Een oog boven Paramaribo
(1975)–J. van de Walle– Auteursrechtelijk beschermdHerinneringen
[pagina 130]
| |
Partijvorming en kiesrecht's Morgens vroeg deed het bericht de ronde dat de Duitsers gecapituleerd zouden hebben. Het was afkomstig van een Associated Press-correspondent en werd door verschillende radiostations uitgezonden. Het duurde niet lang of de opgewonden Jantje Wijngaarde kwam aan de telefoon en vroeg of het waar was. De gouvernementspersdienst had geen officiële bevestiging ontvangen zodat we bleven wachten. 's Middags konden we het niet meer uithouden en belden via het kantoor van de Lands Radiodienst het persbureau Aneta in New York wat veel moeite kostte. Daar was toen Simon Koster de baas, romanschrijver, filmregisseur, toneelkenner en journalist. Tegen vijf uur kregen we hem aan de telefoon en al was het bericht van de Associated Press niet bevestigd door generaal Eisenhower, algemeen werd aangenomen dat nazi-Duitsland was verslagen. ‘Bij jullie,’ zei Koster, ‘zou ik de vlag uitsteken.’ Met dat vlaggen heeft Suriname gewacht totdat de opperste bewindsman, door het opperste gezag in Londen, was ingelicht. Toen aan alle onzekerheid een einde was gekomen haalden de Surinamers bevrijd en gelukkig adem. En vroegen zij zich angstig af wanneer ze iets van verwanten en vrienden in Nederland zouden horen en wat ze te horen zouden krijgen. Want de verhalen die ik in de laatste periode van de oorlog in Suriname verspreidde op gezag van Londense en Newyorkse zegslieden waren verschrikkelijk. Wij geloofden dat Nederland voor een groot deel onder water stond, en dat het andere deel door de vijanden was vernield. Al spoedig werd ons duidelijk dat de toestand minder hopeloos was dan we vreesden. Maar hoe het leven in Nederland was bleef ons lange tijd onbekend. Ondertussen waren Surinaamse schutters, die zich vrijwillig gemeld hadden, naar Australië vertrokken om vandaar de sprong naar Nederlands-Indië te maken. Want Indië, daarvan waren we heilig overtuigd, zou ook bevrijd worden. Daarna zou de ronde-tafelconferentie volgen waaraan ook Suriname deel zou nemen. Er heerste in het land dank zij het rustige bewind van gouverneur Brons, het eerherstel van Bos Verschuur en de hernieuwde en prettige activiteit van de Staten, een gelukkige, in zekere zin | |
[pagina 131]
| |
pro-Nederlandse stemming. Medelijden met de door honger uitgemergelde Nederlanders stimuleerde het gevoel van verbondenheid met het ‘moederland’. Wie toen van Suriname een onafhankelijke republiek had willen maken zou weinig gehoor gevonden hebben. Maar wel was er het besef dat er iets veranderen moest, en dat kreeg plotseling meer reliëf door het voorstel van de gouverneur het kiesrecht uit te breiden over een grotere groep. Het was geen revolutionair, ingrijpend voorstel. De gouverneur wilde niet, hals over kop, het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen invoeren, maar door enkele bescheiden maatregelen het mini-kiezerskorps een beetje uitbreiden. Tot zijn teleurstelling liet het mini-parlement weten dat het, met alle respect voor de democratische beginselen, uitbreiding van het kiesrecht van de hand wees. Juist nu vroegen veel en veel ernstiger zaken de aandacht. Men wilde immers ‘baas in eigen huis’ worden, op de een of andere manier, zonder zich een helder denkbeeld van de toekomst te vormen, in de volste zin van het woord autonomie verkrijgen. Eerst dachten vele Creolen, moesten ze het ‘koloniale juk’ afschudden voor aan ongeletterde Bosnegers of Hindi sprekende landbouwers het kiesrecht werd gegeven. Want in hoeverre waren deze mensen rijp dat kiesrecht uit te oefenen? In die dagen circuleerde in Suriname een blaadje, Al Hacq, de waarheid, geredigeerd door een jonge Hindoestaan van Islamitischen huize, Karemat