| |
11.
Brief 23 maart 1925 aan J. Walraven. De tweeling die in de eerste alinea van deze lange brief wordt genoemd, bleek niet levensvatbaar. Eén van de beide meisjes is als baby gestorven. Het andere meisje groeide goed op en leeft nu, getrouwd en wel, nog steeds in Dirksland. Frans en Ali zijn de namen van de beide andere kinderen van broer Jaap.
‘Sop over de schuttel’ is een ouderwetse manier van aardappels eten. Een schotel gekookte aardappels midden op tafel, in het midden van de stapel piepers een holte, en daarin een diep kommetje gesmolten varkens- of rundvet. De eters gewapend met een leeg bord en een vork.
‘...de verstokte bureaucraat die nu al zo lang baas is’: de toenmalige minister van koloniën S. de Graaff.
| |
| |
Djombang, 23 Maart 1925
Beste Jaap, Suus en kinderen,
Gisteren ontving ik de brief van Jaap van 15 Februari en vernam daaruit, dat er bij jullie zoowaar tweelingen geboren zijn. Dat is in de familie Walraven bij mijn weten nog niet voorgekomen; vroeger dacht ik altijd, dat we wel zouden uitsterven, wat me een soort gevoel van tevredenheid gaf, maar ik ben al lang van die meening teruggekomen. We leven nog en terdege ook naar het schijnt! Ik feliciteer jullie van harte en hoop, dat de kleinen het goed maken en mogen opgroeien tot lieve kinderen, waarvan je niets dan plezier zult beleven. (Het laatste ligt minstens evenveel aan de ouders als aan de kinderen.) Je hadt het mij wat eerder kunnen schrijven dan 3 maanden na de geboorte, maar enfin, we zijn er aan gewoon geraakt om onder elkaar onze familiegebeurtenissen met bezonnenheid en bezonkenheid te annonceeren. Hoe dan ook, ik hoop, dat jullie van mij wilt aannemen, dat ik erg graag die kinderen eens zou zien en dat de onmogelijkheid om naar Holland te komen mij bij zulke berichten geweldig kan hinderen. Maar daar is niets aan te doen. Als ik alleen naar Holland zou willen komen, b.v. in 6 maanden uit en thuis, dan zou ik zeker f 5000, - noodig hebben en misschien nog tekort komen als ik het niet erg zuinig aanlegde (hetgeen niet bepaald mijn ideaal is, wanneer ik toch eenmaal in Holland ben). Je beklaagt de menschen hier in Indië, die een Hollandsch meisje getrouwd hebben en terwille van de vrouw naar Holland moeten, als de tijd van verlof daar is. Want voor de vrouwen, die hier te weinig werk hebben en dus het gemis het ergste voelen, is het een beroerd bestaan in vele gevallen. Ze passen zich niet aan bij de Indische maatschappij als geheel, de Javaansche bevolking blijft haar geheel vreemd, omdat zij er zoo goed als niet mee in aanraking komen, geen familie, geen echte kennissen; uit hun kring en hun sfeer gerukt blijft er voor haar niets anders over dan maar te hopen op den tijd, dat manlief verlof zal kunnen krijgen volgens zijn aanstellingsbrief
en dan naar Holland... om nog meer teleurgesteld te worden en, wat nog het ergste is, straks berooid weer in Jan Oost terug te moeten komen.
| |
| |
Opnieuw beginnen, dat is dan voor de meesten de boodschap. Enkele uitzonderingen daargelaten, die het goed kunnen doen. Ook ambtenaren kunnen soms wel eens boffen, omdat het gouvernement alles betaalt, ook hun passage, hetgeen in het particuliere niet zoo is. Ga maar eens met een gezin naar Holland en reken eens uit hoeveel dat kost. Maar het vaderlijk gouvernement betaalt dat allemaal voor je als je ambtenaar bent en dat is tenminste prettig. Ik kan dus onmogelijk even overwippen om de tweelingen te komen zien en beschuit met muisjes te komen eten. Helaas niet! Maar ik stuur je f 50, - voor de luiermand, ook namens mijn vrouw, die zich er uit den aard der zaak zeer voor interesseert en de portretjes bij haar verzameling heeft geborgen als kostbare schatten. Ze begrijpt niet veel van onze rare familieverhoudingen, maar van jullie heeft ze tenminste wel eens een levensteeken gezien, zoodat je haar volle sympathie hebt. Ze is ongeveer zo familieziek als Tante Riek vroeger. (Hoe gaat het daarmee en met Oom Hannes?)
Ik had niet gedacht, dat Frans al zoo groot was en Ali al zoo'n kleine jonge dame. Het zijn heel lieve kinderen hoor en ze hebben intelligente gezichtjes. Frans lijkt mij wel een Walravengezicht en het meisje heeft misschien veel van haar moeder. Tusschen twee haakjes, het is volstrekt geen overdaad als jullie eens een portret van jezelf sturen. Je behoeft daarin de familietraditie niet te volgen, al is dat op zichzelf dan ook nog zoo loffelijk! Wat zou er eigenlijk ten grondslag liggen aan den boeren-onwil om ‘uitgepottereteerd’ te worden? Gebrek aan besef omtrent de gevoelens van menschen, die ver van hun vaderland moeten leven, vermoedelijk. Ik denk zoo, waarom ben je er niet even zelf bij gaan staan, toen de kinderen gefotografeerd werden? Dat heet, geloof ik, een psychologisch raadsel.
Om je een goed voorbeeld te geven stuur ik je hierbij een paar foto's van ons, pas gemaakt, nog geen twee weken geleden, behalve de groep van de employé's van de fabriek, die 1 jaar oud is. Je ziet, wij doen die dingen sans gêne, zoo in pyjama en mijn vrouw met een kleedingstuk aan, dat zij ‘bébé’ en ik ‘soepjurk’ noem. Het is dan ook warm bij ons in den Oost. Hoe warm volgens den thermometer,
| |
| |
dat weten we niet, want thermometers hebben wij niet. Wij gaan, zooals overal op de wereld, de onaangename feiten zooveel mogelijk uit den weg en daaronder behoort de warmte. Vandaar dat wij over de warmte niet praten. De warmte heb je altijd met je, zooals Jezus van de armen zei. Daarom praat je er niet over. De warmte en de armen zijn ‘the skeleton in the cupboard’ - het geraamte in de kast. Iedereen weet, dat het er is, maar niemand spreekt ervan. Het is onaangenaam, dus negeer het, negeer het! De menschen zeggen hier ook nooit: ‘Mooi weertje vandaag!’ zooals in Holland. Het is iederen dag ‘mooi weertje’, maar om 12 uur is het om te stikken, dat kan nu eenmaal niet anders en ik verzeker je, dat je het aan je lijf voelt, als je een jaar of 10 ervan hebt geprofiteerd, van dat ‘mooie weertje’.
