| |
| |
| |
Een steen in de stille vijver
‘Hoe kom ik hier weg? Hoe kom ik hier weg?’ zuchtte mijn assistent voor de zoveelste keer. Ik begon dat ook wel eens te denken. Het leek of niets in Suriname veranderde. De oude heer van het gouvernementshuis bleef regeren. De Statenleden bleven op min of meer parlementaire wijze tegen zijn bestuur protesteren. De mensen die het met de protesterende Statenleden niet eens waren schreven boze artikelen in het kleine blad Suriname Waakt. Het leger oefende en oefende, de officieren holden heen en weer tussen de verschillende kampementen. De berichten over de oorlog in Europa waren, hoewel hoopvol, toch niet zo hoopvol dat we op een spoedig einde vertrouwden. De Russen hadden de opmars van de Duitsers bij Stalingrad tot staan gebracht. De grote terugtocht was begonnen. Ons ging het niet snel genoeg.
Om één uur 's middags werden, nog steeds, de kantoren tot de volgende dag gesloten. De ambtenaren hadden hun bureaus ontruimd en wandelden bedaard naar huis. Na het middagmaal ging iedereen in een gloeiend hete slaapkamer maffen. Helaas heb ik die kunst nooit te pakken gekregen. Daarom dwaalde ik 's middags dikwijls door de hete stille stad, op zoek naar ik weet niet wat.
Middagrust in Paramaribo, de vensters gesloten, de mensen snurkend in benauwde hokjes. Bijna geen kinderen op straat. Toch had ik, als ik zo alleen door de stad dwaalde, de indruk dat ik vanachter gesloten jaloezieën argwanend werd nagekeken. Ik kreeg wel eens het gevoel aan een lichte vorm van vervolgingswaanzin te lijden, aan een angst voor onbekende machten, die me vroeg of laat in de tang zouden nemen.
Want hoe rustig het ook allemaal was, je merkte dat zich, ondergronds, veranderingen voltrokken. In de verslagen van het Wetgevend College las ik klachten van Statenleden aan bezoekende Nederlandse ministers. In de leggers van kranten de commentaren die aan de klachten waren gewijd. Men achtte de ‘staat van beleg’ en de daaruit voortvloeiende ‘buitengewone bevoegdheden’ van de gouverneur, onduldbaar. Men meende, dat men in een politiestaat leefde. Klemmend verzocht men de ministers in Londen een einde te maken
| |
| |
aan het regime van een bewindsman die verantwoordelijk werd gesteld voor de onpopulaire maatregelen van deze sombere dagen. Maar de ministers-op-bezoek die het allemaal belangstellend en begrijpend aanhoorden, deden niets.
Suriname Waakt was het met zulke petities niet eens. Een schrijver beweerde dat het achtenswaardig college der Staten was samengesteld uit ‘professionele malcontenten’ en ‘pseudo erudieten’ en dat ‘geestelijke onmacht zich tracht te verbergen achter een stroom van achterklap, vitterij, verdachtmaking en agitatie’.
Dat ging wat ver naar mijn smaak. De mannen die toen ‘het volk van Suriname’ vertegenwoordigden deden dat te goeder trouw en zonder enige beloning. Zij voelden dat bij de massa's in de stad - met het platteland had men nu eenmaal weinig contact - een latente haat tegen het Nederlandse bestuur bestond. Maar men slaagde er niet in dat negatieve, haast onmerkbare, zich lang niet dagelijks manifesterende gevoel, positieve inhoud te geven.
Men miste, op dat moment, in Suriname mensen als Da Costa Gomez van Curaçao, Muñoz Marín van Portorico, Grantley H. Adams van Barbados of Marryshow van Grenada. Zelfs de namen van die toch in heel West-Indië bekende politici, die voor algemeen kiesrecht en plaatselijke autonomie streden, waren in Suriname onbekend.
Er bestond geen Caribisch persbureau. Het had ook niet kunnen bestaan want de kranten zouden niet in staat geweest zijn de kosten te bestrijden.
Dank zij een vriend bij de klm ontving ik regelmatig kranten, die in vliegtuigen waren blijven slingeren, uit Trinidad, Guyana en Jamaica. Ook dank zij vriendschappen kreeg ik de New York Times en andere grote bladen uit Noord-Amerika die ik op stille middagen van a tot z las. Om bij te blijven. Maar, vooral, om me te verlossen uit het vreemde isolement waarin we toen in Suriname verkeerden, een isolement waarvan weinigen zich bewust waren en waarmee je vrede poogde te hebben omdat je het toch niet kon doorbreken.
Soms trof je mensen die door hetzelfde gevoel van eenzaamheid werden geplaagd. Ik herinner me een Hollandse jongen die als soldaat toevallig in Paramaribo was terechtgekomen, geen beroepsmilitair, misschien een beetje tegen zijn wil in het leger, bereid tegen
| |
| |
iedere vijand te vechten, maar in Suriname tot werkloosheid veroordeeld.
