| |
15.
Brief van 20 april 1930 aan J. Walraven. Weer bijna twee jaar later. De historie bij de Suikerbond ligt achter hem, en hij heeft de commerciële misrekening begaan Hotel Morbeck in Pasoeroean te kopen. Er is nog een kiekje waarop men een groot bord ziet met de tekst ‘Van ouds, Marine Hotel, Hotel Marbeek’. In dit versteende, verschroeide plaatsje had hij zich na het fiasco bij de Suikerbond teruggetrokken. Weliswaar had hij een groot erf, met veel bomen en veel ruimte. Vermoedelijk heeft hij gehoopt over even veel tijd te kunnen beschikken. Maar hij verloor al zijn geld en kreeg nog geen half jaar tijd in ruil.
| |
| |
Pasoeroean, 20 April 1930
Beste Jaap,
Van de week ontving ik je brief en het deed me genoegen weer wat van je te hooren, dat spreekt. Vooral, dat jullie nog allemaal gezond zijn en blijkbaar geen onmiddellijke nood hebben, vernam ik met vreugde.
Je hebt natuurlijk gelijk met je verwijt omtrent mijn lange stilzwijgendheid, maar och, wat is het nut van dat vele schrijven. Ik ben nu alles met elkaar (Canada en Indië) twintig jaar Holland uit, terwijl er bedroefd weinig kans is, dat ik er ooit zal terugkeeren, en dat maakt, dat ik mijn gedachten zooveel mogelijk afwend van Holland en liever aan datgene denk, wat onmiddellijk vóór mij ligt. Niet dat zulks mij altijd lukt, natuurlijk niet. Het ergste voor mij schijnt me toe, dat ik gebonden ben aan een vreemd land, waarvoor ik weinig voel, en dat mijn kinderen hier zullen moeten opgroeien, in een land dat hoogst ongeschikt mag worden genoemd voor Europeesche kinderen. (Men noemt hier kinderen als de mijne ook: ‘Europeesche kinderen’, op zich zelf een onmogelijkheid natuurlijk, maar dat is in tegenstelling met Inlandsche kinderen. In werkelijkheid is elke hiergeborene op taalkundige en ethnografische gronden even goed Inlander als een Javaan of een Sumatraan. Maar dit is een denkbeeld, waarvoor je hier naar den brandstapel wordt verwezen).
Het laatst heb ik je een brief geschreven van Lawang uit en dat kan geweest zijn in 1928. Ik heb daarin al de kinderen de revue laten passeeren, naar ik me meen te herinneren. Antwoord daarop heb ik nooit ontvangen. Je schrijft b.v. over een kiekje van je huis, dat je me gestuurd zou hebben, maar ik moet eerlijk bekennen, dat ik me daarvan niets herinner: ik heb in zeer langen tijd geen kiekje van je ontvangen. Die wij ontvangen hebben, zijn allemaal in een album geplakt en daarbij is er geen van je huis. Er moet dus minstens een brief zijn verloren gegaan. Mijn adres is sedert lang niet meer Kedongsarie 20, sedert 1927 niet meer. Zoodat ik van een en ander niet veel begrijp.
Maar om ter zake te komen: ik wensch het feit niet te verbloemen, dat ik weinig voel voor schrijven. Schrijven komt
| |
| |
neer op een uitpluizen van mijn eigen omstandigheden en ik hou niet van zulke analyses. Mijn toestand is niet schitterend genoeg om me nog te verdiepen in een beschrijving daarvan, behalve dan dat ik voor een grondige uiteenzetting van dat alles de pen van een Querido of een Couperus zou moeten hebben, benevens volop tijd. Je wist, dat ik leefde en bestond, want van tijd tot tijd moet je een artikeltje van me hebben gelezen in het predikbeurtenblad van de Suikerbond, al heb ik den laatsten tijd niet veel meer voor die organisatie gedaan.
Ik heb zelf mijn ontslag genomen van den Bond, omdat ik het niet langer meer kon harden. Er zijn menschen (en er zijn er een heeleboel), die hun heele leven kunnen huichelen en dingen doen tegen hun overtuiging en geweten in, maar ik kan dat niet. Ik heb bij den Suikerbond nooit veel anders dan moeite gehad met het bestuur en de kopstukken van de leden, die mij te rood vonden en te critisch. En bovendien was ik een volbloed Hollander, hetgeen je daar ook niet moet zijn. Als mijn vel bruin was geweest, dan had ik daar goed gelegen. De bruinen krijgen in den Oost hoe langer hoe meer invloed, vooral juist door hun organisaties, die veel lijken op Italiaansche camorra's, geheime veemgerichten. Overal dringen ze zich in, in gemeenteraden en allerlei andere colleges en ook natuurlijk in vakvereenigingen of wat daar dan voor door gaat. De vriendjesbevoordeeling is enorm en je ligt eenvoudig scheef als je niet tot de samenzweerders behoort. Toen ik weg was, verspreidden de heeren ook nog het gerucht, dat ik ontslagen was, zoodat ik den voorzitter heb moeten verzoeken, nog eens nadrukkelijk in het orgaan te willen vermelden, dat ik uit vrije beweging was heengegaan, hetgeen hij gedaan heeft in het 2de Maartnummer, geloof ik.
