiskwam stond er een zuur gezicht op je te wachten! Welk een levensvreugde! De Schotten zijn ook zoo, ook Calvinisten. Als Walter Scott teveel smaak had in zijn havermout, gooide vader Scott er een handvol zout in, opdat hij niet zoo wellustig genieten zou! Alles was zonde, en alles kon wel minder, en vooral niet teveel levenslust alsjeblieft! En uit die krantjes straalt het me weer tegen. De bedeeling en de werkloosheid in den landbouw omdat het winter is en de distributie en de man, die een bekeuring krijgt voor het vloeken op straat, of omdat zijn hond op andermans grond geloopen heeft, of omdat hij tegen een raampje gepist heeft. Het is een leven als in een gesticht. Zelfs de kleeding was voorgeschreven. De standen droegen uniformen en aan die uniformen kende je de standen. En in mijn onderbewustzijn voel ik het nog altijd. Van het eene heb je gehouden en het andere heb je gehaat, ook personen, en als ik al die namen lees, dan is het nog net zoo, alsof ik er weer midden in zit. Maar daar hoop ik voor bewaard te blijven. Je bent alleen vrij op het land, ver van de menschen, of midden in een groote stad. Ik woon op het land en ik kom alleen nog in de stad voor ‘zaken’. Trouwens, hier in Indië vormen wij blanken maar een gering percentage van de bevolking en dus zijn we feitelijk onzichtbaar in de menigte. Wij kennen niemand, als wij niet bepaald willen.
Je schrijft over mr. Goote. Die wil nu weer terug naar Hol- | |
| |
land! Juist zooeven krijg ik een brief van hem, dat hij tegen eind Juni zijn ontslag heeft ingediend bij de krant in Bandoeng, waarvan hij nota bene hoofdredacteur is! Ik begrijp hem niet. Het laatst sprak ik hem in October vorig jaar. Toen had hij inderdaad aan zijn directeur, die in Europa was, geschreven, dat hij na ommekomst van zijn contract vertrok. Maar nu is het zoover, dat hij eind Juni al weg wil. - Inderdaad heeft hij in Holland niets kunnen verdienen met zijn advocatuur. Pro Deo zaakjes, anders niets. Maar dat spreekt vanzelf. Wie er eenmaal uit is en geen bizondere relaties heeft, die is er uit. Van academici is tegenwoordig de markt overvoerd, meer dan overvoerd. En Goote is geen advocaat, d.w.z. geen zakenman en Jood. Wel is hij erg vervuld van geld. Hij entameert een betrekking om het geld, niet om het werk. En wil je een goed journalist zijn, dan moet je om beide zaken denken en niet alleen om het geld. Journalistiek eischt toewijding en liefde voor het vak. Het is een passie en geen vak. Die passie heeft Goote niet. Hij doet zijn werk als een corvée en heeft er geen liefde voor. Ook ziet hij teveel naar anderen, die het beter hebben, of die goede medewerkers kunnen betalen. Dat kan hij niet verdragen; hij is een echte Hollander, wat dat betreft. ‘Ja’, schrijft hij, ‘ik lees natuurlijk altijd alles, wat je schrijft. En Zentgraaff (dat is de nestor, hoofdred. van de Java-Bode en een groote smeerlap met groote bekwaamheid!) die zegt dan maar, dat collega Belonje weer dit of dat schrijft, maar ik weet wel beter.’
Hij bedoelt, dat je gemakkelijk hoofdredacteur kan zijn, als je andere menschen hebt, die de hoofdartikelen voor je schrijven. Zijn krant kan of wil dat niet betalen. Zij is feitelijk eigendom van een bank. Hij is dus gebonden en is niet anders dan een gesalarieerde employé, die schrijven moet. En dat verdriet hem. Maar wie zal zeggen, of het niet anders kan worden, nietwaar? Er komen wel vacatures, vroeg of laat, en dan maakt hij een goede kans. En dan kan ik wellicht voor hem doen, wat ik nu voor B. doe. Maar B. is een veel betere journalist, een ouwe rot, die weet wat er aan vastzit en wat er te koop is, en die veel gemakkelijker is om mee om te gaan. Die vraagt je niks en wenscht je niet
| |
| |
eens te zien, dus dat is nu niet bepaald een alledaagsch mensch. Dat is een buitengewoon mensch. Maar die is zelf directeur en heeft dus de handen vol met het zakelijke gedeelte. Daar heeft Goote op Bandoeng niets mee te maken. - Ook heeft hij zijn moeder en verdere familie in Utrecht. Die heeft hij altijd moeten steunen, dat is waar, en ook daaruit komt die zucht naar geld voort. Hij schrijft nu: ‘Eén zwager van me is al sedert maanden werkloos, een andere wordt het zeer waarschijnlijk; mijn ongetrouwde zuster is zonder betrekking, Moeder en mijn andere zuster zijn even hulpbehoevend als tevoren. (Het zusje heeft een lichaamsgebrek en zijn moeder is in zooverre hulpbehoevend, dat zij geen inkomen heeft en alleen maar een huis). Ik weet er zelf niet meer uit te komen. Het aspect is zeer somber en in Holland gaat de boel volkomen mis. Niettemin heb ik mijn contract hier opgezegd’.