Hij voelde zich terecht overbodig. Als soldaat kon hij enkel omgaan met zijn maats van Hollandsen huize. Zich aansluiten bij de leidinggevende côterie van Hollandse ambtenaren of bij de Nederlands georiënteerde Creolen, ging niet, want die beschouwden zelfs in de oorlog Jan Soldaat als ‘koloniaal’, een wezen van lager orde.
‘Je moet hier je eigen weg zoeken,’ zei hij. ‘En dat valt niet mee, eerlijk gezegd.’
Hij was uit onvrede tegen Suriname. Als de mensen van dat land in opstand zouden zijn gekomen en er op die soldaat een beroep gedaan zou zijn om te schieten, hij zou geschoten hebben. En hoe!
Maar er was geen sprake van opstand. Noch in Suriname, noch elders in West-Indië, waar de levensomstandigheden soms veel moeilijker waren.
We stonden, het was zondagmiddag, op het Oranjeplein. Geen plein is op zondag vrediger dan dit. De vlag van het gouvernementshuis wapperde slapjes in de wind. De bomen stonden machtig rond het gazon. Ergens naast het muziekkoepeltje van de buiten-sociëteit ‘Het Park’ speelde de fanfare. Ik dacht dat muzikanten maar wat oefenden want in ‘Het Park’ was niemand te bekennen. Eindelijk wandelden een paar dames en heren naar binnen. Iemand sloot een knarsend hek.
‘Van zo'n club kan je geen lid worden,’ zei de soldaat mistroostig.
Er hingen wolken boven Suriname. Het was, zoals in sommige seizoenen wel het geval is, een sombere dag. Het regende niet. Nog niet.
‘Zelfs het groen van de bomen, zelfs het groen deugt niet! Er deugt hier niets!’ riep hij uit. Toen keek hij op zijn horloge en haastte zich, zoals hij het zei, naar die rotkazerne.
Zondagen in Paramaribo kunnen voor eenzame mensen erg neerslachtig zijn. Ze waren dat zeker in de tijd toen er nog nauwelijks auto's in gebruik waren, de bromfiets nog moest worden uitgevonden en slechts bemiddelde mensen zich een fiets veroorloofden. De ongeplaveide, stoffige straten lagen in de zon te bakken. Soms zag je een voetganger. Daarbij bleef het.
Een enkele keer werd de eenzaamheid door de komst van een
| |
| |
vreemdeling doorbroken. Een jonge man, zoon van de rechtskundige Pos, stond plotseling voor het huis van zijn ouders. Hij was dwars door Europa en Aziatisch Rusland gereisd om zich in Canada bij de Nederlandse troepen te laten inlijven. Hij vertelde op de enthousiaste manier die me zo sterk herinnerde aan zijn vrolijke, levendige vader, over zijn ervaringen tijdens die lange en gevaarlijke reis. Zijn broer Raymond, die later samen met dr. Da Costa Gomez en dr. Buiskool de juridische grondslagen legde voor het Statuut dat tussen Nederland, Suriname en de Antillen werd gesloten, zat aandachtig te luisteren. Met zijn gevoel voor het absurde genoot hij van het verhaal over de Russische nagellakfabrieken die midden in de oorlog de Russische vrouwen met rode verf hadden verblijd zodat ieder boerenvrouwtje dat zijn broer in de trein ontmoette, op de lange reis dwars door Siberië, vol trots haar handjes liet zien.
's Avonds ontliep je de eenzaamheid door naar Bellevue te gaan. Ook gewone volksjongens trokken, toen het geld wat losser in de zak zat, in grote aantallen naar dat theater. Er werden gewoonlijk Amerikaanse films vertoond. Geweld begon in die films een steeds grotere rol te spelen. Moord en doodslag leken in de Amerikaanse blanke maatschappij heel gewoon. Hoewel de misdadigers nooit aan hun vreselijke straf ontsnapten werd de spanning verkregen door misdadige handelingen en gewelddadige achtervolgingen.
Avond aan avond trokken jongelui uit de armoewijken naar de bioscoop. Zittend op de lagere en goedkope rangen, leefden zij luidruchtig mee met de avonturen van beeldschone vrouwen, gangsters en politiehelden. De taal waarin deze helden en heldinnen werden aangemoedigd was niet het Nederlands maar het Neger-Engels, het Sranan-Tongo van heden ten dage. Als de voorstelling voorbij was bleven ze nog lang op de ‘Spanhoek’ napraten over wat ze gezien hadden en sinds die dagen is de ‘Spanhoek’, een klein plein, nog altijd een soort jeugdcentrum.