Toen ik wegging had ik wat geld, ongeveer f 8000, - na betaling van mijn loopende schulden. Dit bestond uit gedeeltelijke uitkeering van verlofssalaris en reiskosten naar Holland voor mij en mijn gezin, maar naar Holland gaan durfde ik niet met dat groote gezin en met mijn vrouw, die goed is en best, maar die nu eenmaal geen Europeaan is. De verhalen over Holland van terugkerende verlofgangers
| |
| |
stemmen iemand ook al niet hoopvol. Holland is duut en Indische menschen worden overal afgezet. Naar Dirksland heb ik geen verlangen, dus zou ik daar in geen geval komen zitten. Bovendien liep ik de risico berooid terug te moeten, dus zag ik van de reis af. Ik had natuurlijk ook wel alleen kunnen gaan, maar ook dat durfde en wilde ik niet. Als ik weg ben van huis, gebeuren er gewoonlijk ongelukken of worden er stommiteiten begaan, en aan den anderen kant kan ik hen niet missen. Ook mijn vrouw kan ik niet missen, al denk ik het soms. Als ik zulke gedachten krijg, ga ik b.v. voor een week van huis en dan blijkt, dat ik eenvoudig niet buiten haar kan. Het beste geneesmiddel voor huiselijke mot is een poosje weggaan. Want we hebben ten slotte ook niets anders dan elkaar en de kinderen. Mijn vrouw is lief en goed, dat heb ik je al meer geschreven. Beter dan ik, wat karakter en geduld betreft en bovendien volstrekt niet dom of conservatief Indisch. De kinderen respecteeren haar en gehoorzamen haar en houden bovendien héél veel van haar, hetgeen m.i. nog wel het voornaamste is. En ook van mij houden ze, sommigen van hen zelfs buitengewoon veel.
Die 15 jaar in Indië, tezamen met de jaren daarvóór, hebben mij geen goed gedaan. Ik ben dikwijls overspannen en opvliegend, ik raas en tier van tijd tot tijd, ik heb het afschuwelijk warm en ik pas niet in de Indische maatschappij. Mijn denkbeelden zijn nu eenmaal anders dan de denkbeelden van de meeste menschen hier en dat zou nog niet zoo erg zijn, maar soms schrijf ik die denkbeelden op en publiceer ze en dan heb je de poppen aan 't dansen. Bij den Suikerbond werd ik aan banden gelegd en zorgden ze er voor, dat ik niet te ver kon gaan. Vandaar dat ik betrekkelijk weinig aan de redactie deed. Preeken volgens recept doe ik niet. Bovendien kan ik ook niet altijd, omdat ik zoo nerveus ben en zoo ‘tropenkollerig’, zooals dat hier heet. Niemand wandelt ongestraft onder palmen, geloof dat maar.
Ik was dus non-actief en moest weer wat zoeken. Maar ik zag er zwaar tegen op en leefde zoo'n beetje met binnenlandsch verlof op Lawang, een heerlijke plaats met een koel klimaat in de bergen, doch waar voor mij niets te verdienen is. Ik ben altijd aangewezen op de warme kuststeden of op
| |
| |
de suiker, ook in de laagvlakte. Ten slotte, toen mijn geld al wat geslonken was, nam ik een hotel over hier op Pasoeroean, stak er al mijn duiten in om na eenige maanden tot de conclusie te komen, dat de zaak niet gaat, omdat Pasoeroean een doode stad is, die misschien wel goed was in de dagen toen er nog geen auto's bestonden, maar waar tegenwoordig bijna niemand meer logeert. Er komen eenvoudig geen menschen en ik kan mijn dagelijksche onkosten niet eens verdienen. De eigenaar, van wie ik het kocht, (grootendeels op schuld) zal het nu weer van mij terugnemen, gelukkig, maar ik laat er zoowat alles bij zitten, wat ik had. Eind van deze maand ga ik er uit en wat ik dan zal overhouden is nog geen 6 à 7 honderd gulden. En dat met een groot gezin in het dure Indië. Gelukkig is hier geen winter!
Nu ga ik natuurlijk een baantje zoeken en dat zal ik vermoedelijk wel vinden bij leven en welzijn. In afwachting van dat baantje ga ik nu met een schrijfmachine en veel blanco papier ergens alleen zitten en artikeltjes en verhaaltjes schrijven voor de Indische Courant tegen f 7, 50 per kolom. Daar leven we dan vooreerst van. Ik heb namelijk journalistieke talenten en die komen me soms nog aleens te pas als er geen geld is. Als ik ga zitten voor een machine met een blad papier erin, dan komt er altijd iets voor den dag, aangenomen dat ik niet ziek ben of kwaad of dronken.