Nu moet ik je nog zeggen, dat hier ook nog een affaire tusschen zit met een getrouwde vrouw met drie kinderen en geen schoonheid, die nog niet gescheiden is, en het ook wel niet zal worden, en die hem maar aankleeft. En daar weet hij blijkbaar niet van af te komen. Wat een vent! Het schijnt dat hij daarvoor de vlucht neemt! Dus dat is ook al verre van flink. Overigens kan ik niet weten, wat er allemaal nog meer tusschen zit. Menschen stellen je voor raadsels, vooral hiertelande. Ik heb het hem onmiddellijk afgeraden, de brief is al weg. Ik had in geen maanden van hem gehoord, maar zoodra is het niet mis, of hij schrijft mij al zijn misère. Alsof ik redding weet uit zooveel onzinnige verhoudingen. En dan die wijven. Als die in 't spel zijn, kun je toch niet meer op gewone redelijkheid hopen. Dit lijkt me een echt staaltje van tropenkoller. En overigens blijf ik er bij: ook Goote is een Walchersche boer en hij praat over alles, maar niet over de dingen, die het meeste van belang zijn, voor hem. Zijn ware drijfveeren verzwijgt hij, en die komen dan meestal neer op geld, ook al zal ik niet ontkennen, dat zijn moeder en verdere familie hem na aan 't hart liggen en dat die hem veel geld kosten. Maar waarom dan je bron van inkomsten er bij neergegooid, ook al heb je nog wat in de kous? En dat heer is ook veertig jaar! En ongetrouwd! Die kon toch
| |
| |
een leven hebben als een luis op een zeer hoofd, met zooveel mooie meisjes in de Preanger, ook al deugen de meesten niet! Ik geef het op.
Zoo zou ik je nog wel meer verhalen kunnen doen over enkele vrinden van me, die hier en daar verspreid zitten in dezen archipel, en die soms erg stomme en fatale dingen kunnen doen. Maar je kent die lui toch niet, dus zwijg ik daar maar over, hoeveel leering een mensch er ook uit kan putten.
Je schrijft, dat mijn schrift zooal hetzelfde blijft en dat dit wijst op een gelijkmatig humeur. Ja, je kon wel eens gelijk hebben. In de laatste drie jaar of zoo heb ik geen ergernissen meer gehad en ook eigenlijk geen baas of andere menschen, die mij pestten, dus ben ik zeer kalm geworden. Maar dat is wel eens anders geweest. Als ik het zoo kan houden, dan is het heel mooi, maar reken daar niet te vast op. De moeite komt niet van thuis, niet van mijn vrouw of de kinderen, maar altijd van buiten. En, zooals ik al meer heb geschreven, het is alleen aan Belonje te danken, dat het zoo is. Er is eigenlijk niets, wat me kan deren tegenwoordig en ik behoef niemand rekenschap af te leggen van wat ik doe of nalaat. Vandaar dat ik kalm ben, dat spreekt. Ik ga soms 's morgens om acht uur een beetje wandelen met mijn vrouw en Anna en ergens zitten kijken. En dan komt het er niet veel op aan hoe laat we weer thuis zijn voor zoo'n enkelen keer. De kwestie is, dat de menschen in Dirksland dat ook wel konden doen, als ze wilden, maar dat durven ze niet, want de adat verzet er zich tegen! Maar wij doen dat, en wat de menschen zeggen kan ons geen lor schelen. In zulke dingen ben ik sterk. Denk overigens niet, dat ik geen zenuwen heb. Ik heb ze en ik voel ze dikwijls. Ze doen me soms pijn. Ik zal je niet vermoeien met verhalen over mijn zenuwen en wat ik daar al mee beleefd heb. Broom, Togal, Gardan, Adaline en al die mooie buisjes zijn me zeer bekend, helaas. Ik heb ze altijd in huis. Ook verschillende van mijn kinderen zijn zenuwachtig, vooral op een gemaskeerde manier. Dat hebben ze van mij. De kleine Suze is nog geen twee jaar, maar ik verzeker je, dat dit kind één bundel zenuwen is. Die ligt een half uur of langer te woelen in haar