Ali. Hij was een van de eerste Hindoestaanse rechtskundigen in Paramaribo en zal, als zoveel andere juristen, gedroomd hebben eens als Statenlid zijn land te dienen. Maar dan niet als een door de ‘overheid benoemd’, maar als een door kiezers gekozen lid. Karemat Ali wist dat er kiezers nodig waren om een kandidaat te kiezen en de Hindoestanen hadden geen stemrecht...! Toen de Staten van Suriname uitbreiding van het census- en capaciteitenkiesrecht van de hand wezen besloot Karemat Ali een echte politieke partij op te richten, met als doel het algemeen kiesrecht. In mei 1946 stichtte hij zijn partij, de eerste die Suriname heeft gekend, de ‘Moeslim Partij Suriname’. In de maanden die aan de oprichting voorafgingen was Karemat Ali in de boeken gedoken. Hij ontdekte dat hij in die prachtige boekerij van Paramaribo geen enkel werkje kon vinden over doelstellin- | |
[pagina 132]
| |
gen en werking van politieke partijen in Nederland of waar ter wereld dan ook, en particulieren beschikten niet over dergelijke lectuur. Het gelukkig toeval wilde dat ik een exemplaar bezat van een boekje Parlement en Kiezer en ik gaf het Karemat Ali graag cadeau zodat hij tenminste enig studiemateriaal had. Niet lang daarna richtten een paar missionarissen een ‘progressieve partij’ op. Iedereen die in God geloofde was welkom, en afgezien van dat religieuze aspect ging men strijden voor algemeen kiesrecht. Op 28 september 1946 werd de Nationale Partij Suriname opgericht die uitgroeide tot een krachtige volkspartij waarin vooral Creolen onderdak vonden.Ga naar voetnoot* Wat mij verbaasde in die dagen was dat in de Nationale Partij Suriname, waarbij zich de al bestaande rudimentaire arbeidersbeweging, verenigd in een ‘moederbond’, aansloot, de toon werd aangegeven door mannen uit de gezeten burgerij, door leden van de Staten, die kort tevoren een lichte uitbreiding van het kiezerskorps hadden afgewezen. Er gebeurde toen iets dat, geloof ik, voor de moderne ontwikkeling van het land van betekenis is geweest. Een commissie uit Nederland, samengesteld uit financiële deskundigen, kwam op bezoek. De commissie zou met de Surinaamse autoriteiten overleg plegen over de samenhang tussen de Surinaamse en de Nederlandse munt. Berichten over de geldsanering in Nederland hadden ons bereikt. In Suriname kwam de vrees op dat als de Nederlandse gulden waardeloos zou worden de Surinaamse dat lot zou delen. Die Surinaamse gulden moest gered worden. Want, zo redeneerden de handelaars, de meeste goederen worden uit Amerika geïmporteerd en Amerika eist keiharde dollars, dus moest ook de Surinaamse gulden, door voldoende goud gedekt, keihard blijven. Toen de Nederlandse commissie zijn intrek had genomen in het Palace-hotel van Statenlid Emile de la Fuente, werd er een demonstratie georganiseerd die rustig en waardig verliep. Wijngaarde had de kolommen van zijn krant ter beschikking gesteld aan de organisatoren van deze, althans voor mij onvergetelijke demonstratie. Al | |
[pagina 133]
| |
was zijn krant dan van a tot z Nederlands, er kwam aanhang niet alleen van Creolen, ook van Hindoestaanse en Javaanse landbouwers, van mijnwerkers van de bauxietmijnen en van het op de rand van het bestaansminimum levend proletariaat. Op een van de stadspleinen stelden honderden, later duizenden demonstranten zich ordelijk op. Hindoestanen en Javanen liepen eensgezind met Creolen in een lange stoet naar het Oranjeplein, en langs het Palace-hotel waar op het bordes de Hollandse deskundigen met verbazing naar al die mensen keken die een harde Surinaamse gulden eisten, los van de Nederlandse. Of tussen de demonstratie en het besluit de Surinaamse munteenheid van de Hollandse los te koppelen verband bestond, weet ik niet. Maar mannen als Wijngaarde waren daarvan