Ik veronderstel, dat jullie kinderen roode wangen hebben. Mijn kinderen zijn gezond en ze hebben geen malaria, want we zijn waakzaam en we hebben begrip van hygiëne. Dat leer je wel hier. Maar roode wangen hebben ze niet, terwijl ze die zouden kunnen hebben, als ze in een koel klimaat konden wonen. Dat blijkt b.v. bij een korte vacantie in de bergen, als wanneer je het zonde en jammer vindt, dat je weer wegmoet en moet afdalen in de laagvlakte, waar nu eenmaal je brood ligt. Wat zijn die kinderen dan onmiddellijk veel fleuriger en frisscher! En het slapen onder dekens, wat een ongekende sensatie! En geen enkele muskiet, dus geen klamboe nodig! En in de tuintjes groeit sla en radijs en rozen bloeien er, enfin, het is daar boven een paradijs voor een vermoeiden Europeaan ‘uit de warmte’. Maar er staat geen enkele suikerfabriek en er zijn geen havenplaatsen en er is geen drukte van handel en verkeer, en daar moeten wij het nu eenmaal van hebben. Als we daar niet aan meewerken, dan kunnen wij wel weggaan, want ander werk is er niet voor ons in Indië. Wij zijn de leiders, maar tevens de zwoegers en de ploeteraars. En het wordt hoe langer hoe erger. Met den modernen ‘fortschritt’ neemt het jagen en jachten ook in Indië toe en er wordt hoe langer hoe meer gevergd van den Europeaan in deze landen, de Indische maatschappij wordt steeds gecompliceerder en het wordt daardoor tevens moeilijker om zich een goed plaatsje te
| |
| |
veroveren. Men gaat niet meer zooals vroeger om één uur slapen en dan baden en theedrinken en verder niets meer. Alleen als het postdag was, werkten ze nog wel eens 's avonds door. Neen, dat alles is voorbij en velen bejammeren dat, hoewel dat m.i. een conservatief standpunt is, dat ik niet gaarne zou huldigen. Maar wel benijd ik dikwijls den Javaanschen desa-man, die daar maar heenleeft, onbewust van de wereld en zijn gewoel, zelfs al staat hij er middenin. Ik ben zelf werkman geweest en ik denk dikwijls hoe rustig was mijn geest en hoe kalm mijn leven vergeleken bij nu, nu ik als het ware in de greep zit van het rustelooze monster, dat ‘fabriek’ heet, dat je nooit loslaat en dat feitelijk nog veeleischender is dan het lastigste kind. En de onmerkbare discipline, die niemand ziet en die er toch is! De discipline die berust op de stelling ‘to be or not to be’, te zijn of niet te zijn, want bij ongehoorzaamheid aan die discipline word je onmiddellijk gestraft in je bestaan en in het bestaan van je gezin. Ieder jaar zien wij, suiker-geëmployeerden, weer het groepje menschen de laan uitgaan, dat ‘niet voldaan’ heeft, ‘niet voldaan’, omdat het riet niet vlug genoeg werd vervoerd van de tuinen naar de fabrieksmolens, omdat die molens niet genoeg hebben geperst, zoodat in het laboratorium werd aangetoond, dat het afval suiker bevatte, omdat de melasse te hoog was, n.l. dat er teveel suiker in achterbleef, omdat de tuinen te weinig riet opleverden bij te hooge kosten enz. enz. Allemaal grondige redenen, misschien, maar die heel moeilijk zijn aan te toonen, en die tot gevolg hebben het ergste wat kan gebeuren, de broodeloosheid van een gezin, soms voor langen tijd. En het ontslag wordt gegeven geheel ‘en régie’, met uitkeering van salaris over de loopende en de daarop volgende maand en het hart des werkgevers is gerust. Heeft hij niet volgens de letter van de
wet gehandeld, de wet, die er immers is ter bescherming van den werknemer? Zeker, zeker, de werkgever is een brave man, een steunpilaar van de maatschappij, een achtenswaardig mensch, die aanzit bij de hoogsten in den lande, een leider van menschen, die eventueel zelfs een ridderorde krijgt als hij er op staat en het laat blijken, maar hij begrijpt gewoonlijk bedroefd weinig van het leven
| |
| |
van menschen, die niet het tiende deel verdienen, van wat hij verdient. Hij is geboren op de hooge stoep en in de marmeren gang, met de barometer voorin, en de deftige dubbele deuren en de gepoetste belknop, en nooit is hij over die hooge stoep heengekomen. Het was er ook zoo veilig!
Op het kiekje, dat ik je stuur van het personeel (met de baas in het midden op den stoel) tel ik zeven menschen, die er niet meer zijn, waarvan er een is ontslagen met een grondige reden, die iedereen billijkt, maar de zes anderen zijn er uit gegaan om redenen, die geen mensch kan verklaren en waarvan je bijna geen uitlegging kan geven, of het zou moeten zijn ‘denk eerst aan jezelf, daarna nog eens aan jezelf en daarna nog maar weer eens aan jezelf. Daarna denk je een hele poos niks en dan kun je ook wel eens notitie nemen van anderen, maar laat je niet verleiden tot zwakheden.’ Degene, die op een suikerfabriek (en in alle andere bedrijven eveneens) het meest bang is, dat is niet de boekhouder b.v. of de machinist of de fabricatiechef, ook niet de kantoorlooper of de pakhuisbaas, maar dat is... de administrateur. De administrateur is het bangste van allen, want hij heeft het meeste te verliezen. Niemand is zoo sterk in de theorie van ‘dek je op je voorman’ als de administrateur en iedere aanmerking van de eigenaars (Directie heet dat deftig) wordt afgewenteld op het personeel, wien het dan ook moge treffen. Ik ben boekhouder en correspondent van een administrateur en dat ben ik al eenige jaren en ik weet waarvan ik spreek. En dat de administrateur zoo is, dat kan niet anders, dat moet zoo zijn. Als hij niet zoo was, zou hij nooit administrateur geworden zijn. Administrateur is geen kwestie van werken of van kennis, het is een kwestie van relaties, soms van naam en geboorte en ook van levenshouding. In Indië bereik je alles met het fokken van relaties, van z.g. vrienden, met de vrijmetselaarsloge, met het likken van hoogergeplaatsten en niet het minst met het fleemen tegenover de vrouwen van hoogergeplaatsten. Ce que femme veut, Dieu le veut! Als je het gekonkel ziet met het doel om promotie te maken, dan walg je ervan en dan verlang je terug naar den tijd, toen je als een eenvoudig menschenkind ‘sop over de
schuttel’ at bij Opoe!
| |
| |
Mijn baas komt van Terschelling. In zijn scherpe blauwe oogen zie je de verre horizonten van het Terschellingsche strand en zijn gezond-roode kleur van buitenlucht (hij lééft in de tuinen) doet je denken aan die frissche winden, die op de kusten van ons lage landje plegen te spelen. Hij is verre van intellectueel. Ik ben maar een jongen van de Lagere School (maar het was een goeie lagere school, eere wien eere toekomt, Binkhorst en Koenraad, al heb ik ook grieven) maar met mijn baas, die hbs en meer heeft, wil ik onmiddellijk vergelijkend examen doen in alle vakken, die hij maar wil, behalve rietplanten en suikermaken in de fabriek. Ik win het met glans, daar verwed ik wat om, en toch is hij maar een jaar ouder dan ik. Ziet hem zitten op het kiekje, als koning Canut tusschen zijn hovelingen aan het strand van de zee. De vloed zou hem immers niet durven wegjagen, zeiden de hovelingen? Wel, ik verzeker je, dat mijn baas eigenwaan genoeg heeft om zich te verbeelden, dat voor hem ook de vloed zal wijken. En alles wordt gezegd in Terschellingsche zeemanstermen! Eenige staaltjes:
‘Je weet er geen scheet van!’ (Tegen een employé)
‘De sloebers willen hun grond niet verhuren’ (Uit een brief aan de Directie).