| |
| |
bedje eer ze slaapt, en dat is alleen maar van nerveuse onrust. Overigens een lief kind met een gevoelig hart. Veel te gevoelig misschien. Als ze maar denkt, dat iemand pijn heeft, dan komt ze aan met het eerste het beste zalfpotje of fleschje dat ze kan vinden, eventueel met een glas water, om de pijn te stillen. Soms zit ze mijn voeten te besmeeren met boorzalf uit een potje, dat ze te pakken krijgt, wegens de pijn! Dat is dan zeker profylactisch bedoeld! Als er een huilt, dan komt zij in actie. Dat kan ze niet hooren. En dan al die pijnen, die de menschen hebben en die zij moet stillen! Ook de bedienden, die worden ook bedokterd door Suze. Een merkwaardig kind. Omdat zij opgroeit in een groot gezin is ze natuurlijk veel beter bij met alles, dan de eersten waren. Suze heeft zooveel leermeesters en leermeesteressen, dat ze haar opgedane wetenschap nauwelijks kan verwerken. Ook heeft ze drie sterke broers, die er niet tegen opzien om haar zoo eens te laten genieten van een excursie naar buiten, zoodat ze eigenlijk veel meer ondervindt en meemaakt dan andere kinderen van haar leeftijd.
Heeft Frans nu al een bepaald vak gekozen? Dat kan misschien later nog. Je weet eigenlijk als jongen niet, wat je wilt, en je denkt maar, dat je dit of dat wilt. De werkelijkheid blijkt je pas veel later, en ook pas later kun je je een meening vormen over de voor- en nadeelen van een beroep. Er zijn maar weinig menschen, die terechtkomen in het werk, waarin zij thuishooren, behalve de echte geldverdieners, die het niet kan schelen, waarmee zij het verdienen, als ze het maar krijgen.
Ook hier gaat het slecht met de drukkerijen, maar dat was ook vroeger al. Want er is tevens trustvorming, geheel in overeenstemming met de leer van Marx. De groote drukkerijen koopen de kleinere op; de allerkleinste gaan er onder door. Veel van die kleine zijn in Chineesche handen en die leveren slecht werk. Maar op de groote drukkerijen worden alle moderne processen beoefend en er worden hier soms boeken gedrukt, die den toets der kritiek in elk opzich kunnen doorstaan. Maar dat is allemaal nog in Hollandsche handen hoor, en de Javaan speelt daarbij de derde viool. Als een Javaan ‘gepromoveerd’ is van een ambachts- | |
| |
school, dan vindt hij zichzelf zoo onmenschelijk knap, dat hij zich te goed acht om zijn handen te gebruiken en dan zoekt hij een baantje op een kantoor! De ellende van de Inlanders is voor 90% eigen schuld, eigen karakterfout. Ik heb een boekje, getiteld ‘Het mooie Boek’, door A.A.M. Stols, uitgave van Brusse. Daarin wordt de Flakkeesche drukkerij te Middelharnis genoemd als zeer goed, die mooi werk heeft geleverd op het gebied van boekdruk. Jammer dat ze hun krantje niet wat beter verzorgen. Ook van Breur zag ik vroeger wel eens boeken, die bij hen gedrukt waren. Er schijnt toch weer een andere drukkerij te worden opgericht in de Plaat. Opoe zou het aan haar hart gaan, als ze kon weten, dat de zaak gesloten is. Ze was er innerlijk zoo trotsch op! En Gerard Breur, die vanwege zijn ongeluk toch altijd een apart plaatsje in haar hart innam! Het gevleugelde woord van Oom Hannes: ‘'t Is een krommen!’ kwam voort uit Opoe's gejammer. Krommen hebben het altijd goed in de wereld, volgens Oom Hannes. Hij had er veel gekend onder de schoenmakers, vermoedelijk. Heelemaal ongelijk heeft hij niet. Onder de krommen heb je er, die buitengewoon goed voor zichzelf kunnen zorgen, en dat is ook wel begrijpelijk.