heilig overtuigd. Zij waren er even heilig van overtuigd dat ook in de toekomst algemeen kiesrecht overbodig was. Als het er op aankwam zou men door middel van massale demonstraties duidelijker de volkswil tot uiting kunnen brengen. Zo werd die demonstratie een argument voor mensen die meenden dat politieke partijvorming en zeker algemeen kiesrecht voor Suriname minder gewenst waren. Omdat de Nationale Partij Suriname aanvankelijk aarzelde over het denkbeeld het kiesrecht uit te breiden, werden de voorstanders geprikkeld. De strijd zou misschien onbeslist zijn gebleven als niet in 1952 in Nederland de Tweede Kamer had beslist dat het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen in Suriname moest worden ingevoerd. Een ernstige studie over het algemeen kiesrecht in West-Indië moet nog geschreven worden. Er zou waarschijnlijk uit blijken dat vooral in de Angelsaksische kroonkoloniën, waar men eveneens een aan nauwe grenzen gebonden census- en capaciteitenkiesrecht kende, het algemeen kiesrecht de politieke aanloop had gevormd voor veel verder gaande hervormingen. Dikwijls heb ik in het kleine kantoor van Wijngaarde over het onderwerp gepraat. Hij geloofde niet in de waarde van kiesrecht voor iedereen. Hij meende dat het uitsluitend toekwam aan een geestelijke elite die bij brandende vraagstukken een beroep op het volk zou moeten doen. Hij was, geloof ik, niet ten onrechte beducht voor algemeen kiesrecht omdat dit tot partijvorming zou leiden langs ‘raciale’ lijnen. Daardoor zouden de tegenstellingen heviger worden. | |
[pagina 134]
| |
En dat zou op den duur tot moord en doodslag leiden. Toch is de partijvorming langs etnische of raciale lijnen tot stand gekomen. Een Creoolse elite hoopte door de invoering van een ingewikkeld kiesdistricten-stelsel de boot af te kunnen houden omdat dit stelsel aan de Creoolse bevolking permanent de meerderheid zou schenken. Er kwamen een paar keer incidenten door rassen-tegenstellingen. Maar na de invoering van het evenredig kiesstelsel regeerden Creolen en Hindoestanen enige tijd gezamenlijk het land. Ontstellende uitbarstingen als in Guyana bleven Suriname bespaard. En zo bewees de bevolking dat de vrees voor een grote botsing ongerechtvaardigd was. Toen Boas nog chef van de gouvernements persdienst was zond hij iedere maand een commentaar, als toelichting op Surinaamse nieuwstijdingen, naar Londen en New York. Ik heb die praktijk voortgezet en in de archieven van het Rijk moeten nog stapels papieren liggen met beschouwingen over de spanningen in Suriname tijdens de oorlog. Een van mijn commentaren, aangevuld door talrijke deskundigen, groeide uit tot een rapport dat, vertrouwelijk, verstrekt werd aan de ambtenaren, die er door het geven van inlichtingen aan hadden meegewerkt. Het begrip vertrouwelijk heeft in Suriname weinig te beduiden. Het duurde niet lang of in het dagblad De West verschenen fragmenten die sterke beroering wekten. Want in dat rapport werd, meende men, stelling genomen vóór algemeen kiesrecht. Ook de lezing die ik had gehouden over de ontwikkelingen in Suriname en op de Antillen en waarin ik het woord Afro-Amerikaan gebruikt had was erin verwerkt. Juist dát woord, en vooral de verwijzing naar de Afrikaanse herkomst van Westindiërs, had kwaad bloed gezet. Ik was erg gelukkig geweest met die door Einaar gesuggereerde term. Een jaar later besefte ik, hoe sterk ik de gevoelens had gekwetst van de Surinamers. Nu, dertig jaar later, is dat nauwelijks meer voorstelbaar. Uit Amerika is de mode overgenomen van het Afro-haar. De ‘black power movement’, eveneens van Amerikaanse oorsprong, heeft veel bijgedragen tot bezinning op Afrika. Dertig jaar geleden werd het woord Afro als het scheldwoord beschouwd van een buitenstaander die de Surinamers wilde beledigen en belachelijk maken. Ik denk soms pijnlijk glimlachend terug aan mijn dromen van | |
