| |
| |
| |
12.
Brief van 11 augustus 1925 aan J. Walraven. De jaren in Djombang, op de suikerfabriek Ponen, schijnen gelukkige jaren te zijn geweest. Hier is alweer zulk een uitvoerige, levendige brief vol vertelsels over zijn kinderen. En als steeds een aantal vragen naar de omstandigheden van Dirkslanders die hij had gekend. Of hij op die vragen ooit antwoord kreeg?
Sf. Ponen, 11 Augustus 1925
Beste Jaap,
Je brief ontving ik gisteren en daar intusschen mijn vijfde afstammeling is geboren schrijf ik je dadelijk terug. Op 10 Juli is Iti bevallen van een flinke jongen, maar de naam Frans heeft ie niet gekregen. Daar waren bezwaren tegen. Eensdeels zijn het bezwaren, die niet worden uitgesproken (naar echt Oosterschen trant) en andersdeels zijn het bezwaren van practischen aard. De onuitgesproken bezwaren vloeien voort uit het feit, dat zij niet veel voelt voor die leden van mijn familie, die nooit een levensteeken geven (er wordt bij ons niet gehuicheld, hoewel wij daar schade van hebben) en de praktische bezwaren zijn te wijten aan de omstandigheid, dat de Inlander de letter F niet kan uitspreken, doch daarvoor altijd een P zegt. Als iemand dus Frans heet, wordt hij door alle Javanen ‘Prans’ genoemd, zoodat dit voor mijn vrouw een voortdurende bron van ergernis zou zijn, die zij zich wil besparen. ‘Ja’, zegt ze, ‘weet je nog wel van mijnheer Fransen van de Putte? Die noemden ze altijd “meneer Pransiepoet!” En luitenant Heerma van Voss heette “Heerma pan Pos” en mijnheer Visser heette meneer “Pisser”.’ En dat laatste deed de deur dicht! Toen heb ik de dictionnaire genomen en heb haar alle eigennamen uit het lijstje voorgelezen, zoodat het haar duizelde voor haar oogen. Ik heb haar voorgesteld om een naam te nemen van de film (zooals een van mijn buren) en den jongen b.v. Eddy Polo of Jack Dempsey te noemen. Hevige verontwaardiging! Toen ben ik begonnen over de races (ook een bron van namen in Indië) en heb eenige namen van bekende harddravers voorgesteld. Absoluut verworpen! Toen heb ik het gezocht in de vaderlandsche geschiedenis. De mooiste naam in de vaderlandsche geschiedenis vond zij
| |
| |
‘Willem’ (ik ook!), maar aangezien wij al twee exemplaren van dat soort in huis hebben, kon dit niet doorgaan, uit vrees voor verwarring en afschuwelijke misverstanden. Wij zijn toen tot een compromis gekomen en hebben besloten den jongen den naam te geven van Maarten. In de eerste plaats moet ik een echte Hollandsche naam hebben, al is het alleen maar bij wijze van protest tegen de ver-Amerikaniseering in mijn omgeving, en tweedens was Maarten een goeie naam. Maarten Luther, Maarten van Rossem en Maarten Tromp waren flinke kerels, vooral de eerstgenoemde, en ik heb in het kort hun levensgeschiedenis verteld voor de gezelligheid. Vooral Maarten Luther had na 4 eeuwen nog veel succes! Maar bij de Trompen gekomen kon ik niet vermijden ook te praten over Cornelis Tromp (ook een ‘reuze-kei’) en kijk, Cornelis, dat vond ze toch ook een mooie naam. Wij hebben toen de twee mooie namen maar gecombineerd, zoodat het geworden is maarten cornelis walraven, en het was me een pak van het hart, wil je dat wel gelooven? Den volgenden dag ben ik met twee getuigen naar den Assistent-Resident van Djombang gegaan om ‘aan te geven’ en toen was er niets meer aan te doen, anders was het misschien toch nog veranderd.
Het is een ‘bizonder kind’, zooals de vader van Dik Trom altijd zei. Hij werd geboren met haar van een centimeter lang en nu hij een maand oud is, lacht hij 's morgens tegen je, dat het een lust is. Hij is dik en vet en zijn moeder heeft zooals altijd volop melk voor hem, zoodat het wel weer zal losloopen met hem. Ze houdt er weer evenveel van als van de eerste. Gelukkig maar, dat moeders zoo zijn, want anders kwamen de laatste kinderen uit een huwelijk slecht weg.