Dit laatste zal je verwonderen misschien, misschien ook niet. Ik ben nooit dronken, zooals Oom Hannes dronken was en zooals onze beide grootvaders van vaders en moederszijde het geweest moeten zijn. Mijn hoofd is te sterk en te helder daarvoor en ik heb steun aan mijn ‘algemeene ontwikkeling’ zal ik het maar noemen. Als ze mij opsluiten in een cel, dan verveel ik me nog niet, want mijn eigen gedachten houden me bezig. Ook mijn herinneringen, aan vroeger leven en vroegere lectuur, steunen mij in moeilijke perioden. Ik kan me losmaken van de werkelijkheid en een tweede leven leven naast het zichtbare van elken dag. Jij ook wel, geloof ik, als je nog bent zooals vroeger. Nog altijd lees ik veel; goede auteurs, niet van heden ten dage, maar van vroeger. In den loop der jaren ben ik goed geworden in
| |
| |
talen, zoodat het mij niet meer kan schelen of ik Hollandsch, Duitsch, Engelsch of Fransch lees. Dat is een groote troost. Maar dat neemt niet weg, dat ik in Indië, vooral de laatste jaren, meer ben gaan drinken. Niet alle dagen en ook niet alle weken. Maar soms heb ik perioden, dat ik ergens in een hoek ga zitten en dan ga ik maar door met de eene flesch bier na de andere, tot ik eindelijk me opberg en 's morgens vol walging op sta met een kater, die in drie dagen niet overgaat. En ik ben heusch niet de eenige in Indië, die zoo is. Helaas niet. Je zoudt verbaasd staan, als je wist, wat hier gedronken wordt, juist door ontwikkelde menschen met allerlei bekwaamheden. Dat is een gevolg van het land. Wie hier denkt, zoekt vergetelheid, en dat zoekt men allicht in Bacchus.
Dit is in het kort de situatie hier. Misschien heb ik al veel te veel geschreven, want waar dient het toe? Jullie kunnen me toch niet helpen en daar komt nog bij, dat ik altijd een tegenzin heb gehad om mijn moeilijkheden bloot te leggen aan Dirksland. Ten slotte ben jij de eenige, die altijd den band in stand heeft gehouden, den lossen band, die er bestond, maar als jij me niet telkens noodzaakte om wat van me te laten hooren, dan was het allang dood op de lijn, zooals ze bij de telegraaf zeggen. Als je gesjochten bent en in moeilijkheden zit, dan sluiten zich alle deuren voor je met een nijdigen en killen klap en zoo was het ook vroeger thuis. Alleen jij bent nooit zoo geweest, dat moet ik erkennen. En laat me er bij zeggen, dat ook ik niet zoo ben, nu nog niet. Ik heb al wat menschen hier in Indië geholpen, voor niets voeding en onderdak verstrekt enz. enz. Ik wou, dat ik het allemaal terugkreeg, nu in mijn omstandigheden, wat ik aan anderen heb gedaan.
En nu wat Moeder betreft, waar je over schrijft. Moeder heeft mij niet noodig. Ze oogst trouwens wat ze gezaaid heeft. Ik heb er ernstig over gedacht haar te schrijven jl. November toen ze zeventig jaar is geworden, maar ik schrik er voor terug. Moeder kan mijn grieven toch niet begrijpen. Als ik aan haar schrijf, wie weet wat daar de gevolgen van zijn? Misschien weer een pedante brief met een boel wijze lessen en beschouwingen over vroeger? En dat verdraag ik
| |
| |
niet. Wat is Moeder voor mij geweest? Hard en gevoelloos. Ze heeft nooit een poging gedaan om me te begrijpen of met me te praten. Ze heeft me beschouwd als iemand, die alleen nog maar goed was ‘voor een dag werk in de fiets’, zooals ze altijd zei. Haar grootste grief tegen mij was, dat ik geen geld had, geen geld, geen geld. Wat kan mij feitelijk geld schelen? Zelfs nu kan het me nog niet schelen. Bij die menschen draait alles om geld. Kinderliefde en ouderliefde ontaardt ten slotte in de vraag: ‘Hoeveel geld heb je?’ Ik had de grootste zonden en misstappen kunnen begaan, als ik maar geld had gehad, zoodat ze had kunnen geuren tegenover Dirksland met mij. Nu kon ze van mij geen verklaring geven aan de dorpsklappijen en werd ik uitgeworpen in de buitenste duisternis. Het kon haar geen bliksem schelen of ik te gronde ging. Als ze maar van mij af was. Wat heb ik met haar te maken? Ze is bezorgd, ik heb haar nooit om een cent gevraagd, ik gun haar het beste en ik geloof, dat ze het nog nooit zoo goed gehad heeft als de laatste jaren. Ze wordt jong opnieuw. De dood van vader is voor haar een verlossing geweest, natuurlijk, zooals het trouwens ook voor jou een verlossing was. Voor mij bleef het hetzelfde, want hij kon me niet meer bereiken. Maar ik denk aan die menschen met haat, met intense haat, zelfs na al die jaren, vergeet dat niet, en het is nutteloos en zelfs misselijk om nog flauwe briefjes aan elkaar te gaan schrijven. Als het aan hun had gelegen, dan was er van mij niets meer over. Dan was ik allang ondergegaan in het moeras van het Indische leger of in een ander moeras. Zij hebben mij ‘verscheept’ (en met zoo weinig mogelijk kosten, let wel ‘kosten’!) en het kon hun niet schelen, wat er van mij werd. En met al de sentimenteele praatjes, tranen, zwaarwichtige betoogen à la wijlen Opa, fatsoensbeschouwingen enz. heb ik niets te maken. Alle ouwe prostituées eindigen onder de
preekstoel, een gevolg van seniele aftakeling, maar ik lach daarom. Het beeld is natuurlijk te sterk, maar het beeld kan dienst doen. Ook buiten de wereld der prostitutie is liefde afhankelijk van geld (ouderliefde b.v.) en ook buiten de sfeer der kerk worden krokodillentranen gestort als men met één been in het graf staat. Laat Moeder zich over mij niet druk
| |
| |
maken. Een briefwisseling met haar wordt voor ons beiden een marteling, een huichelachtige geschiedenis, geloof me.