‘De bullen komen allemaal telaat’ (Uit een brief aan een firma, die machinerieën moet leveren)
‘De verrekkelingen verdommen het’ (Uit een telefonisch gesprek met de Directie over contractanten, die het riet moeten vervoeren. Het ging over ½ cent per pikol meer!)
- Toch is deze man gezien, al staat hij op de tennisbaan met een pijp in zijn mond tegenover een dame-partner en schreeuwt hij ‘stik’ en ‘barst’ en ‘verrek’ ten aanhoore van iedereen als hij een bal mist. Hij is immers ‘de baas’ en daarmee is alles gezegd. Iedereen zet tegen hem zijn Zondagsche gezicht op, met het gevolg, dat degene, die van de menschen het minste begrijpt (en dat is hem niet kwalijk te nemen) alweer de baas is. De ideeën, die de man koestert omtrent de menschen, waarmee hij dagelijks omgaat, zijn verbazingwekkend van onjuistheid. Maar hij verdient alleen meer dan alle twintig andere geëmployeerden tezamen, dus weet hij het ook. Dus heeft hij het meeste verstand.
| |
| |
En (dit ter zijde) thuis bij zijn vrouw heeft hij niets in te brengen dan leege briefjes, zooals ze in Holland zeggen! Dit klopt trouwens. De grootste tyrannen zijn dikwijls de grootste zwakkelingen.
Nu moet je niet denken, dat ik persoonlijk last met hem heb. Integendeel. Ik heb teveel beleefd, om me zoo gauw te laten overbluffen, dus heb ik gewoonlijk een slagvaardig antwoord gereed of een phrase, waar hij niet tegen op kan. Hij heeft een soort van grimmig respect voor mij, dat dikwijls aardig is om bij te wonen. Hij probeert me ook wel eens uit te schelden voor ‘stommerik’, al is het dan indirect, maar dat zit hem niet glad, want ik kom altijd veel beter beslagen ten ijs dan hij met z'n verwarde hoofd en hij verliest het pleit gewoonlijk, en dat weet ie. Alleen is hij sterk in het weigeren van verzoeken, die ik hem doe voor anderen, b.v. voor Javanen. Ik ‘verpest’ dat volk, die ‘lazerbollen’, ik maak er een ‘ouwe-mannenhuis’ van, het is hier geen ‘Liefdadigheid naar Vermogen’, die ‘sloebers’ ‘verneuken’ jou, ‘achter je gat lachen ze om je’, enz. enz. Maar gewoonlijk gebeurt het ten slotte toch, zooals ik het wil. De macht der rede! Maar het duurt soms wel eens een paar weken voor ik krijg, wat ik vraag. Achter mijn rug steekt ie mij de hoogte in en tegen zijn collega's snijdt hij op over zijn boekhouder, die zoo goed hatelijke brieven kan schrijven aan ‘de sloebers’! Waar je al geen eer mee kan inleggen.
Ik verdien tegenwoordig f 400, - per maand met vrij wonen en vrij dokter. Ik heb op Majong meer verdiend, zooals je weet, maar we leven hier ook goed en ik kan ook stijgen tot f 550,-, n.l. met f 25, - per jaar. Ik heb een mooi huis (overeenkomstig mijn stand!!) en de betrekking is aangenaam en vol variatie. De boekhouder is in vele gevallen het factotum, dat overal aan te pas moet komen en als je om kunt gaan met menschen, dan is dat wel prettig. Alleen zijn er dikwijls kleinzielige geesten, die niet kunnen nalaten te kuipen of hun jaloezie den vrijen loop te laten en dan zijn er nog de dames. Het spijt mij zeer, dat ik het zeggen moet, maar de ruzie en de mot komt van ‘de dames’, God zegen ze! Ze zijn te dom en ze hebben te weinig te doen en ze zijn te bemoeiziek en te verwaand en te naijverig en dan nog
| |
| |
eens weer, ze zijn te dom. Niet prettig voor de dames, die pronkjuweelen der schepping, zul je zeggen. Nee, dat is het ook niet, maar het is de ellendige waarheid. Het is ook de waarheid, dat er menschen in de suiker zijn, die geen baantje meer kunnen vinden wegens de ‘strijdbaarheid’ van hun wettige eega, wier reputatie zoo is, dat de bazen nooit nalaten daarvan speciaal melding te maken bij het geven van informaties omtrent manlief. Het zal je gebeuren! Over dit onderwerp is veel te vertellen en dat zal ik ook later nog wel eens doen, als ik in latere jaren in Holland achter de kachel mijn gedenkschriften zit te schrijven!
En het is zoo noodig, dat wij in Indië geen ruzie hebben met elkaar. Wij Europeanen zijn als de menschen op een schip in volle zee. We kunnen elkaar niet uit den weg gaan, we komen elkaar telkens weer tegen, dan op het voordek en dan op het achterdek en dan weer in het ruim of in de dienstgang, en we moeten daarom, zooals Annie Salomons dat heeft genoemd, ‘charmant zijn tegen elkaar’. En dat zijn we dan ook. We maken visites en we stellen ons voor (Mag'k me's effe...) We tennissen (als de baas daarvan houdt) en we foxtrotten (als de baas daarvan houdt) en we spelen bridge (als voren) en we gaan naar de soos (als voren) en we durven niet weg te blijven, wanneer er wat aan de hand is, want het zou ons kunnen schaden in onze promotie en men zou van ons kunnen zeggen, dat we niet ‘charmant’ genoeg waren. O, voor velen van ons begint het werk pas des avonds na zessen, als wanneer we ‘charmant’ beginnen te doen en ik verzeker je, dat velen het daarmee zeer ver brengen. Maar we cijferen ons zelf weg, we hebben nergens meer een eigen meening over, we steken onze voelsprieten uit en trachten te weten te komen hoe de baas er over denkt en daarnaar regelen we dan onze opinie. Javanen zijn allemaal luilakken en bedriegers, Europeanen zijn allemaal superieure menschen, Kapitalisten zijn weldoeners der menschheid, zonder wie wij niet te eten zouden hebben, en menschen die er een andere opinie over hebben of durven te uiten, dat zijn ziekelijke ‘ethici’ of nog erger ‘bolsjewieken’. Jaja, je ziet het klopt allemaal prachtig, voor zoolang als het nog duurt!