De andere jongelui maken het goed. Jaap is nog wel wat klein om nu weer al een broertje te hebben, maar in Indië is het nogal gemakkelijk voor kinderen, tot op zekere hoogte. Er is veel ruimte en de zon schijnt altijd. Jaap is heel lief en zeer verstandig. Hij is 1 jaar en 9 maanden en hij praat al van alles en zeer ad rem. Ook Dina was daar zoo vlug mee in haar tijd.
Met 1 Juli is Dina naar school gegaan. Het is gegaan, zooals
| |
| |
ik je al heb geschreven, n.l. met een karretje heen en weer en een baboe mee voor geleide. Schoolgeld f 7, 50 per maand, karretje f 35, - per maand, ook als er vacantie is, en loon baboe 50 cent per dag, zoodat de heele grap mij meer dan f 50, - per maand kost als je het goed gaat uitrekenen. En de resultaten? Die zijn bewonderenswaardig! Na veertien dagen hoor ik haar steeds maar zingen, altijd maar zingen in denzelfden dreun; maar altijd als ik er niet bij was. Ten slotte heb ik haar geroepen en gezegd: ‘Wat zing je toch? Zing-es op voor mij!’ En daar kwam het los, hoor!
Jaapje maakte pret en jool.
Jaap, dat is een goede leer,
Denk er aan en doe 't nooit weer!
Als je nu weet, dat het kind nog nooit een woord Hollandsch gesproken heeft voordat zij naar school ging, dan moet ik toch zeggen, dat het niet duur betaald is voor f 50, - per maand. In het Maleisch vertelde zij verder, dat de juffrouw (er wordt hier veel gewerkt met vrouwelijke leerkrachten) haar op een bankje gezet had voor de klas en gezegd had, dat zij moest zingen. ‘En wat zei de juffrouw, toen het uit was?’ ‘De Juffrouw zei: Heel goed! Heel goed!’
En Anna kan nu natuurlijk ook al zingen van Jaapje, maar Willem niet; die doet daar niet aan mee. Willem heeft ook dat vervloekte stotteren van de Walravens te pakken; ik beklaag den armen jongen al bij voorbaat. Hoewel het mogelijk is, dat het nog verandert. Bij mij kwam het pas, toen ik al in de 3de of de 4de klas zat. En het is nooit meer over gegaan. Het is nu nog niet over, nu ik mijn menschenvrees grootendeels heb overwonnen. Daar het nu bij Willem zich al zoo vroeg openbaart, is het mogelijk, dat het ook weer weg is, als hij wat grooter wordt. Maar ik zie het donker in voor hem.
Wat overigens het schoolgaan betreft van Dina, dit heeft
| |
| |
ook zijn schaduwzijden. Zij komt in aanraking met andere kinderen, die zij vroeger niet kende. Zij wordt nuffig en ook een beetje verwaand. Denkt dat zij knapper is dan haar zusje en straks misschien dan haar moeder. Ze loopt met haar geleerdheid te koop op haar manier, zoodat je soms de onechtheid voelt en je genoodzaakt bent om wat koud water te gieten over haar kwasie drukte. De beroemde problemen, die zich vroeger ook bij ons thuis voordeden, zie je langzamerhand weer opdoemen bij de jongere generatie en dagelijks houd ik mij zelf vóór al de ellende van vroeger, de wederzijdsche verwaandheden en de pedanterieën en de noodlottige verwijdering en gezinsverwoesting, die er het gevolg van was. Enfin, het kan natuurlijk nog wel anders afloopen, een kind verandert dikwijls, maar soms wordt het me bang om het hart. Je moet Indië kennen, om dat te kunnen begrijpen. Het is nu niet bepaald een land, waar nederigheid woont, en zeker niet onder de halfbloeds. De Indo-Europeanen zijn een zelfbewuste klasse. Zij zijn plus royaliste que le roi, meer Europeaan dan de Europeanen zelf. Geen menschensoort in Indië legt zoo zeer den nadruk op zijn Europeaanschap als juist de menschen, die Europa nooit gezien hebben en het in vele gevallen ook nooit te zien krijgen. En ter meerdere onderstreeping van dit pseudo-Europeaanschap