- Toch gaat er geen dag voorbij, of ik denk aan haar. En ook aan vader. Hoe zou het anders kunnen. Ik denk altijd aan vroeger en aan den loop der gebeurtenissen. Ik betreur het, dat mijn kinderen geen opoe hebben. Er zijn er onder van wie Moeder zeker veel zou houden. Anna b.v., die zoo lief is en wonderlijk onbedorven. Willem en Maarten, de eerste 7 jaar en de andere vier, maar twee trouwe vrienden en zulke lieve jongens. Die hebben nog nooit een klap of een boos woord van mij gehad. Tusschen Willem en Maarten staat Jacob, die is nu 6 jaar en moet naar school. Maar Jacob is anders. Het is gebleken, dat hij een hartgebrek heeft. Ik heb hem laten onderzoeken door een specialist en ook met Röntgenstralen en hij heeft een aangeboren hartgebrek, dat nooit meer zal genezen, al kan hij er oud mee worden, zooals de dokters zeggen. Maar het is tragisch, zoo tenger en mager Jacob is en zoo zonderling. Hij is een alleenlevende persoonlijkheid, zooals al die menschen, die wat bizonders hebben. Hij is kribbig en humeurig; knijpt in het geniep, ziet niet tegen een leugen op enz. Maar toch hebben we allemaal medelijden met hem en we staan machteloos tegenover hem. Knap is hij, dat is zeker, en soms berouwvol en dankbaar voor een goed woord als een hond voor een liefkoozing. Treurig en aandoenlijk. Zijn eigenaardigheden zijn hem niet aan te rekenen, dat zegt ook de dokter. Als hij straks schoolgaat en aanraking krijgt met de wereld, zal hij andere verstrooiing vinden, naar we hopen, en daar hij buitengewoon pienter is, bepaald intelligent, hoop ik er het beste van. Hij rekent b.v. lustig uit het hoofd en teekent letters en meer van die dingen. Allerlei versjes van school, een heel repertoire, zingt hij van a tot z, en toch heeft hij ze alleen maar van hooren zeggen. Een bewaarschool is er niet.
Je klaagt er over, dat je oudste al geen aanmerkingen meer wil verdragen en je uitmaakt voor ouderwetsch, als je wil, dat ze voor donker binnen is. Ik heb daarvan hier niet veel last. Maar wel heb ik opgemerkt, dat kinderen, mijn kinderen in ieder geval, perioden hebben van nukkigheid en dan weer opeens bijdraaien en anders worden. Zoo heeft Willem
| |
| |
een tijd gehad, waarin hij elken morgen boos opstond en bijna niet naar school wilde. Dat is nu weer over. Of dat nu werkelijk boosheid was of tegenzin, dat is me nog altijd niet duidelijk. Mijn kinderen zijn Aziaten, zooals ik dat noem, en Aziaten zijn anders dan Europeanen. Een van hun eigenaardigheden is, dat ze zich niet uiten. Maar ook een Flakkeesche boer of echte inboorling uit zich niet. Als er wat is, dan zwijgen ze, in plaats van het uit te spreken of er met anderen over te praten. Je zult zeggen: dat is niet specifiek Aziatisch, het is ook Hollandsch. Inderdaad, dat is het. Maar mijn vrouw b.v. zegt niets, als we moeite hebben. Als we in moeilijkheden zijn, of ik ben angstig over het een of ander, dan kun je net zoo goed tegen de kat praten. Zij zegt niets en laat je dus praktisch aan je lot over. Want daar komt het op neer. Met alles sta je alleen. Als ik tegen haar zeg, dat wij de volgende maand geen inkomsten meer hebben en misschien wel armoe zullen krijgen, dan zegt ze niets, haar gezicht verduistert zich, haar lippen krullen op een eigenaardige manier en daar blijft het bij. Da steh ich nun, ich armer Thor, und bin so klug als wie zuvor, zooals Faust zei. Dat doen ze niet, omdat ze niet meevoelen, neen, ze kunnen zich alleen niet uiten. Daarom maakt een Inlander amok, als hij moeite of verdriet heeft. Of, wat hier ook veel voorkomt, hij gaat hevig vasten, Mohammedaansch vasten, en brengt zijn lichaam in een toestand van verslapping en van weerloosheid, van verdooving door uitputting en dan lijkt het alsof hij zijn ellende niet voelt. Een ander middel is opiumschuiven (bij ons drank).