| |
| |
Intusschen was ik bezig over mijn positie. Met mijn f 400, - enz. kom ik net toe. Ik weet niet meer hoeveel je tegenwoordig in Holland noodig hebt om behoorlijk te leven, maar hier heb je nog altijd veel noodig. f 400, - is een behoorlijk salaris voor een gezin met 4 kinderen, die nog niet schoolgaan, maar het is geen overdaad. Als je aan het einde van de maand alles betaald hebt, toko f 100,-, bedienden, slager, melk en brood ook f 100, - of meer, licht, contributies, abonnementen krant en leestrommel, soos enz. ook f 50,-, dan is de rest gewoonlijk net genoeg voor de dagelijksche kosten van het huishouden, zooals passergeld (d.w.z. naar de markt gaan om groenten en ingrediënten voor de rijsttafel), loon waschbaas (de man die de witte pakken wascht, hetgeen gewoonlijk niet thuis gebeurt), transportkosten naar de stad, naaister ad f 1, - per dag, een kleine steun aan mijn vrouw's moeder, belasting, verzekering, en aankoop van kleeren en soms wel eens een paar boeken. Enfin, waar het allemaal blijft, dat snap je niet, maar het gaat weg en gewoonlijk heb ik nog een maand voorschot op salaris bij de fabriek, waarvan je dan 10% maandelijks terugbetaalt, om je fatsoen te houden tegenover ‘de Directie’. Het is verbazend zooveel naaiwerk hier is. Doordat de kinderen zoo dikwijls baden, waarbij steeds maar weer schoon goed wordt aangetrokken (anders stink je hier al vlug van de transpiratie), is er een ontzettende hoeveelheid linnengoed noodig. En ze groeien en ze ravotten, zoodat er maar steeds gewerkt moet worden om de equipementsstukken intact te houden. Jurken enz. hebben ze niet zoo vaak aan, gewoonlijk een paar uren gedurende den avond, maar van de hansoppen waarmee je ze op de foto's ziet, zooveel te meer. Dat noemen ze een Tjelana monjet, hetgeen beteekent, overgezet zijnde, Apenbroek! Nu, van die Apenbroeken hebben de Apen er alles te zamen wel tachtig. En ze moeten allemaal met een of ander oplegbandje of een ander terrarietje, want anders
is het niet mooi. Dat kost toch zooveel geld! Niet het minst de oplegbandjes. Bij jullie zeker ook wel. Er was vroeger in Dirksland een juffrouw, die ze Kommertje Puntband noemden. Nu, dien naam geef ik nog dikwijls aan mijn vrouw, die dat dan natuurlijk maar slikt, zonder te snappen,
| |
| |
wat ik eigenlijk bedoel. Enfin, zoo ga je maar door. Wij hebben pas weer inkoopen gedaan. (Inkoopingen, zeggen de Indische menschen; ik heb er zelfs gekend, die ‘inkoopeningen’ zeggen!). Nu, één laken voor een groot Indisch bed kost f 10,-; breedte 250 cm. 1 tafellaken kost f 5, - en 1 dozijn servetten f 9,-. 1 klamboe van tulle kost f 22, - en het bed zelf kost f85, - tegenwoordig, zonder lakens, klamboe en sloopen natuurlijk. Ik heb pas zoo'n installatie gekocht, daar de kinderen maar steeds grooter worden en hoe langer hoe meer plaats innemen. Zoo zou ik door kunnen gaan met het opnoemen van prijzen, maar het zou te eentonig worden. In werkelijkheid ben ik er trouwens niet zoo erg in geinteresseerd, hoewel het leven mij soms er toe dwingt. Zooals ik al vroeger heb geschreven, de toonbankmenschen werken hier niet voor niets, evenmin als de kleermakers, de barbiers, de hotelhouders, de dokters of wie dan ook. De beste zaken lijken mij in Indië nog goud-en-zilver en verkoop van medicijnen enz. Het eene is speculeeren op menschelijke ijdelheid, het andere op menschelijke ellende en van beiden is natuurlijk in Indië een groot kwantiteit aanwezig. En bij deze artikelen hebben de menschen graag, dat het duur is. Als het niet duur is, vertrouwen ze het niet.
Ik lees met verbazing en ook met een beetje spijt (ondanks mezelf) dat je den winkel aan kant gaat doen. Of wat beteekent anders ‘overgeven’. Is dat verkoopen of verhuren? Ik kan je geen ongelijk geven, maar het is toch wel jammer, dat het zoo gaat. Je vrouw kan het zeker niet bij houden wel? Dat de winkel niet veel meer was, heb ik destijds wel bemerkt. Het was een min of meer verloopen zaak, m.i. niet het minst door eigen schuld. De menschen stonden zich allemaal schor te schreeuwen, voordat er iemand naar voren kwam. De ware geest ontbrak. Nu is dat begrijpelijk na al die jaren, dat moeder er in had gezeten en het is zeer te loven, dat ze het zoo lang en zoo flink heeft gedaan. Maar ze had het tot het laatst wat beter kunnen behartigen, daarbij bedenkende, dat er straks een van haar kinderen van die winkelbel zou moeten leven. Ook is de zaak 40 jaar oud en er is geen evolutie in. De ramen bestaan natuurlijk nog al- | |
| |
tijd uit drie ruiten in plaats van uit een, achter die ramen prijkt nog altijd de uitstalling van nietszeggende flesschen met pepermuntjes, alsof je niets anders verkocht dan pepermuntjes, alsof je van pepermuntjes moest bestaan. Allemaal netjes naast mekaar op de geelgeverfde planken stellages, vlak voor de ruiten, zooals dat van ouds gebruikelijk is. Als je eens wat verandering gebracht hadt in den opzet en je hadt de nuttelooze dingen er eens uitgegooid, zooals de borden en de pispotten en de soepterrines en dan ook de pepermuntjes en zelfs de peterolie (o, heiligschennis!) en als je dan eens wat anders er voor in de plaats had genomen, b.v. moderne stofjes voor japonnen, linnengoed enz. en je etalage verzorgd, wie weet of je niet meer succes had gehad. Ik voor mij zou van alles geprobeerd hebben als ik er wat in had mogen zeggen, desnoods auto-artikelen of radio-toestellen, maar in ieder geval geen pepermuntjes. Het is toch wonderlijk, dat iemand als ‘den ouwen Haagens’ en als wijlen Dries Tiggeloven
of Le Plume vroeger (40 jaar geleden) daarvan reeds eenig idee hadden, blijkende uit de winkelhuizen, die ze gebouwd hebben. Eveneens later Meinders, H. Braber en zelfs Bruinsel. Ze mogen niet veel bereikt hebben misschien (de Flakkeesche geest blijft je altijd dwars zitten en je zit zoo geïsoleerd, dat het moeilijk is om origineel te blijven op Flakkee) maar ze hadden er toch een notie van. In Amerika heb je ook afgelegen gaten, zulke gaten, dat Dirksland er nog een keurig stadje bij lijkt, maar je vindt er altijd een winkel, die niets te wenschen overlaat, waar alles te krijgen is, wat je ook in Chicago in zoo'n winkel kan krijgen en waarom zou dat ook niet? Enfin, ik geef graag toe, dat het voor mij gemakkelijk praten is en dat ik er moeilijk over kan oordeelen. Jullie moeten het dus maar uitzoeken en doen zooals je het beste denkt. Het zal je wel niet om mijn meening te doen zijn, wel? Ik hoop, dat je voor het overige gezond en krachtig blijft en in staat om er op uit te gaan en dat je geluk in je zaken hebt. Ik gun het je graag.