nemen zulke menschen een hooghartige houding aan tegen den Inlander, den Javaan, waarvan wij, gewone Hollandsche jongens uit den burgerstand, die in onze jeugd zelf nog met geringschatting werden behandeld door de menschen van de hooge stoep met de zerken palen en de slingerkettingen, vreemd op kijken en waaraan wij ons ergeren. Want de koloniale moraal is niet de moraal van de rest van de wereld. Wij leven hier in vele opzichten nog in het feodale tijdperk. En de toon, dien Indische kinderen aanslaan tegen bedienden (tegen ‘de booien’, zooals de Hollandsche bourgeois het noemt) is soms meer
dan ergerlijk. Ik zal niet zeggen, dat mijn kinderen zoo zijn. Natuurlijk niet. Bij ons wordt het met kracht tegengegaan. Vader is zelf zijn leven lang ondergeschikte geweest, (hetgeen intusschen geen waarborg geeft voor goede behandeling van zijn ondergeschikten, want slaven zijn dikwijls op hun beurt
| |
| |
de grootste tirannen als zij een kans krijgen) en moeder is genoeg nationaliste om een afkeer te hebben van rassenwaan, waaronder zij trouwens zelf nog soms heeft te lijden. Aardige staaltjes zou ik daarvan kunnen vertellen. Maar het voorbeeld komt alweer van buiten. Het is een invloed, die niet is tegen te gaan, tenminste verduiveld moeilijk. Het eenige, wat je kunt doen, is hopen op het verstand van het kind zelf in latere jaren, waardoor zij misschien voor zichzelf zal bemerken, dat alle menschen kinderen zijn van eenen Vader en dat de stands- en rasverschillen op niets anders zijn gebaseerd dan op dom vooroordeel en bekrompenheid. - Vandaag heb ik een nieuw vers van haar gehoord:
Koosje smulde in een hoekje
Van een heerlijk krentenkoekje.
‘He, zei Koosjes broertje Jan,
Geef mij er ook een stukje van!’
Mooi zoo, heb ik gezegd, dat is tenminste aankweeking van gezond altruïsme. Als ik dat dan hoor, ben ik toch weer maar blij, dat ze naar school gaat, want zelf zou ik nooit kans zien om haar dat in te pompen.
Maar ik heb al weer te veel over mijzelf gepraat, hetgeen niet zeer bescheiden is voor een begin. Maar ik had de jonggeborene als verontschuldiging. Het speet mij te hooren van de mazelen en de bof en de windpokken. Het schijnt, dat jullie ook niet veel bespaard blijft. Ik hoop, dat de tweelingen het goed maken. Daarover schreef je niets. Het portretje heb ik in dank ontvangen. Het trof mij, dat je zoo bedrukt kijkt, als iemand, die groote zorgen heeft. Misschien is dat niet zoo als het lijkt, ik wil het tenminste hopen. De menschen in Flakkee kijken allemaal nogal strak, meer omdat vroolijkheid geen mode is, dan wel omdat zij het zoo moeilijk hebben. Maar ik heb jou toch altijd gekend als een vroolijke jongen, tenminste jij was de eenige, die vroeger de lever nogal eens deed schudden, hoewel dat in 1915 ook al niet meer zoo was als vroeger. Dat je zooveel zorgen hebt van financieelen aard is ook niet prettig en het maakt mij soms wat ongerust, vooral ook omdat ik het niet goed
| |
| |
begrijp. Vader heeft mij altijd overal buiten gehouden en jij doet hetzelfde, praktisch gesproken, maar ik heb altijd het idee gehad, dat vader een goede zaak had, waarin hij goed zijn brood verdiende, en waarom zou jij dat nu niet hebben, nu je in zijn plaats bent. Ik begrijp het niet, maar 't is waar, de tijden veranderen. Ook is het een hard bestaan in het kille Holland. Beginnen ze nog niet met de paarden af te schaffen en gebruik te maken van vrachtauto's en Fordtrucks voor werk als het jouwe? Daar spaar je toch heel wat tijd mee uit en daardoor zou je misschien 's avonds veel vroeger thuis kunnen zijn.