Nu Willem, die is in 1928 voor het eerst naar school gegaan. De arme jongen is beladen met den vloek der Walravens, hij stottert. En erg ook. Ik kan je niet zeggen, wat een medelijden ik met Willem heb. Bij mij begon het in de derde klas, Willem had het al vóór hij naar school ging. Zooiets is een geweldige handicap, dat verzeker ik je. Niet alleen, dat zoo'n kind niet in staat is zich verstaanbaar te maken, laat staan te doen weten aan het vrouwelijk-Indisch onderwijsmirakel, dat hem iets moet leeren, dat hij zijn zaakjes best begrijpt, maar hij verliest tevens zijn zelfvertrouwen en wordt angstig. Ik weet het aan mezelf. Nooit kom je het
| |
| |
meer te boven, hoe oud je ook wordt. (En als ik dan bedenk, dat vader mij er om uitlachte, terwijl hij het zelf deed). Enfin, met Willem dan ging het dat eerste jaar op school heelemaal niet goed en ik had dat wel in de gaten. Hij had een juffrouw, die zelf nooit Holland had gezien en die dus zelf doublé-Hollandsch sprak en aan Willem werd geen moeite besteed, die lieten ze maar zitten. En hij kwam thuis met cijfers op zijn rapport, meer dan treurig. En aan het eind van het jaar bleef hij zitten ook. Ik kon er weinig aan doen. We woonden op Lawang en ik reisde heen en weer naar Soerabaia, iederen dag. Elken morgen stond ik om 5 uur op, om 6 uur met den trein mee en was dan om 8 uur op Soerabaia. Dat ging dan zoo den heelen dag in de hitte, totdat ik 's avonds om 6 uur weer in de koelte van Lawang arriveerde. Ik had dus geen tijd om me bezig te houden met den jongen. Bovendien vond ik het innerlijk niet erg van dat rapport, want ik wist, dat hij niet stom was, de ambtenaren op school mochten dan zeggen wat ze wilden. Hij heeft zelfs een heel goed verstand en nog een beter hart. Alles heeft hij over voor zijn broertjes en zusjes.
Ik zei dus niets en maakte Willem geen enkel verwijt, ook niet toen hij niet overging. Ik heb met geen woord daar ooit op gezinspeeld en gezegd, dat hij maar nog eens een jaar zijn best moest doen en dan zou het het volgende jaar wel in orde komen. Maar Willem scheen moeilijkheden te hebben, want elken morgen was het van het zelfde laken een pak: Willem met een Aziatisch gezicht naar school. Het was verschrikkelijk verdrietig. Hij kreeg een andere juffrouw, een veel betere, die meer moeite voor hem deed. Ik sprak hem moed in en smeerde de juffrouw wat stroop om haar smoel, met het gevolg, dat Willem al dadelijk veel betere cijfers had. Maar toen gingen we hier naar het schoone Pasoeroean! En daar begon de pret weer opnieuw. Willem kon blijkbaar maar niet wennen en de juffrouw blijkbaar ook niet. Beide partijen waren niet van de vlotste, want ook de juffrouw was weer een bruine. De eerste drie maanden was het weer absoluut mis, totdat hij met een rapport thuiskwam, waarop een 8 voor rekenen, een 7 voor schrijven en voldoende voor lezen. Dit laatste is bij hem natuurlijk niet anders
| |
| |
mogelijk, hoewel hij alles leest, heel vreemde boekjes, die ze op school niet hebben, leest hij plechtig van a tot z uit en hardop, 's avonds thuis als hij bij zijn moeder alleen zit. Ik heb toen met dat rapport een heel feest gemaakt en hem verschrikkelijk in de hoogte gestoken. Ik heb hem een kwartje gegeven (dat hij onmiddellijk verdeeld heeft onder alle aanwezigen en waarvoor vliegers zijn gekocht). En ze kregen wat lekkers enz. enz. En na dien tijd is Willem heel anders; hij heeft zichzelf blijkbaar ontdekt en hij moppert niet meer als hij naar school moet. De Aziatische zuurmuilerij is voor wat hem betreft verdwenen.
Ik schrijf dit zoo uitvoerig om aan te toonen welke moeiten een kind soms kan hebben, zonder dat een oppervlakkig ouder daar iets van merkt. Vele ochtenden heb ik Willem met dwang naar school gejaagd en geraasd en gevloekt, maar tot welk doel eigenlijk. Zijn angst en tegenzin verminderden er niet door en het was ten slotte ook niet zijn schuld.