Ik kreeg een brief van Huizer, nu weer al een heele poos geleden. Hij is na ruim twintig jaar bij Adam te hebben gewerkt, voor eigen rekening in riemen begonnen. Boven zijn
| |
| |
brieven staat tenminste ‘Drijfriemenfabriek’. Voor het overige blijft hij der traditie getrouw: hij laat niet veel los van de finesses van zijn zaken! Hij schreef in zijn eersten brief, die vrij sober was, een en ander over de verandering in zijn positie den laatsten tijd en dat hij graag vertegenwoordiging zou hebben in Indië. Over zijn gezin enz. geen woord. Nu ben ik altijd meer geinteresseerd in den mensch, dan in het artikel, waarin hij handelt (in tegenstelling met Droogstoppel) en in mijn antwoord vertelde ik hem in het kort hoe het mij was gegaan in de 22 jaar, dat wij niets van elkaar gehoord hadden, met het gevolg, dat hij zich verwaardigd heeft om, met in achtneming van de Hollandsche reserve en bedachtzaamheid, mij iets te vertellen van zijn vrouw en kinderen. Nu, daar sta je versteld van, als je hoort, dat zoo iemand al zulke groote kinderen heeft en ik zou dan weer wel eens willen kijken daar bij hem thuis en zien hoe Keetje Melissant er nu uitziet. Life is stranger than fiction!
- Op het punt van de drijfriemen kon ik hem niet veel troost geven. Uit den aard der zaak zijn hier drijfriemen genoeg te koop, Hollandsche zoowel als Amerikaansche, en de vertegenwoordiging van de diverse merken is in handen van goed ingevoerde, kapitaalkrachtige firma's, die het moeilijk zal vallen te beconcurreeren. Bovendien heb ik de zaak nog eens wat nader uitgeplozen en is mij gebleken, dat Huizer veel en veel te duur is met zijn waar. Hoe dat nu komt, dat moet hij zelf maar uitzoeken, maar ik heb het hem duidelijk geschreven, met vergelijkende opgaven van prijzen in Indië en van zijn eigen prijzen. Er klopt niets van. Ik heb per advertentie vertegenwoordigers voor hem gezocht, en een paar zeer geschikte lui gevonden. Maar ze moeten maar onderhandelen met Huizer zelf en ik heb me bepaald tot de rol van tusschenpersoon. Ik zelf kan natuurlijk niets doen, daar ik dagelijks gebonden ben en mij trouwens ook geen bijzaken geoorloofd zijn. Maar ik denk niet, dat er veel van komt. Prijzen te hoog en provisie te laag. The fault of the Dutch is giving too little en asking too much, zooals de Engelschen van ons zeggen.
Over de onsterfelijkheid der ziel en het leven hiernamaals schreef hij niet. Maar goed ook, want ik maak me daar niet
| |
| |
druk over. Dat zullen we wel zien, als het zoo ver is, zeg ik altijd maar.
Ik stuur je foto's. In de eerste plaats de foto van koning Canut met zijn hovelingen, gemaakt ter zijde van koning Canuts paleis.
Foto 2 stelt voor koning Canuts minister van binnenlandsche zaken en familie (in négligé). Jaap wou niet stilzitten en Wim ook niet erg, maar de beide jongedames zijn al zoover, dat ze den ernst van het oogenblik begrijpen en zetten haar beste beentje voor. Zie je hoe lief ze zijn? De groote is Dina. Die moet straks met Juli naar school. Naar de groote school n.l. Voor bewaarschool hebben wij nooit gelegenheid gehad, omdat wij altijd te ver van de stad wonen. Een suikerfabriek staat gewoonlijk midden in het land. Als je van Ponen naar Djombang moet, ga je eerst 20 minuten met een karretje en een paard. Dan kom je aan een kleine tramhalte en als er dan eens een tram voorbijkomt (wat soms wel eens gebeurt) dan kun je daarmee naar Djombang toe, alwaar je na een uur arriveert. Hoe je dan weer terugkomt, dat is een ander probleem, waarvoor slimheid en gevatheid noodig is, want zekerheid omtrent de juiste uren van de tram heb je niet. De dienstregeling is gewoonlijk lichtelijk in de war. Wij nemen dan ook maar een auto als we noodzakelijk naar de stad moeten, hetgeen gelukkig niet dikwijls gebeurt. De auto kost dan 6 of 7 gulden. Iederen dag gaat er een ‘pasoeratan’ (d.i. een bode) met paard en kar naar Djombang en die brengt alles voor ons mee, wat we noodig hebben. Wij schrijven maar bons of in een boekje en 1 maal per maand komt de winkelier zijn geld ontvangen. Vleesch wordt ook thuisgebracht door den slager van Djombang, iederen dag versch, want je kunt het hier niet bewaren in het zout, zooals in Holland. Als Dina nu straks naar school moet, dan kan ze op de bovenomschreven manier per karretje en per tram naar Djombang gaan, natuurlijk vergezeld van een baboe. Maar daarvoor moet ze om 5 uur op, want om half acht begint de school. Vroeg, omdat het na twaalven te warm wordt. Voor de eerste drie klassen duurt de school tot 11 uur, voor de hoogere klassen tot 1 uur. Na elven moet ze dan weer terug met de tram en
afge- | |
| |
haald worden van het stationnetje (de Gare du Nord, zooals ik dat noem!) Fraai hè? Je moet zien hoe de arme kinderen thuiskomen in die hitte, nadat ze na schooltijd soms een uur of langer op Djombang op de tram hebben loopen wachten. Ik zal dan ook die methode niet volgen en eenvoudig een man aannemen met een dogcart en paard, die haar haalt en brengt, een man die hier op Ponen woont en dus iederen morgen klaarstaat en te Djombang op haar wacht. Het ambt van dogcartkoetsier is in Indië zeer algemeen. Overal staan karretjes die je willen rijden voor een kwartje of een halve gulden al naar den afstand. De overeenkomst met den man voor Dina zal mij veertig gulden per maand kosten, benevens nog schoolgeld f 12, - per maand en het salaris van een baboe f15, - of f 20,-. Zoo duur is hier het verkrijgen van schoolkennis, weet je; het is waarlijk duurgekochte wijsheid. Sommige fabrieken hebben een autobus voor de kinderen, waarvoor de employé's dan natuurlijk een bijdrage storten. Maar koning Canut wil er niet aan. ‘Je moet die kerels niet te gek wennen,’ zegt ie. ‘Ze verbeelden zich toch al genoeg’. Maar ik maak me sterk, dat we een autobus krijgen, in weerwil van de maatschappelijke opvattingen van koning Canut, et je vous en donnerai des nouvelles! - Dina is in Augustus 6 jaar en ze is onze oudste. Ze is zeer intelligent en ze is voor haar jaren bijzonder bijdehand, soms een beetje al te bijdehand, zoodat je er van schrikt. Maar ze leeft vroolijk en vrij en is zeer zelfstandig, heeft niemand noodig om zich te amuseeren, gaat haar eigen gang, eet als ze honger heeft en slaapt als ze slaap heeft, alles uit eigen beweging, zonder dat er een bevel voor noodig is. Ze heeft haar eigen bedje, want (en dat is haar eenige fout) ze doet nog wel eens wat in bed. Ze kan het blijkbaar niet helpen en ze doet ernstig moeite om het te laten, maar het lukt haar niet altijd en ze is natuurlijk niet verantwoordelijk
voor dingen, die ze in haar slaap doet, zoodat ik haar nooit ervoor straf, maar wel door redeneering enz. op haar inwerk, hetgeen haar dwingt om er aan te denken, daar het volgens mij geheel een kwestie van den geest is. Als ze zich 's avonds, na een redenatie van mij, ernstig voorneemt om het niet te doen, dan doet ze het ook niet, hetgeen dan 's
| |
| |
morgens met blijdschap door ons wordt geconstateerd. Maar vergeet ze het, dan is het weer mis.