Zielig vind ik het ook, dat vader zoo maar bezig is al sedert jaren een langzamen dood te sterven. Wat heeft die man aan zijn leven gehad. We mogen wel zeggen, zoo goed als niets. Veel door zijn eigen karakter, dat is zeker, maar ook veel door zijn ziekte, die wij vroeger toch geen van allen hadden kunnen vermoeden. Ik kan niet veel van hem houden, dat is nu eenmaal onmogelijk, maar medelijden kan ik voor hem voelen en ik had hem graag een rustigen ouden dag gegund. Als hij nu straks er niet meer zijn zal, hoe zal het dan gaan? Krijgen we dan een erfeniskwestie of blijft alles bij het oude? Ik ben er voor om alles te laten zoo als het is, als ik zelf tenminste niet in nood kom, en zooveel mogelijk te zorgen, dat de zaak kan blijven wat die is, m.a.w. dat we aan jou het noodige kapitaal laten om je goed te kunnen redden in alle opzichten. Als er wat is, na vaders dood, dan moet dat goed beschreven worden, zoodat er later geen verschillen over kunnen ontstaan, maar wat mij betreft kan alles intact blijven en kun jij met de gelden, die dan eventueel voor je beschikbaar komen, zoo goed mogelijk je positie verbeteren, totdat je wat sterker staat. Ik weet niet of vader wat van belang zal nalaten en je kunt me gelooven of niet, maar ik denk er nooit over, vooral omdat ik zelf tot heden geen gebrek heb, doch als dit zoo zijn mocht, dan vind ik, dat in de eerste plaats jij zoo goed mogelijk geholpen moet worden en wanneer er wat mocht gebeuren, dan moet je je dat maar voor gezegd houden van mijnentwege. Ik zal wel teekenen wat je noodig hebt, volmachten enz.
| |
| |
Wil je ook Zus bedanken voor het kiekje van haar kinderen. Wat een lieve jongen heeft ze! En van het meisje wist ik nog niets af. Waar woont ze eigenlijk tegenwoordig en hoe gaat het eigenlijk met haar en met Schamhardt? Ik vind, dat de kinderen niet op Zus lijken, maar ik kan me vergissen. In ieder geval zijn het aardige dreumissen en vooral de jongen lijkt me heel aardig. Ik zou die kinderen toch zoo graag allemaal eens willen zien en hooren, maar daar is voorloopig nog geen kans op. Het zijn de duiten, die daarvoor ontbreken, en ik kan het niet meer verantwoorden tegenover de mijnen om daar eenige duizenden guldens stuk te slaan voor een reis naar Holland, waarvan ik misschien toch met een groote teleurstelling terugkom. Mijn baas gaat in September naar Holland, na 15 jaar onafgebroken in Indië te zijn geweest. En die gaat feitelijk alleen, omdat zijn oudste zoon de leeftijd heeft voor de hbs en in Holland naar school zal gaan, omdat zijn vader er toevallig het geld voor heeft. Was dit niet zoo, dan zou hij natuurlijk in Indië blijven en een Europeaan worden in theorie en een Aziaat in de praktijk, zooals zoovelen.
Dan hebben we nog het geval van Piet van Dongen. Die heeft je de noodige leugens wijs gemaakt, want hij heeft nooit bij mij gelogeerd, hoor, toen ik nog bij Insulinde was. Ik was op een keer op Tjimahi in het hospitaal om iemand te bezoeken en toen stond plotseling Piet van Dongen achter me. Ik had niet verbaasder kunnen staan; stel je voor, dat je daar iemand uit Dirksland tegenkomt aan den anderen kant van de aarde. Dat is me nog nooit gebeurd, noch in Indië, noch in Amerika. Piet van Dongen was pas in Indië en bloosde van gezondheid, maar hij had toch al de ziekte te pakken, die 90 procent van de kolonialen hebben, n.l. venerische ziekte. Later kwam hij op mijn compagnie, de telegraaf-compagnie te liggen, maar daar ik nooit meer bij de praktische dienst was, doch altijd op het bureau van den korpscommandant zat, ben ik weinig met hem in aanraking geweest. Hij kwam 's avonds niet, waar ik gewoon was te komen, en verder merkte ik al gauw, dat er niet veel bijzat en dat hij eigenlijk was, wat men noemt een psychopaat, iemand als Boefje, die met waarheid begon en lang- | |
| |