Waar ik soms nog wel eens moeite mee heb, dat is met mijn oudste, Dina, in de wandeling Non genoemd. Ze is nu straks 11 jaar en zit in de vijfde klas. Ze doet alleen waar ze lust in heeft: lezen voornamelijk. Haar lessen leert ze in een vloek en een zucht, alleen rekenen daar doet ze niet aan. De andere vakken zijn heel goed (omdat die bij haar vanzelf gaan), maar eens is ze thuisgekomen met een drie voor rekenen. Dat is pure onverschilligheid. Soms wil ze ook niet het bed uit, en dat komt dan alleen, omdat ze 's avonds te voren te lang in bed heeft liggen lezen. Dan komt er mot, natuurlijk, want ik pak haar bij haar lurven en zet haar op den vloer. Dan is ze kwaad, Aziatisch kwaad, en dan zie je de opstandigheid in haar. Voor het overige is ze toch goed. Ze is flink en groot en lang niet leelijk, maar dat heeft ze zelf nog niet in de gaten. Ze leest nog allemaal kinderboeken. Ze gaat naar school en komt thuis en gaat dan niet meer uit, doch speelt op het erf. Natuurlijk komt dat ook omdat er buiten de poort niets valt te beleven voor een kind. Indië is een misselijk land voor Europeesche kinderen. Wat hebben wij dan in Dirksland een geheel andere jeugd gehad! Al was het dan ook niet te vergelijken bij plaatsen waar
| |
| |
bosch en hei is of zee en duin en kwamen ook wij veel te kort. Soms gaan ze naar de bioscoop. Doen ze dat bij jullie ook? Watt & ½ Watt, Harold Lloyd, Charley Chaplin, Douglas Fairbanks, dat zijn wel zoo ongeveer de favorites. Vooral Watt & ½ Watt. Er is hier ook censuur, dus mogen kinderen niet naar alle films, wat ik wel goed vind. De film heeft een slechte invloed op de jeugd en je zou eens moeten zien hoe funest films zijn voor Inlanders. Die vatten dat heelemáál averechts op, ze zien Europeanen op de film knoeien en gappen, Europeesche vrouwen nog veel erger, ze leeren de meest geraffineerde trucs, en zoo gaat het beetje respect, dat ze nog voor ons hebben, ook nog verloren dank zij de lessen van Hollywood. Persoonlijk ga ik nooit naar een film: het doet me te veel aan Amerika denken en dat weet ik nu wel. Onlangs ben ik geweest naar een film van Emil Jannings: Variété. Dat was de moeite waard om te zien, maar dat was ook niet Amerikaansch.
Klagen over mijn kinderen kan ik niet. Anna is een kind, dat feitelijk te goed is voor deze wereld. Als die niet verandert, dan zal ze nog wat beleven op deze liefelijke planeet. Ze is nu 9 jaar. Zoo'n goed en aardig en lief kind is het, dat je er soms door ontroerd wordt. Ze leert ook heel goed op school, meer uit plichtsbesef dan uit leerlust. Als ze op school zit, dan denkt ze maar voortdurend over huis en over moeder en als de school uit is, dan zie je ze altijd het eerste verschijnen, gewoonlijk geëscorteerd door Willem. Anna leest allemaal sprookjes en dergelijke fantastische verhaaltjes. Ze speelt met poppen en meer van die prullaria, maar toch schenkt ze voor mij een kopje thee in of wat ze maar denkt dat ik noodig heb, iets wat Non nooit zal invallen. Maar over het algemeen zijn de kinderen heel wat beter dan ik zelf was, toen ik zoo oud was als zij nu zijn. Ik geef hun altijd, wat ze vragen en dat is heusch niet veel. Ik weiger nooit iets, zelfs geen dingen, die oogenschijnlijk dwaas lijken. Ze komen toch al genoeg te kort en de toekomst is niet zoo rooskleurig voor den Indo, vooral niet voor den mannelijken Indo. Ik ben zelf al 43 straks en ik voel me niet meer zoo energiek als ik wel zou wenschen. Ik weet niet of ik wel veel voor hen zal kunnen doen als eenmaal de tijd
| |
| |
van leeren aanbreekt. En wat moeten ze dan nog leeren hier in dit land. Klerkje spelen of ambtenaartje bij de spoor of zooiets. Van een vak leeren is hier geen sprake, want dat doet de Inlander hier. Feitelijk zouden die jongens nu naar Holland moeten om daar op te groeien, gewoon te raken aan land en klimaat en dan gewoon opgenomen in de Hollandsche volksmassa, gewoon ambachtsman worden, hetgeen verreweg het beste is voor elk mensch. Heel wat beter dan kantoorpummel of kwasi-intellectueel.
De lui, die het in de wereld het beste hebben, zijn de lui, die het minste weten. Die zijn dikhuidig en onkwetsbaar en laveeren overal doorheen. Ze buigen voor alles en zoeken naar den minsten weerstand. Dat is de manier. Niet nadenken; eerst de krant lezen en dan pas je meening vormen, d.w.z. de voorgekauwde meening van de krant. Je aansluiten bij die kliek, die het meeste voordeel biedt. Dat is de manier. Niet denken, behalve over de rommel, waarin je ‘handelt’. Zooals Droogstoppel over de koffie.
Wat zal me dat daar een ellende zijn bij Oom Hannes! Tante Riek is natuurlijk stekeblink. Hoe kun je beweren, dat ze niet zoo arm zijn? Waar moet het dan van komen? Kan hij dan nog werken? Hoe gaat het met Jacob? En Neel is de wereld in? Gelijk heeft ze. Misschien krijgt ze later de zilveren medaille van de Oranje Nassau orde. Daar zijn ze tegenwoordig gul mee in Holland. Hoe gaat het eigenlijk met Oom Pleun en verdere familie. Hoor je daar wel eens wat van? En met de Breuren. Leeft tante Fransje nog? Er zijn eigenlijk veel menschen aan wie ik nog wel eens denk. Wat iemand als ik mist, dat is het verloop van families. Ik zie geen families opkomen en neergaan. Ik ken hen zooals ze waren in hun jeugd of middelbaren leeftijd. Hun latere jaren zie ik niet meer. Ik zie alles fragmentarisch. De personen, die nu om me heen leven, laten me koud. Ik weet niet, waar ze vandaan gekomen zijn, noch weten ze iets van mij. Vlak tegenover me woont een zekere meneer Armstrong. Ik heb den man nog nooit gesproken, maar ik ben er bijna zeker van, dat hij van Sommelsdijk komt, van waar wij kolen gingen halen. Die Armstrong had een zoon, die ‘in den handel’ was, destijds in Londen. Deze Armstrong nu is hier
| |
| |
vertegenwoordiger van een veem, want Pasoeroean ligt aan zee en er is ook nog scheepvaart, al kunnen de schepen den wal niet bereiken van de modder.