De middelste jongedame is Anna, Jo-han-na, zooals ze zichzelf altijd met nadruk noemt. Dat is niet mis! Ze is 4 jaar, wordt in November 5, dus behoeft nog niet naar school. Maar goed ook, want ze is nog een erg kind, veel meer dan Dina b.v. Geen van allen houdt zooveel van vader als zij. Zij slaapt 's nachts bij mij en ze hangt altijd rond mij en ze controleert mijn gangen van a tot z, ze is jaloersch als ik in beslag wordt genomen door anderen of als ik bij andere menschen in huis ben, in het kort, er gebeurt niets in mijn leven of Anna weet ervan en er gebeurt niets in haar leven, of vader wordt van die gebeurlijkheden deelgenoot gemaakt. Vader is eigenlijk van Anna persoonlijk, tenminste volgens Anna. Zelfs is ze jaloersch op haar moeder, als die soms bij mij in bed kruipt of andere gijntjes maakt. Dat komt niet te pas, vindt Anna, want ze heeft nu eenmaal onvervreemdbare rechten op ‘pappa’. En daar is ze niet van af te brengen. Ga ik 's avonds na kantoor nog eens ergens naar toe, dan vind ik bij thuiskomst alles in diepe rust, behalve Anna, die zeer lakoniek desnoods tot 10 uur of langer op blijft om op ‘pappa’ te wachten. Niets ter wereld is bij machte om haar in bed te krijgen als ik er niet ben en je kunt redeneeren zoo lang als je wilt, het helpt niet; zij blijft haar houding getrouw. Ik feliciteer de arme man, die later met haar trouwt. Wat zal die een leven hebben! Het beste zal zijn, dat ze hem een touw om zijn nek doet en hem vastlegt als een hond aan de poot van de tafel!
Maar het hart van Anna is vol liefde, niet alleen voor mij, maar voor haar moeder en voor haar broertjes en zusje eveneens. Nooit hebben ze ruzie met elkaar, behalve dan als er kwestie is over wie nu het speelgoed zal hebben, Dina of Anna of Willem of Jaap. Maar dat is gewoonlijk gauw over, vooral omdat Dina altijd vlug toegeeft. Dina heeft een gemakkelijk karakter. Als ze niet kan spelen met het eene, dan neemt ze maar wat anders. Maar Anna maakt overal een levenskwestie van en dat is zeer karaktervol, maar dikwijls zeer lastig ook. Ze kunnen elkaar niet missen en hangen aan elkaar als klitten. Dat blijkt soms op aardige
| |
| |
wijze. Het zou me te ver voeren om daar van te vertellen. - Op foto 3 zie je ons op de voorgalerij zitten. Jaap zat alweer niet stil. Hij wou de ‘tik-ke-tikk’, dat is mijn horloge. Wij zijn niet zoo zwart als de foto ons maakt, ook mijn vrouw niet, die juist zeer blank is voor een Indische maar het licht was natuurlijk niet te best. De juffrouw op den achtergrond is de naaister, die op Javaansche manier met haar machine op den grond zit te werken. Willem kun je hier vrij goed op zien. Dit is een lieve jongen. Zoo zacht als een lam is Willem en ook een groot vriend van zijn vader, reken maar. Maar van zijn moeder ook, hoor, en ik geloof, dat zijn moeder, diep in haar trouwe hart, het beste plaatsje wel voor Willem bewaart. Hij is eens bijna dood geweest van een ingewandsziekte, maar er weer heelemaal bovenop gekomen, dank zij de dokter, die gelukkig dadelijk begreep, wat het was, en dank zij mijn onvermoeide pogingen om hem bovenheen poeiers en onderheen lavementen te geven, twee etmalen achter elkaar, zoodat ik op die manier de vuile bacteriën in zijn darmkanaal heb kunnen dooden. Hij zag er uit als zoo'n Duitsch kind, dat rachitis heeft, zooals je ze vroeger in den oorlogstijd gedurende de blokkade wel op foto's zag en we rekenden er al op, dat hij niet meer beter zou worden. Maar hij is toch beter geworden en goed beter ook en hij is flink voor nog geen drie jaar. Erg graag heeft hij een mooi pakje aan, met een matrozenmuts of een gekleurd linnen hoedje en zijn haar op een naadje gekamd. Hij noemt zichzelf altijd ‘Willempie’, in navolging van mij, omdat ik dat altijd tegen hem zeg. Maar hij zegt het in ernst, met weglating van de W, want hij kan nog niet heelemaal goed praten, en dat is juist het vermakelijke. Op foto 4 zie je ‘Willempie’ goed, zooals hij werkelijk is. Ook op foto 5. Ook Dina en Anna staan daar aardig op en mijn vrouw met haar vroolijke Soendaneesche lach. Hm, ‘
himmelhochjauchzend - zum Tode betrübt’! Zoo is het veelal met haar, maar gewoonlijk toch het eerste. De foto's zijn gemaakt in den tuin vóór ons huis. Jaap is een lastige klant om uit te pottereteeren. Op de kleine portretjes 6 en 7 kun je hem beter zien. Hij is 14 maanden en kan net loopen. Verduiveld bij de pinken en praat al van alles! Ik
| |
| |
stuur je ook nog het realistische ‘Bild’ No. 8, waarop Willem in zijn neus staat te peuteren en Jaap zit te huilen. Om je te laten zien, dat ik niets voor je verbergen wil, ook niet de ergste werkelijkheden. De kleine foto's zijn 's avonds gemaakt, op het achtererf en het duurde wat lang, zoodat het hen begon te vervelen. Vandaar dat ze er wat saai uitzien. Anna zit op een uitgezakt stoeltje, net of ze op het potje zit! Ze was boos op mijn vrind Kroon, die bij ons logeerde en de foto's nam, en die mij voortdurend in beslag nam, natuurlijk, hetgeen Anna sterk afkeurde. Zij zag zich tekort gedaan in haar rechten op ‘pappa’!