Je schrijft, dat ik op je voorlaatste brief onvoldoende heb geantwoord. Dat is zoo. Ik heb in dien tijd een brief ontvangen van Moeder en toen heb ik aan haar geschreven, meenende dat je het ook wel zoudt lezen. Bepaalde schokkende feiten zijn er niet te melden, al heb ik veel te vertellen over allerlei meer zuiver verstandelijke of psychologische dingen. Daarover hebben wij altijd te weinig gepraat, want daar konden ze niet tegen. Dat is nu nog zoo, want het duurde niet lang, of Moe begon te schelden op dezelfde manier van voorheen, en ik bedank daarvoor, natuurlijk. Ik had haar heelemaal niet moeten schrijven, want ze heeft er geen recht op, en dat bewijst ze ook door den toon, die ze tegen me aanslaat. Ik heb met al die praatjes niets te maken en wie me hindert, dien werp ik uit. En dat is precies dezelfde tactiek, die zij altijd tegenover mij heeft toegepast, dus krijgt ze het volle pond en precies, waarop zij recht heeft. Ik lees voor het eerst het woord ‘hartvervetting’. Ik wist niet, dat
| |
| |
ze dat had. Ze heeft altijd teveel gegeten. Mijn vrouw kan ook zoo schransen en is ook dik. Ik mag wel een dikke vrouw, daar niet van, beter dan zoo'n bezemsteel. Maar die van mij heeft de gewoonte om 's morgens zoowat niets te nuttigen, en dan tegen het einde van den dag begint ze te schrokken als de holle-bolle-gijs. Overigens kauwen Indischen altijd op het een of ander, hun z.g. vruchten b.v. (waarvan ik er maar een paar genietbaar vind, b.v. pisang en citroen) en dat bederft hun eetlust en hun spijsvertering. Veel puisten en meer van die euvelen is dan het gevolg. Daar komt dan nog bij het eten van krasse, gepeperde rommel. Dat vervangt bij hen vermoedelijk den Europeeschen borrel. De mensch heeft behoefte aan een of anderen prikkel. Hier thuis is dat niet heel erg. Er is altijd ander goed eten en dus hebben ze dat prikkelende van de lombok (spaansche peper) niet zoo noodig. Het komt n.l. ook veel voort uit een gevoel van honger, dat met lombok op schijnbare wijze wordt gestild. Ook op het gebied van voeding is de Inlander een stommerik. Dat hij zoo mager blijft en ondervoed is geen gevolg van gebrek aan voedsel, maar meer van gebrek aan voedingsleer! Hij voedt zichzelf op een domme manier en aanvaardt ook hier den schijn voor de werkelijkheid. Niet alsof dit bij ons anders is of was. Aan de voeding van den arbeider zou nog heel wat zijn te verbeteren, als de arbeider dat zelf zou willen. Niet het minst de Javaansche arbeider, die de mogelijkheden van zijn rijkgezegende land slecht benut, en die veelal weigert goede voorbeelden na te volgen, alleen omdat het ‘gek staat’. Net Flakkee! Er is in werkelijkheid niet veel verschil in menschen over de heele wereld. Ik vind bij den Inlander karaktertrekken, die ik ook thuis heb gevonden. Wat een Inlander lijdt en tekort komt, alleen ter wille van het idée fixe dat dit of dat hem niet past, of geen gewoonte is, of door zijn medeburgers zal worden
afgekeurd, dat is niet te beschrijven. Dikwijls ontaardt dat in een obsessie en verschaft hij zich lucht door een daad van geweld. De meeste moorden en amokpartijen komen daaruit voort. En het lijkt zeer veel op mijn eigen jeugdtoestanden. Door niets waren we zoo gebonden en terneergedrukt als door de dierbare gemeenschap,
| |
| |
die naar ik hoop zoo successievelijk in de hel is beland. Merkwaardig zooveel ergernis als ik nog heb om dingen, waarmee ik toch niets meer heb te maken. Ze blijven je bij en geen dag gaat er om of ik denk daaraan en kom er tegen in opstand. Het houdt verband met mijn gedwongen verblijf in Indië.