Onlangs kwam hier een meneer Van Schouwen, Mr. Van Schouwen, en dat bleek een zoon te zijn van den bekenden notaris Van Schouwen uit Goeree. Ook totaal gedemoraliseerd. Drank en teveel van Indië. Maar die is tenminste rechterlijk ambtenaar en heeft straks pensioen. Wat zal er van mij worden? Als mijn kinderen niet voor me zorgen, dan zal ik verhongeren als ik niet meer werken kan. Je ziet hier anders nooit menschen van Flakkee. Gelijk hebben ze. Je kunt veel beter op Flakkee blijven. Dan ben je tenminste in je eigen land, onder je eigen menschen en je eigen cultuur en je kinderen groeien niet op tot ondefinieerbare wezens van noch vleesch noch visch. En als je hier nog armoe moet hebben en moeite en zorgen, dan is het heelemaal niet de moeite waard om je hier te komen begraven. Ik wou wel eens een lente meemaken na 15 jaar van eeuwigen zomer. Zelfs een Canadeesche sneeuwwinter zou me niet afschrikken. Als ik alleen was, kwam ik naar Holland. Ik verdien nu mijn brood wel met schrijven voor Indische bladen, als ik in een stad zit. Of in het buitenland. Dat had ik vroeger moeten weten, dat je op die manier je brood kunt verdienen in Holland. Maar pas in 1925 kwam ik in aanraking met iemand, die mij geld bood voor een krantenartikel, nadat ik een ingezonden stuk had gepleegd. Ik ging er op in en raakte zelfs bij den vervloekten Suikerbond verzeild. In de suiker willen ze me niet meer, omdat ik teveel heb gecritiseerd en ook, omdat ik te oud ben met het oog op het pensioenfonds dat ze hebben. Maar ik had nooit naar Indië behoeven te gaan, want ik had met schrijven er altijd kunnen komen. Dat is juist het lamme van de historie, dat ik me weg heb laten drijven door moeder. Zelfs vader voelde er feitelijk niks voor, dat ik naar Indië ging als iemand, die nergens anders meer voor geschikt was. Maar moeder, die toen de heele zaak regeerde daar thuis, decreteerde dat. Neen, het is mij niet mogelijk aan haar te schrijven. Doe ze mijn groeten, maar
het blijft zooals het is. Ze heeft geen gevoel. Wat wist ze van de mogelijkheden, die er voor mij beston- | |
| |
den in Holland? Als ik niet heelemaal naar de bliksem ben gegaan, dan is het toch zeker niet háár schuld geweest. Je vraagt om een brief, die je haar kan laten lezen. Zoo'n brief kan ik niet schrijven. Ik schrijf de dingen zooals ze zijn, of ik schrijf heelemaal niet. Ik heb geen enkele aardige herinnering aan die menschen of het zou moeten zijn uit mijn vroegen kindertijd. Met verbazing herinner ik me soms, dat vader goed is begonnen, me soms meenam op zijn tochten en naar Rotterdam enz. Later is dat mis geloopen, ook wel door mij zelf, want ik had groote fouten. Maar zij deden niets anders dan razen, razen als menschen uit een steeg, die door een opgeschoven raam liggen te ruziën. Daarvan was geen verbetering te wachten. Vader was jaloersch, boersch afgunstig. Hij haatte me om allerlei dingen, in de eerste plaats omdat hij verstandelijk niet tegen me opkon, en omdat ik hem doorzag als parvenu en zoo meer. Als ze mij anders hadden aangepakt, dan hadden ze veel ten beste kunnen keeren. Als ze niet altijd zoo vijandig gestaan hadden tegen ieder, waarmee ik omging, maar een beetje de dingen hadden genomen, zooals ze kwamen, dan was veel anders geloopen. Maar ze waren kleinzielig, burgerlijk trotsch, machtswellustig, en zochten hun kracht in schelden en lasteren. Vooral Moeder, maar Vader ook. Vader loog over mij tegen Moeder en maakte er een sport van mij het leven zuur te maken. Voor het overige was hij te laks en had te weinig initiatief om ook maar in een of ander opzicht in te grijpen. Hij deed, zooals altijd, niets, behalve dan dat hij ons leven zooveel mogelijk vergalde. En Moeder steunde hem, gemeend of niet gemeend, dat heb ik nooit kunnen begrijpen.