[pagina 135]
| |
toen. En aan de gesprekken die ik toen heb gevoerd. Mij stond een democratisch Suriname voor de geest, geregeerd door gekozen leiders, steunend op vakbonden die het lot van de arbeiders moesten verbeteren en verlichten en aan de gemeenschap een rechtvaardiger grondslag geven van gedeelde armoede. Ik onderschatte de betekenis van de etnische tegenstellingen. Ik dacht in Europese begrippen. In rijk en arm. Ik zag Suriname als een soort klassen-maatschappij die op socialistische ordening wachtte. Ik besefte niet dat algemeen kiesrecht, door de Nederlandse Tweede Kamer ter gelegenheid van de grondwetswijziging op een regenachtige middag verordineerd, verkiezingscampagnes met zich mee zou brengen, en door arme mensen kunnen die niet worden gefinancierd. Ik besefte niet dat de politieke partijen rekening zouden moeten gaan houden met geldschieters. Ze moesten daardoor aan betrouwbaarheid verliezen en bovendien een al bestaande elite vrij spel geven. Suriname was voorbestemd een ‘consociational democracy’ te worden, het type van politieke ontwikkeling door Arend Lijphart beschreven als ‘regering door een elite-kartel’. Terecht schreef de Amerikaanse hoogleraar Edward Dew in de Caribbean Review van juni 1974 dat in een dergelijke door een elite-kartel beheerste gemeenschap de leiders van scherp tegenover elkaar staande etnische groepen maatschappelijke kloven overbruggen door formele en informele allianties. Ik wist heel goed dat het land uitsluitend door minderheden werd bewoond en die minderheden hebben maar één ding gemeen: geen enkele minderheid vormt een meerderheid. Onder zulke omstandigheden is een land moeilijk regeerbaar. Het Statenlid Lim A Po was tegen kiesrecht, een vurige patriot, geloofde in een ‘autonoom’ Suriname, hoewel hij de banden met Nederland niet volkomen wilde doorsnijden. Maar die zelfstandigheid behoefde niet noodzakelijk samen te gaan met algemeen kiesrecht. Hij was, misschien, geen tegenstander van democratisering maar wilde eerst ‘baas in eigen huis’ zijn en daarna het kiesrecht regelen. Onze opvattingen botsten. In kleine, intieme vergaderingen in het zaaltje van de Staten. Toen hij in 1946 in Suriname terugkeerde als lid van de Antilliaans-Surinaamse missie die een petitie had aangeboden aan Koningin Wilhelmina, waarin eerbiedig om autonomie | |
[pagina 136]
| |
verzocht werd, deed hij een felle aanval op mij en eiste mijn onmiddellijk vertrek. De Nederlandse regering voldeed aan die eis zoals latere bewindslieden aan allerlei eisen voldeden, onder het zielig motto van non-interventie. Ze waren zo bevreesd voor koloniaal te worden versleten. Het was eind 1946, de relatie met het moederland was nauwelijks hersteld. Zo nu en dan streken op Zanderij vliegtuigen neer met olie-arbeiders op weg naar Curaçao en Aruba. Het scheepvaartverkeer tussen Nederland en Suriname moest nog op gang komen. Toen het eerste schip uit Amsterdam, een boot van de knsm, het land bereikte heerste in Paramaribo grote vreugde. De oude, vertrouwde verbinding was hersteld. Ontroerend is het verhaal van het eerste schip dat de haven van Paramaribo verliet op reis naar Amsterdam, volgeladen met gaven voor de Nederlanders die de hongerwinter hadden doorstaan. Het vertrapte, geschonden Nederland had hulp nodig van Suriname, en daarom gaven de mensen ondanks hun armoe, uit de gulheid van hun hart. Wie dit heeft meegemaakt ergert zich als hij zo vele jaren later verhalen leest over het misdadig karakter van Surinamers of verhalen van kroegbazen die ‘negers’ de toegang weigeren of verhalen van onderwijzers die zo'n moeite hebben met donkere kindertjes in de klas. Hoe genereus, hoe spontaan hebben