zamerhand overging in leugen, zonder te weten waar de grens lag en zonder zelf te beseffen, dat hij loog. Wij verschilden ook teveel in leeftijd en in opvattingen, dan dat er van een nauwere omgang sprake had kunnen zijn. In het leger in Indië wil niemand herinnerd worden aan zijn vroeger tehuis en zoo waren ook wij beiden vermoedelijk. Ik wenschte geen menschen te zien, die mijn familie kenden en ook Piet van Dongen zal dat wel instinctmatig gevoeld hebben, temeer daar hij wist, dat ik het meer dan bedroevend vond, dat hij was waar hij was. Ik was al 28 jaar, toen ik daar kwam en dus geen kind meer en ik had al van alles beleefd, zoodat Indië en het Indische leger ten slotte op mij geen invloed hadden, maar met jongens als Piet van Dongen was dat anders en ik had niet nagelaten hem te zeggen, wat ik er van dacht, en hem te vragen, hoe hij er in Jezusnaam
toe gekomen was, nog wel met een contract voor zes jaar. Toen ik later wegging, was hij niet in de kazerne, maar twee jaar later was ik met verlof op Bandoeng en toen hoorde ik daar, dat hij sergeant was en een zeer goed telegrafist moest zijn. Nu, als die lui zich niet heelemaal vergooien, dan kunnen ze gewoonlijk een betrekking krijgen bij de lijndienst van de Posterijen of bij een van de Spoorwegen, nadat zij hun diensttijd hebben volbracht. Ik hoop, dat het hem moge lukken, want hij is ten slotte een arme jongen, die niet veel steun heeft in de wereld. Ik herinner me nog, dat zijn moeder, Mina Bakelaar, afkomstig van Ouddorp, diende bij Jan van Rumph. Waar is Jan van Rumph en zijn zoons en waar is Mina Bakelaar en hoe gaat het met dat perverse Niesje van Dongen? Altemaal vragen, waarop je dan soms wel eens antwoord zou willen hebben, al was het alleen maar ter wille van de curiositeit. Mijn leven is zoo fragmentarisch geweest, dat het mij nooit gegeven is om families gade te slaan over een reeks van jaren en te zien, hoe het eigenlijk gaat met hen in hun glorie en hun verval. Ik woon overal maar tijdelijk; ik ben een trekker, zooals ze dat hier noemen. Mijn kinderen zijn allemaal op verschillende plaatsen geboren, behalve dan nu de twee laatste. Het leven is een roman, erger dan een roman. Life is stranger than fiction!
Dat Piet van Dongen mager is, kan dus verklaard worden
| |
| |
uit wat ik hier boven schreef en verder uit de funeste regelingen in de tangsie. ‘Tangsie’ is kazerne. En dat ik niet mager ben, komt omdat ik een beter leven heb dan Piet van Dongen en dan zoovele anderen. Toen ik uit de dienst ging, kon ik rechtsomkeert maken in een Haarlemmeroliefleschje, zoo dun was ik, maar ik kreeg ook niet voldoende eten. Ik was z.g. buiten menage, op zichzelf nog een voordeel en dat ik te danken had aan een paar bijzondere beschermers onder de officieren, die er nu ook al lang uit zijn en nog op Java wonen, allebei, en ik scharrelde mijn kostje zelf op in een Inlandsche ‘warong’ of eetgelegenheid en soms bij een Chinees, die een z.g. restaurant had. Ik verzeker je, dat ik van dat dieet niet vet werd, zoo drie jaar lang. Ik had geen familie en geen vrienden onder de burgermaatschappij en er was niemand, die mij al dien tijd eens wat toestopte, zoodat ik eigenlijk het leven leidde van een Javaanschen koelie, tenminste wat mijn materieele aangelegenheden betrof. Mijn heele levensfilosofie lag in dien tijd besloten in de uitdrukking: ‘Barsten kunnen zei’, daarmee zoo wat de geheele beschaafde wereld bedoelende. De menschen, die het beste voor mij zijn geweest in dien tijd, waren nota bene Javanen, gewone desa-menschen, daarbij niet te vergeten mijn tegenwoordige vrouw, bij wie ik altijd koffie met brood ging koopen en die eigenlijk toch geen vermoeden had van mijn ellende en die er nu soms nog om kan huilen, als ik het haar eigenlijk vertel, zooals het werkelijk was. Ook vóór mijn komst in Indië had ik meestal gebrek geleden in Canada, maar toch heb ik van de Amerikanen geleerd, hoe je eenvoudige maar degelijke voeding moet bereiden. Wij Hollanders zijn m.i. nogal schraal. Onze stapels brood brengen niet veel aarde aan den dijk. Onze vooroordeelen ook op het punt van eten, vooroordeelen omtrent ‘het kan wel minder’ en ‘het is zonde van het goeie