Ik vind het zielig, als ik je brief zoo nog eens over lees, daarin eigenlijk niet veel anders te vinden dan een soort van duffe burgermans-ellende. Je vrouw nog niet al te sterk, vader al maar sukkelen, de winkel afgedaan, het kouwe weer en de slappe zaken. Over jezelf schrijf je niet; evenmin over Moe. Ik zou wel eens willen weten of je deelneming ondervindt van Moe in je zorgen en of ze belangstelling getoond heeft bij de geboorte van de kinderen en vooral van de tweelingen. Niet zoo van die belangstelling op een Zondagmiddag, met de keuvel op met het mooie kantje en het gouden stelletje met de pareltjes en de granaatjes, maar die soort van belangstelling, die getoond wordt b.v. midden in den nacht in een onderrok met een omslagdoek om je hoofd en een oud schort voor. Je begrijpt me wel. Tot dergelijke belangstelling waren de kille harten helaas niet te zeer in staat in mijn tijd. Die soort belangstelling is op Flakkee trouwens niet inheemsch. Als ik zoo eens zit te denken aan vroeger, toen wij nog kinderen waren, dan denk ik dikwijls hoe eigenaardig het was, dat er eigenlijk zooveel menschen daar armoe leden, vooral in den winter, armoe en kou, waarvan we allemaal afwisten, en waarmee we ook wel medelijden hadden op onze manier, maar waaraan we toch praktisch gesproken verdomd weinig deden om het te verhelpen. De menschen gingen maar door met het werpen van een cent en twee halfjes in het kerkezakje en het armbestuur deelde bedragen uit van f 1, 25 en een zak turf en daar bleef het bij. Voor de rest was het een instelling van de Heere en wat die deed was wel gedaan. Amen. Je zult het misschien
| |
| |
gek vinden, maar soms denk ik nog wel eens, bij wat een miserabel lampje opoe en opa 's avonds zaten, wat wij allemaal wisten en waarover wij soms met elkaar praatten, als wij na een avondbezoek thuiskwamen (‘wat een slecht licht heeft opoe toch!’ zeiden we dan). Maar wij gingen lustig door met het bestendigen van het slechte licht, het kwam niet in ons op eens een desnoods oude brander te nemen en die te planten op het ouwe oliebolletje van opoe, neen, het hoorde zoo blijkbaar, dat was eenmaal 's werelds loop, tenminste volgens de opvattingen van Flakkee. Toch zei opoe altijd weer, als ze 's avonds bij ons kwam, dat we toch zoo'n mooi licht hadden en het was toch maar een gewone z.g. Germania-brander, zooals ik er nu nog wel eens een zie in de desa in het bamboe-woninkje van een Inlander. Hoe gemakkelijk zou het geweest zijn hun ook zoo'n zee van licht te bezorgen. Inderdaad, hoe gemakkelijk. Maar we dachten daar niet aan en er was zooveel, waaraan wij niet dachten en wat toch zoo weinig zou hebben gekost en het leven zooveel zou hebben veraangenaamd. Het beeld van het olielampje van opoe komt me altijd weer voor den geest, als ik wat van jullie hoor. De rest van de wereld is toch wel geheel anders dan Flakkee, niet zoo pietepeuterig en zoo kleinburgerlijk, en ik hoop maar, dat ik daar nooit meer zal behoeven te wonen (hetgeen niet wil zeggen, dat ik niet meer daar zou willen kijken voor een poosje! Als je nu gaat verhuizen en je kunt gaan wonen, waar je wilt, dan zou ik trachten ergens te gaan zitten, waar je wat buiten bent, waar je wat ruimte hebt en wat stilte en frissche lucht. Waar je niet door de keukenramen rechtstreeks op de plee kijkt en waar je onder je bed niet zoo'n gore ouwe kelder hebt, die je rheumathiek bezorgt of een bleeke teint. Ook ergens waar het niet zoo erbarmelijk tocht en waar je misschien ook nog een ander deel van het huis kunt verwarmen, dan alleen de kamer waar je 's winters woont. Het behoeft geen huis te
zijn met een dubbele stoep en zerken palen met de beroemde slingerketting er tusschen, maar een huisje, dat niet al te oud is en niet gebouwd volgens den stijl ‘van den ouwen Leun’. Er zijn ‘duiten’ noodig (om met koning Canut te spreken) om het leven te veraangenamen, maar er zijn toch
| |
| |
ook zooveel dingen, die de menschen zich ontzeggen, enkel en alleen omdat ze niet durven, of omdat ze denken, dat het niet bij ‘hun stand’ past, of omdat het geen gewoonte is, en die toch heusch geen geld kosten. Eenvoudige gezondheidsmaatregelen b.v. Hoeveel menschen hebben er b.v. in Holland een inrichting in huis om een bad te nemen? Geen 2 procent. Aan den overkant van de Noordzee, in hetzelfde klimaat, vind je badkamers in de meeste huizen, compleet met toestellen, dikwijls uiterst primitief en soms zelf gemaakt, om water warm te maken in groote hoeveelheden. Ik herinner me nog, dat ik als kleine jongen eens stilletjes was wezen zwemmen. 't Was zomer, dus was het zeer natuurlijk. Een of andere ‘geloofwaardige persoon’ (zooals moeder dat altijd noemde) had zich gehaast dat thuis te gaan vertellen, vermoedelijk denkende daarmee een daad van menschenliefde te verrichten. Den naam van die ‘geloofwaardige menschen’ kwam je nooit te weten. Maar enfin, ik was wezen zwemmen en ik kwam thuis en er werd mij een soort van standje gegeven door Moe, dat nogal losliep, want in die dingen was Moe niet flauw, dat moet ik tot haar eer zeggen. Ze kon b.v. begrijpen, dat een jongen in het water wou kruipen als hij het warm had. Later kocht ze zelfs een zwembroek voor me. Intusschen kan ik nog steeds niet zwemmen. Maar toen ik thuiszat, in de keuken, op een stoel bij de tafel, kwam opa om een of andere reden bij ons. Ik denk om ‘de sleuteltjes’ te brengen. Hij riep bij het openen van de voordeur met zijn ouwe stem, waarvan ik toch zooveel hield, ‘ikke!!’ en kwam in de keuken. Daar zag hij mij zitten. De tijding van de zwempartij had hem ook al bereikt, want hij zei: ‘Zoo, hei je een bad genome ouwenheer?’ Je zult je herinneren, hoe opa zooiets dan zei. Hij lachte niet, zijn gezicht kon niet lachen, maar in zijn stem was een lach en ook een beetje spot, en het trof me
zóó, dat ik het nu nog weet en precies kan voelen, wat ik toen voelde. Want de uitdrukking ‘een bad nemen’ was (en is nu nog misschien) feitelijk een onzedelijke uitdrukking volgens de begrippen van het platteland, en de handeling was (of is) eveneens onzedelijk, volgens die begrippen. Welke begripsassociaties ermee verbonden zijn kan ik niet precies zeggen,
| |
| |