Surinamers uit alle rangen en standen van de bevolking, gegeven in het sombere jaar na die afschuwelijke oorlog. Om te vergeten en opnieuw te beginnen trokken tienduizenden Nederlanders naar Canada, Australië en andere landen. Later kwamen eerst honderden, toen duizenden Surinamers, die zich herinnerden een ‘droppel Nederlands bloed’ in de aderen te hebben, naar Nederland. De uitweg naar de Antillen was al grotendeels gesloten en ook de emigratie naar Noord-Amerika was moeilijker geworden. Die Surinamers spraken voor het merendeel van huis uit Nederlands al was het met een duidelijk streek-accent. Zij hadden onderwijs gevolgd op sterk Nederlands georiënteerde scholen. Hun voormannen waren vaak op Nederlandse middelbare scholen opgeleid of hadden, op Nederlandse universiteiten gestudeerd. De boekhandels van Paramaribo en de bibliotheek waren met Nederlandse boeken gevuld. De kranten verschenen en verschijnen trouwens nog in het Neder- | |
[pagina 137]
| |
lands. Zo is het geen wonder dat Nederland voor de Surinamer een natuurlijk emigratieland werd. Met Amsterdam, van oudsher haven van aankomst, als natuurlijk eindpunt. Kort na de oorlog, toen de eerste nacht-cafés wat schuchter de deuren openden, waren de Surinamers in Nederland min of meer populair. Dat was voor een deel te danken aan hun muzikaal talent. De muzikanten van het eerste uur zoals Kid Dynamite, bokser en saxofonist, speelden al voor de oorlog in kleine, obscure kroegjes. Na de oorlog kwam een nieuwe generatie op de voorgrond. Een musicus uit een achtenswaardige familie in Suriname, Lex Vervuurt, vormde een eigen radio-orkestje. Een ander, Max Woiski, wat uitbundiger van aanleg, trad eveneens regelmatig in de Hilversumse studio's op en hij vestigde op het Rembrandtsplein een eigen nachtclub die lange tijd populair is geweest. In Rotterdam, Den Haag en andere steden kon men zo nu en dan luisteren naar kleine, puur Surinaamse muziekgezelschappen en naar orkestjes waarin Surinamers en Nederlanders broederlijk naast elkaar zaten. Zij gaven een nieuw ritme aan de dans in Nederland. Toch was het aantal Surinamers dat zich toen in Nederland vestigde nog klein. De invloed die zij op sommige sectoren van het leven uitoefenden was echter opvallend groot. Op kleine schaal herhaalde zich in Nederland wat in de Verenigde Staten was gebeurd. De Westindische muziek kwam naar Europa. Een kleine groep mensen, met een gering repertoire, veroverde in de jaren vijftig, dank zij radio-omroep en grammofoonplatenindustrie, een deel van het Nederlands publiek. Natuurlijk ondervonden Woiski, Vervuurt, Kid Dynamite tegenstand van muziekliefhebbers en van de Nederlandse muzikanten met wie ze samenwerkten. Maar ondanks een tegenstand, die het gevolg was van het feit dat het vreemde nergens onmiddellijk wordt aanvaard, trokken liedjes als ‘Bruine bonen met rijst’ en dergelijke de aandacht. De belangstelling voor Suriname nam, door die muziek meer dan door iets anders, toe. De mensen floten de levendige, spontane wijsjes na. Ze lachten om spottende, schalkse muziek en vroegen zich wel eens af, zelden genoeg overigens: waar ligt dat Suriname eigenlijk? Ach, die kleine artiesten van het Surinaamse cabaret, toeteraars in obscure kroegjes, waren onbelangrijke lieden, zoals de vele kleine joodse artiesten van vóór de oorlog, die Amsterdam zo'n eigen | |
[pagina 138]
| |