Als ik dat zoo lees van de aanmerkingen over thuiskomen vóór donker, dan ben ik ineens weer in Dirksland verzeild. Uit zulke kitteloorige kwesties kunnen de onaangenaamste dingen ontstaan. De wereld is dezelfde, nietwaar, vóór donker of nà donker. Het komt er nu maar op aan, wat het kind buiten doet. Waar ze verkeert. Levert het buitenblijven gevaar op, dan is er reden om opmerkingen te maken of in te grijpen. Doet ze geen dingen, die haar kunnen schaden, dan is daarvoor feitelijk geen reden. De wereld heeft na donker
| |
| |
voor een kind een groote aantrekkingskracht, niet het minst de wereld in Holland. De poëzie van den avond, met zijn lamplicht en zijn ontspanning van alle plichten, is groot. In den avond heeft elk mensch tijd en gelegenheid te babbelen en te spelen en vooral kinderen voelen dat. Ik zie Holland in mijn herinnering voornamelijk bij avond. Of ook wel op zomermorgens bij helderen zonneschijn, maar toch veel meer bij avond. Die bezwaren tegen den avond vervallen b.v. hier in Indië geheel. De avond is de tijd, dat een mensch hier tot zichzelf komt. Dan is het een beetje koel (niet altijd helaas) en dan is er wellicht kans op verademing. Het zou bepaald wreed zijn een kind in Indië te verbieden 's avonds buiten te zijn, want met den vroegen morgen is de avond het mooiste en gunstigste gedeelte van den dag. In Dirksland denken ze daar anders over en laat me je zeggen, dat zijn allemaal snert-ideeën, die nergens anders goed voor zijn dan om de goede verstandhouding tusschen ouders en kinderen te verstoren. Omdat de ouwe wijven van twee honderd jaar geleden hebben verordineerd, dat een kind met donker thuis moet zijn, daarom is dat zoo, maar een plausibele reden is er niet voor op te geven. Je kunt er hoogstens eindelooze kwesties door krijgen. Als ik daar nog aan denk, aan dat gebliksem van vroeger over thuiskomen, en die bespottelijke, opgeschroefde, kunstmatig uitgebroede scènes, waar de komedianterigheid duimen dik op lag, wel dan moet ik lachen, nu na al die jaren en ik hoop, dat ik het zelf kan voorkomen in mijn eigen gezin hoor. Trouwens wie denkt, dat hij zijn kinderen opvoedt, vergist zich. Je geeft hoogstens leiding. Het is de wereld, die je kinderen opvoedt, niet jijzelf. Alle theorieën van Pa en Moe worden door mij hartgrondig verworpen. In geen enkel opzicht sta ik aan hun zijde. Noch in hun z.g. politieke meening, noch op z.g. godsdienstig gebied, noch wat betreft stand, fatsoen, geldbezit, waarde van
menschen, sexueele kwesties, opvoeding, in geen enkel opzicht. Er is in mijn herinnering niets of het ergert me. Dat is het resultaat van de opvoeding, die o.a. een regel had van voor donker thuis. Ik wou, dat mijn kinderen in het donker op de Straatdijk konden spelen, of konden raampjetikken of belletjetrekken, of in de sloot zit- | |
| |
ten of zelfs konden vrijen langs een donker wegje. Al die dingen kunnen ze hier niet doen in dit smerige land en daardoor missen ze het allerbeste van hun jeugd.
Je ziet, dat ik zwartgallig ben, maar de omstandigheden zijn er dan ook naar. Ik heb geen reden tot vroolijkheid en vooral niet als ik aan jullie moet schrijven: ik kan over veel dingen niet heenkomen. Ik zie mijn leven gaan in dalende richting en ben niet vroolijk.
Komt Zus wel eens bij je? Haar kinderen worden zeker ook al groot. Heeft ze er nog altijd twee of zijn de Schamhardts vermeerderd? Wat is de reden, dat het enthousiasme bekoeld is? Je schrijft nooit ergens de reden van, hoogstens de nuchtere feiten, zooals ze zijn. Vragen zal ik maar niet doen, al zou ik veel willen vragen. Als er zoveel bijgebouwd is, zullen de oude huizen wel sterk in waarde verminderen.
Ik weet voorloopig feitelijk geen adres. Mocht je iets te schrijven hebben, dan kun je altijd gewoon adresseeren naar Pasoeroean. De post stuurt het dan wel door. Nochtans zal ik je op de hoogte houden, als er wijziging komt (misschien wel vlug). Reken maar, dat ik wel spoedig weer wat zal laten hooren, omdat ik je nu in onzekerheid moet laten. - Nu, hoor, mijn groeten aan je vrouw en de kindertjes. Ook aan Zus als je haar eens mocht zien of schrijven en aan Moe. Ik hoop, dat ze nog lang leven mag en dat ze zich nog wat kan amuseeren. Ik zal zelf blij zijn, als ik op mijn ouwen dag rust heb, al is het goddorie in het ouwe-mannenhuis. Jezelf zijn kan je overal.
Het beste, ook van mijn vrouw en de kinderen. De laatsten hebben nog geen weet van de misère. Het is Paschen II en ze hebben vrijaf. Ze spelen hikkelpot en ze vliegeren op het erf van het hotel. Wie doet je wat in den Oost. Van harte, als altijd, je broer,
Wim.
|
|