Ik maak nu aan dit schrijven een einde. Hoor je wel eens wat van Zus en hoe gaat het haar kinderen? Ik zag, dat het toch nog even winter is geworden in Holland. Geen wonder, dat de Prinses verkouden werd van zooveel afwisseling. Wij worden altijd goed ingelicht over de Prinses in Indië. Merkwaardig zooveel als de menschen van haar houden. Ook mijn vrouw en de kinderen hier, hoewel volkomen onbekend met Prinses en vaderland, zullen nooit missen te lezen, wat er staat, of een plaatje te zien, wat er van haar verschijnt. Straks, op 30 April, zal ik wel weer een verjaarpreek uit mijn duim moeten zuigen voor de krant. Op den avond dat dit kind geboren is, sprak Troelstra in Rotterdam in het Gebouw voor K. & W., omdat het den volgenden dag 1 Mei was. Mr. Zimmermann verbood den optocht veiligheidshalve. Ook dat is 26 jaar geleden, en er is veel gebeurd in die jaren, maar ik zie en hoor Troelstra nog. Hij roerde trouwens de geboorte van het prinsesje niet aan, hij sprak over heel andere dingen. Datzelfde jaar hoorde ik hem nog eens voor den laatsten keer in het café ‘Transvalia’ aan den Bergweg en daar tusschen de toehoorders zat Jacob Breur. Voor het einde slóóp hij weg. Hij was als Oom Stastok en wilde om de dood niet dat er nachtwerk van kwam! En dr. Van Ravesteyn kwam in debat (als Marxist) en werd door Troelstra komisch afgedroogd, dus het was wel de moeite waard. Maar Jacob Breur bleek er niet door geboeid. Jammer voor hem.
Nu, mijn waarde, doe de groeten aan al je dierbaren en aan Moeder. Laat ze maar eten, ze heeft anders ook al niet veel. Binnenkort komen de nieuwe aardappelen en de doperwten en de aardbeien en al dat heerlijks. Waarbij een malsch biefstukje van een vaderlandsche koe wel zal smaken! Ik gun haar dat nog wel hoor!
En verder het beste en voorspoed in zaken. Misschien dat
| |
| |
het met den zomer nog wat beter wordt. Groeten van ons allen en van mij
Wim.
P.S. Ik kom nu op het laatste oogenblik pas tot de juiste wetenschap omtrent de krant en waarom Belonje sedert 1 Januari zoo eigenaardig doet en b.v. niet wil dat ik op reis ga en ook geen voorschot wilde geven.
Er zijn op Soerabaia twee kranten, het Soer. Handelsblad en de Indische Courant. De eerste is oud, de tweede is jong (15 jaar). De eerste is ‘deftig’ en wordt gelezen door ‘menschen, die zichzelf respecteeren’; de tweede is niet deftig en wordt gelezen door menschen, die in 't openbaar over arbeidsaangelegenheden en zoo willen praten. Vroeger waren die kranten apart, want de Ind. crt. was eigendom van de vakvereenigingen. Die hebben er een soepje van gemaakt en wisten niet beters te doen dan het zaakje ten verkoop aan te bieden. Goote, als voorzitter van den Suikerbond, werkte daartoe mede. Ik was ziek en kwam in een half jaar niet op Soerabaia. Belonje ergerde zich zoodanig aan ‘de heeren’, dat hij eigenlijk uit rancune het zaakje zijn gang liet gaan. Toen ik weer beter was, hoorde ik er van, maar toen was het te laat.
Zoo kwamen dus beide kranten in dezelfde handen. D.w.z. de aandeelhouders van het Soer. Handelsbl. kochten de aandeelen van de Ind. crt. op, maar elk blad bleef afzonderlijk en onder een afzonderlijken directeur. Die van het S.H. is ir. Kolling, een man met geld, die ook zelf zeer veel aandeelen heeft. Dus de macht gaat uit van het Soer. Hbl., als het er op aankomt.
Nu is het Soer. Hbl. sterk achteruit gegaan; ze zitten feitelijk aan den grond en weten er niet meer uit te komen. Maar de Indische Courant, eveneens hun eigendom, is vooruit gegaan en maakt flink winst. Met Nieuwjaar zijn ze dus begonnen met voorstellen te doen om het gehalte van de Indische Crt. naar beneden te brengen, de krant minder te maken in elk opzicht, daarentegen het S.H. vooruit te brengen. Eventueel zou de Indische Crt. moeten worden opgeheven en samengesmolten worden met het S.H. Daarvan zou dan het gevolg zijn, dat een groot deel van ons niet meer noodig was.
| |
| |
Belonje heeft zich met hand en tand tegen dit plan verzet en het is nu nog niet tot een einde gebracht. Maar de bom zal wel barsten vandaag of morgen. Het kapitaal in de rol van poliep kent geen genade. Belonje zegt, dat hij nog liever een nieuwe krant opricht. Hem is daartoe reeds enkele malen geld aangeboden. Dit is dus zijn groote dreigement! Slokken ze de Indische Crt. op, dan kunnen ze verwachten, dat er een concurrent opduikt, en dan een die den concurrentiestrijd met alle felheid aanvaardt.