cachet hadden gegeven. Die Surinamers, bescheiden kunstenaars, vroegen anders dan de joodse artiesten van voor de oorlog aandacht voor hun lot. Ze bliezen er maar op los. Ze speelden de wijsjes die in eigen land door deftige Creolen wenkbrauw-fronsend werden afgewezen, en schaamden zich niet. De teksten van die liedjes waren voor Nederlanders onverstaanbaar, want ze waren in het ‘Surinaams’ gezongen, in het ‘takie-takie’, de taal die, in dezelfde periode, onder invloed van een ernstige jongeman een deftige naam zou krijgen: Sranan-Tongo. Die jongeman was Eddie Bruma. Jong en gevoelig had hij, als volgeling van Bos Verschuur, hardhandig kennis gemaakt met het koloniale bewind. Toch vertrok hij, kort na de oorlog, naar Nederland en studeerde onder moeilijke omstandigheden, aan de Vrije Universiteit. Er studeerden toen in Nederland nog andere jonge Surinamers die later van zich deden spreken. Bruma, Gessel, Hein van Eersel en anderen richtten een organisatie op onder de naam ‘Wie Eegie Sanie’, onze eigen zaak. Zij braken met de elitaire opvattingen die het leven in Suriname hadden beheerst en wendden zich tot jonge arbeiders in onze grote steden. In zaaltjes en huiskamers werden voorlichtingsavonden en cursussen georganiseerd. De jonge arbeiders die zich aan het Nederlandse levenspatroon probeerden aan te passen moest duidelijk worden gemaakt dat zij Surinamers waren en dat ze daar trots op moesten zijn. Hun werd verteld dat Suriname net zo goed als Nederland beschaving kende. Wees trots op je eigen taal. Lang voordat in Amerika de leuze ‘Black is Beautiful’ was uitgevonden werd door die Surinaamse intellectuelen bij zwarte arbeiders een gevoel van eigenwaarde aangewakkerd. Ze werkten buiten de Nederlandse gemeenschap en deden geen beroep op financiële steun. In Nederland was het bestaan van die kleine, zelfstandige Creoolse groepjes nauwelijks bekend. Alleen in Frisland vonden ze in de kring van het letterkundig tijdschrift De Tsjerne, gehoor. In Leeuwarden werd, na de uitreiking van de Gysbert Japicx-prijs, een toneelstuk opgevoerd, geschreven door Bruma. De Friezen en Surinaamse Creolen vonden elkaar in de taalstrijd. Bruma's toneelstuk waarin de strijd werd verbeeld die de ‘marrons’, voorvaderen van de latere Bosnegers, voerden tegen Europees kolonialisme werd uiterst welwillend ontvangen. In een Friese krant | |
[pagina 139]
| |
las ik een artikel over zijn stuk waarin het vergeleken werd met de lekespelen die voor de Tweede Wereldoorlog bij de socialistische jeugdbeweging in Nederland in de mode waren. Ik herinner me niet meer wie dat stukje geschreven heeft en ook niet in welke krant het gepubliceerd werd. Maar de vergelijking, die ik juist vond, is me bij gebleven. Het sociaal realisme, in Suriname, eigenlijk in heel West-Indië, onbekend, begon zich te ontplooien en manifesteerde zich duidelijk in het zomerse Leeuwarden tijdens de Suriname-avond. Westindische schrijvers stelden zich vaak in dienst van nationale idealen. In de jaren vijftig openbaarde zich bij hen een verlangen naar nationale onafhankelijkheid. Geen wonder dat de dichter en toneelschrijver Bruma, na zijn studie terug in Suriname, de ongelijke strijd begon tegen hen die met het moederland steeds nauwer gingen samenwerken. Bruma, zich als geen ander bewust van de moeilijkheden die de ‘marrons’ in de achttiende eeuw hadden overwonnen, liet zich niet ontmoedigen. Ook niet toen hij tegenover een charismatisch leider kwam te staan, een uit het volk voortgekomen arbeidersjongen. Ik herinner me die bonkige man erg goed uit mijn Surinaamse jaren, toen hij zo nu en dan het woord voerde op bijeenkomsten in het theater Bellevue. Hij heette Johan Adolf Pengel en zou gedurende een lange periode het openbare leven in Suriname volledig beheersen. Kleurrijk bewogen en in zekere zin indrukwekkend, verdient Pengel, nu overleden helaas, een ereplaats naast de Westindische staatslieden uit Jamaica, Barbados, Trinidad en andere landen die in de jaren vijftig en zestig de toon aangaven. Een ereplaats naast Bustamente van Jamaica, Adams van Barbados, Gomez van Curaçao. Hoe verschillend naar aanleg en ontwikkeling deze mannen dan ook waren. |
|