maar een feit is het. Jij moet dat ook weten. Om dezelfde reden zullen echte Flakkeesche menschen nooit toegeven, dat ze hun tanden poetsen. Dat doe je niet. Wat er nu tegen is, dat is niet duidelijk, maar wanneer het van iemand in Flakkee blijkt, dat hij zich overgeeft aan de wufte, onnatuurlijke handeling van tandenpoetsen, dan wordt hem dat spottend aangewreven en het stempelt hem tot een minderwaardig mensch. Deze beide sterke voorbeelden toonen aan, dat de plattelander ‘gloriet’ in zijn achterlijkheid en in zijn onzindelijkheid zelfs en tevens, dat hij veel tekort komt alleen door zijn domme vooroordeelen en zijn misvormde opvattingen van eilandbewoner. Op dezelfde manier vijlen de Indische volken op een zekeren leeftijd hun tanden af, ontzeggen zich dus het groote genot van een goed gebit, enkel en alleen omdat in hun arme hoofden het idee heeft postgevat, dat ongevijlde tanden je op een hond doen lijken (tenminste zoo legt mijn vrouw mij dat uit en die kan het weten). En als hun tanden niet gevijld zijn, schamen ze zich! Zoo baadt een Flakkeesche boer niet (en 98% van de Hollanders evenmin) feitelijk op grond van het naar wij hopen thans al meer en meer verouderende begrip, dat baden onzedelijk is en geen fatsoenlijk mensch dat doet, n.l. zich geheel ontkleeden en zich (niet aan anderen) maar aan zichzelf in al zijn naaktheid toonen. Een begrip van zedelijkheid, dat ontstaan is uit het klimaat, zooals er trouwens geheele godsdiensten zijn ontstaan uit het klimaat, al was het alleen maar den godsdienst van het oude Israël. Ik kan mij bijna niet begrijpen, na al die jaren, dat ik zelf ook geheel ben doordrongen geweest van dat onjuiste z.g. zedelijkheidsgevoel, maar het feit, dat ik mij diep schaamde, alleen omdat opa vroeg of ik ‘een bad had genomen’ bewijst wel, dat daaraan geen twijfel mogelijk is. Zulke dingen nu toonen mij aan, hoe groot de afstand is, die mij scheidt van de plaats waar mijn wieg stond
en dat is een van de redenen, dat ik soms lang wacht met weer wat van me te laten hooren, het idee n.l., dat er geen punten van aanraking zijn en dat die er hoe langer hoe minder komen. Schrijven, och, ça ne vaut pas la peine, zooals de Franschen zeggen. Het is immers evengoed en er gaat geen dag voorbij of ik denk aan jullie
| |
| |
en aan Flakkee en dikwijls nog praat ik voor de grap het dialect tegen mijn vrouw, en dat geeft me dan altijd aanleiding tot vertellen van vroeger. Hoe is het mogelijk, dat er menschen zijn, die beweren het dialect vergeten te zijn! Al word ik honderd jaar, dan kan ik het nog praten, met al zijn nuances en intonaties.
En, ik moet nu eindigen. Ik kan nog wel wat doorgaan, want ik heb stof genoeg voor een heele jaargang van de ‘Vooruit’ (bestaat die nog?), maar er moet een eind aan komen. Dit jaar zullen er weer verkiezingen zijn in Holland. Ik hoop, dat jullie je plicht niet zult verzaken en dat je flink zult stemmen op de linksche candidaten, hoe linkscher hoe liever (behalve de communisten of die zich dan zoo noemen). Dat je pal zult staan voor de openbare school en voor de anti-kerkelijke beginselen in ieder geval, anti-Colijn en anti-Nolens, ik mag wel zeggen om Jezuswil, want ik ben er zeker van, dat de man van Nazareth het met me eens zou zijn als hij nog op aarde was. En geef ons ook een anderen minister van koloniën, want de verstokte bureaucraat, die nu al zoo lang baas is, zal nooit iets doen voor het arme Javaansche volk (een koelie verdient op Ponen vijf en dertig heele centen per dag en als ik er wat van zeg loop ik gevaar van ontslagen te worden!) De fabriek maakt 7 ½ ton winst over 1924! Maar dit is een onderwerp, dat een aparte brief vereischt. Stem dus, al is het maar op Dresselhuis of op Marchant of hun geestverwanten, en vooral niet op die pseudo-Christenen, die de liefde missen en daarom zijn als een luidende schel en een klinkend metaal.
Ik eindig met een politieke tirade, maar je moet het me niet kwalijk nemen. Ik ben vol van die dingen, nog net als vroeger en ik kan niet anders dan daarin belangstellen.
Wie is het meisje van Vis, die jullie een tijdje heeft bijgestaan. Van welken Vis? Wie is de meid en hoe heet ze? Hoe gaat het met Oom Hannes en hoe gaat het met Zus? Hoe gaat het met Jan Vreeswijk en met Willem van der Schenk en met Aren van der Schenk? En met meutje Dina? Hoe heeten de tweelingen? Hoe gaat het met Piet Nagtegaal en met M. van Dijk? Hoe gaat het met zoo velen, die ik gekend heb en die mij kenden? Armen zoowel als rijken. Hoe gaat het
| |
| |
met tante Alida en oom Huib? Is er armoe in Dirksland? Zijn er weezen in het weeshuis en armen in de oudemannenhuizen? Wie zijn dat? Hoe is het met de Poortvlieten, Gerrit en Dirk en hun kinderen? Koop maar een typewriter en vertel me wat, want als ik begin te vragen, dan vraag ik veel te veel. En denk er om, als je soms eens het boek van Vervoorn en Van der Waal op den kop kunt tikken, koop het dan voor me, ook al is het oud. Ik zal je graag betalen wat het kost. Nieuwland had het vroeger. Ik geef er f 5, - of f 6, - voor.
Nu, ik houd nu maar op. Doe mijn groeten aan vader en moeder. Ik kan hun niet schrijven, want ik erger me aan hen en zij ergeren zich aan mij, maar ze zullen wel van jou hooren, hoe het mij gaat. Ik wil hun niet schrijven, want ik zeg teveel en ik word te scherp en ze zijn al zoo oud, dat ik aan den anderen kant wel kan huilen om de ellende, dat het zoo is. Maar ik kan mezelf niet anders maken en er is teveel gebeurd, dat ik niet kan vergeten, veel door mijn eigen schuld, maar ook zoo heel veel, dat niet noodig was geweest, als ze me een beetje hadden willen steunen, toen ik in nood zat en hulp noodig had. Maar stil, stil, ik wil daar niet weer over beginnen. Als ik weer een jongen krijg, zal ik hem Frans noemen, en ik krijg er misschien weer een. Ach, wat zou ik veel kunnen praten als ik je sprak of zelfs schrijven als ik kon doorgaan. Maar ik ben ver van Holland en wie zijn vaderland verlaat, offert veel op. En, zooals Goethe zei: ‘Niemand wandelt ongestraft onder palmen’ en al moet je dat niet te ernstig uitleggen, want het gaat me nu goed en ik ben niet ongelukkig, maar ik zou toch liever in Holland wonen, au milieu du peuple que j'ai tant aimé (Napoleon). - Nu dan, het beste met je vrouw en de kindertjes en schrijf me maar weer eens hoe het gaat. Groeten van ons allen,
Wim.
|
|