eten’ en ‘andere menschen zouden er naar snakken’ en meer van die machtspreuken, maken, dat wij het al gauw mooi vinden en bang zijn om kritiek te oefenen op het dagelijksche menu. Ook zoeken wij het nogal in vet, veel vet, hetgeen een misvatting is. Vet doet het hem niet. Wij hebben een idee gekregen, dat goed eten feitelijk een zonde is. Misschien is dat nog overgebleven
| |
| |
uit den tijd van voor de reformatie, toen de geestelijkheid de menschen het vasten inprentte om hen wat tammer te maken vermoedelijk. Ook kan het wel een gevolg zijn van het Calvinisme, dat niet minder fanatiek is, en zoowat alles zou afschaffen, wat het leven nog kleur geeft, als het maar genoeg macht en invloed had. Hoe het ook zij, er is in Holland teveel brood, maar dan ook niets dan brood, en er zijn teveel aardappels, maar dan ook kelders vol. De manier, waarop de menschen in Flakkee over de ‘aerpels’ kunnen praten, alsof hun eeuwige zaligheid er van afhing, heeft mij altijd verwonderd. De wijze, waarop zij kunnen vertellen, hoe zij ‘den blommigsten d'r uit hebben gepikt’, doet je denken, dat zij het minstens hebben over gebraden kapoenen. Enfin, ieder z'n meug, zei de boer, en de rest weet je. Toen ik op Banjoewangi kwam te wonen, was ik voor den eersten keer van mijn leven niet gebonden aan andere menschen op het punt van mijn voeding, want Iti deed precies wat ik hebben wou en ze maakte en kookte, wat ik haar zei, dat ze maken en koken moest, en veelal deed ik het haar zelf voor (met een kookboek en veel Engelsche recepten) en ik heb nooit dankbaarder leerling gehad. Zelfs in het beste hotel van Java eet ik nog niet zoo lekker als thuis (tenminste als Iti het zelf doet) en van stonden aan ben ik dik geworden, zoodat mijn eerste 12 pakken binnen het jaar van mijn lijf barstten en ik soms stikte als in een dwangbuis! Het staat wel deftig, zoo'n beetje dik! En het mag zijn, dat wij op onze voeding heel wat zouden kunnen bezuinigen (want zuinigheid is niet een van onze deugden), maar ik denk maar het leven is te kort om het je zoo moeilijk te maken en ça ne vaut pas la peine! En een gezond en krachtig lichaam en gezonde en krachtige kinderen is ook wat waard. Mijn kinderen zijn allemaal sterk en gezond en als ze nog eens ziek zijn, dan hebben ze zooveel weerstandsvermogen, dat ze een stootje kunnen verdragen.
Maar eieren en vleesch krijgen ze elken dag, en ook krachtige soep, en melk drinken ze zooveel als ze lusten, al kost die ook 45 cent per Liter. De melk en de eieren, die je vóór je twaalfde jaar eet, die maken je later sterk, evenals ook de slaap, die je krijgt vóór middernacht. En suiker hebben ze hier genoeg, suiker,
| |
| |
die in Holland nog veelal als een luxe wordt beschouwd en die toch wel degelijk een voedingsmiddel is. Je moet die lui zien eten als het hun tijd is! Sedert Dina naar school gaat, eet ze minder dan vroeger, natuurlijk al weer een gevolg van de beknotting der natuur. En toch leven we in een wereld, waarin je naar school moet, al zou het van een natuurstandpunt natuurlijk veel beter zijn om dat jarenlange collegeloopen maar af te schaffen. Er is al genoeg dwang en breideling in het menschelijke leven. Je ziet, ik blijf maar altijd een libertijn!
En hiermee maak ik er nu weer maar een eind aan. Als er wat mocht gebeuren met Pa, stuur me dan dadelijk bericht. Telegrafeeren kost geloof ik twee gulden per woord, wel duur, maar niet in dit geval. De kosten betaal ik je terug. Doe mijn groeten aan Pa en Moe en zeg, dat ik nog altijd aan hen denk. Ook aan Anna en Wijnand met dank voor het kiekje. Wij hebben een album, waar ze in geplakt worden, tusschen vele Indische in. En verder hartelijke groeten aan je vrouw en de kinderen en het beste gewenscht door je broer,
Wim.
Een telegram aan Walraven: Djombang komt terecht. Misschien moet er het woord Java bij, omdat het door de handen van buitenlandsche telegrafisten gaat.
|
|