Van dit alles weet hier op Java het publiek niets natuurlijk. Althans voorloopig niet en het is dan ook geheim. Ook van Goote weet nog niemand wat, behalve ik en Belonje en zijn eigen directie. Misschien dat Goote nog van inzicht verandert; ook Belonje vindt het een stomme streek. Maar zoo staan we er hier momenteel voor en dat is ook de eigenlijke reden, dat ik, die niet in vasten dienst ben, geen geld kon krijgen, wat me anders allicht wel zou zijn gegeven, als de toestand normaal was geweest. Het is me nu pas, Zondag 23 Maart, allemaal uitgelegd, want tevoren begreep ik het ook niet, waarom het me zoo botweg werd geweigerd. Dit zijn dus omstandigheden, waar niets aan te doen is, en zoolang het niet verandert, is het beter niet verder aan te dringen. Als dit plan zou doorgaan en Belonje zou moeten buigen, dan weet ik niet hoe het dan met mij zal gaan. In elk geval wordt het dan weer min of meer avontuurlijk en zou het me wel eens kunnen berouwen, dat ik daar nog een groote schuld had. Je ziet, dat ik het er niet bij heb gelaten, want Zondag ben ik nog eens weer op Lawang geweest, bij B. thuis, en bij die gelegenheid kwam het heele verhaal los, waaruit mij meteen bleek, dat het geen onwil of zoo is, maar tijdelijke of blijvende onmogelijkheid. Waar alles dus zoo onvast is, kan ik geen verplichtingen aangaan, want ik weet niet, wat de toekomst zal opleveren. Dat kan heel anders loopen, dan wij denken, zooals je ziet.
Beste groeten nogmaals en tracht uit te zingen.
28 Maart (1935)
Hoe gaat het je jongste, Annie? Is ze gezond en maakt ze het goed?
| |
| |
Ik stuur je een knipsel uit de Java-Bode. Het is teekenend voor den toestand. Mijn vrouw en ik gingen gisterenmorgen naar Batoe. Wij reden in een mooie, nieuwe bus voor 20 cent per persoon van Malang naar Batoe wat zeker 25 k.m. is en steeds stijgende. Op Batoe liepen wij naar het hotel Songgoriti, een echt berghotel, met veel kamers, een mooie leeszaal en een biljartzaal, een zwembad enz. Maar ze hadden er twee logeergasten, meer niet, en er waren precies twee flesschen bier in voorraad. Dat trof ik dus nog. Toen we weer teruggingen kwamen we een mannetje tegen, die op de fiets wat nieuwen voorraad had gehaald. En in heel den grooten tuin vol boomen en bloemen, zoo koel in den zachten bergwind, was geen mensch te zien. De schuldeischers houden zoo'n zaak nog een beetje aan den gang, omdat het anders heelemaal in verval komt. En dat is een inrichting, waar je vroeger geen plaats kon krijgen, als je niet van tevoren bericht stuurde! Nu kun je te kust en te keur gaan en je leeft er als een vorst tusschen de mooie meubels en de prachtige omgeving. Als we geen kinderen hadden, zei ik tegen Iti, gingen we hier een beetje wonen met ons beiden en kookten zelf. Maar we kunnen niet van huis 's nachts, omdat we dan toch geen rust zouden hebben van 't denken over die luidjes thuis. En overal staan daar de aardigste huisjes leeg, te huur of te koop voor weinig geld. Maar je kunt er niet gaan wonen, want het is te ver van de school en dat wordt dus voor de kinderen te zwaar. Maar anders trok ik daarheen en sloot me nog wat meer af van de herrie. Nu kan ik het alleen maar eens een dagje doen. Misschien als ik oud ben en aftandsch, dat ik nog eens daarheen trek. Ik denk ook wel eens aan de Ouddorpsche duinen, aan zoo'n huisje achter een plaggenwal, zooals van vrouw Du Valois. Daar woon je ook niet slecht in den zomer. Gaan jullie daar nog wel eens heen? Volgens een van de gezonden kiekjes wel.
|
|