De deftige bezoekers van ‘het balkon’ waren dan allang naar huis. De officieren, ook avond aan avond in de bioscoop, dronken in hun officiersclub nog een verfrissing of wierpen tot in het holst van de nacht kwartjes in de ‘slotmachine’ die zelden kwartjes terugspuwde.
Balkon en zaal waren gescheiden werelden. En toen, tot verbazing, ja ontsteltenis van keurig Paramaribo, zochten de eerste, wat op- | |
| |
zichtig geklede, Javaanse meisjes een plekje op het balkon. Zij lonkten naar Amerikaanse militairen en na afloop van de film gingen deze met zo'n rank en sierlijk meisje mee naar een erfwoninkje voor een kort genot. Zo ontwikkelde zich in de stad de prostitutie.
Bellevue was het theater van de Creolen. De Hindoestanen bezochten het zelden of nooit. Zij gingen naar de bioscoop van Karemat Ali, evenals Bellevue in het centrum van de stad. De eindeloze drama's uit de Indische kitschfabrieken hadden er enorm succes. Het waren verhalen van een eenvoudige boerenjongen die smoorlijk verliefd werd op de beeldschone dochter van een meneer uit een hogere kaste. Gelukkig dansten over het witte doek, op sierlijke, mollige voetjes, bovenaardse verschijningen die de a-sociale jongeman weer op het rechte pad brachten en hem duidelijk maakten dat het huwen in een hogere kaste nu ook niet alles is. Van tijd tot tijd barstten Indische zangers in uitvoerige smartlappen uit die door een deel van het Hindoestaanse publiek werden meegezongen. Ook in die bioscoop leefde de jeugd van harte mee. Zij moedigde de acteurs in de Surinaamse versie van het Hindi even luidruchtig aan als de Creoolse jongens in Bellevue hun Amerikaanse helden en heldinnen. Zij gaven ook aanwijzingen die, merkwaardig genoeg, door de filmspelers meestal werden opgevolgd.
Die Amerikaanse en Indische films waren eigenlijk het enige venster op de buitenwereld, een beslagen venster.
Misschien onder invloed van die films vormden zich zelfs ‘gangs’ die een enkele keer hardhandig optraden. Er werden wel eens tasjes geratst uit de hand van een winkelend vrouwtje. Er werd meer ingebroken. De misdaad, nog op kleine schaal, ging bloeien en is sedertdien (een algemeen verschijnsel in geheel West-Indië) toegenomen. En met de misdaad de prostitutie. Het aantal armoedige zustertjes dat in de stad een graantje wilde meepikken van de kleine welvaart werd groter. Er kwamen steeds meer gouden munten in het haar van de Javaanse meisjes, en steeds meer ringen aan hun handjes. Daar wandelden ze elegant, in Javaans kostuum, heen en weer. Wachtend op een klant. Totdat de politie, met behulp van het leger, ingreep, een stel meisjes op een vrachtauto laadde en naar een primitief onderdak bracht buiten de stad. Ze werden er medisch onderzocht en voor zover nodig genezen. De overigens nogal puriteinse Statenleden maakten tegen dit optreden ernstig bezwaar.
| |
| |
Niet alleen onder de kleine, leidende elite van Suriname groeide onbehagen, de nog kleinere Nederlandse kolonie toonde tekenen van verval. De oorlog duurde lang. Over de angsten om het lot van familieleden in het moederland werd niet gepraat, maar ze bestonden vanzelfsprekend. De onmogelijkheid het land te verlaten, het gevoel van opgesloten zijn, leidde in verschillende gezinnen tot grote spanningen en zelfs echtscheiding.
Het leger, uitgegroeid tot een voor Surinaamse verhoudingen erg grote organisatie had zijn eigen leven. Het stond onder bevel van kolonel Meyer, tijdelijk toegevoegd aan de in rang lagere officieren die oorspronkelijk het Surinaamse leger, onderdeel van het Koninklijk Nederlands Indische Leger hadden gecommandeerd.
De naam van kolonel Meyer duikt van tijd tot tijd in het Nederlands nieuws op. Soms klagen familieleden van uit Indië afkomstige mensen, die van nazi-sympathieën verdacht, in het Surinaamse kamp werden opgesloten, tegen de moord op hun verwanten. Het zijn protesten die journalisten met het nodige wantrouwen vervullen. Toch zou een onderzoek, zelfs nu, ernstige gevolgen kunnen hebben. Want het zou kunnen aantonen dat kolonel Meyer, door de opgewonden familieleden schuldig geacht, verantwoordelijkheid heeft gedragen voor twee ‘auf der Flucht erschossene’ nazi-sympathisanten.
Toen dat gebeurde was ik niet in Suriname. Ik vertel het verhaal zoals het me verteld werd door betrouwbare mensen. Uit het kamp waar de uit Indië afkomstige ‘onbetrouwbare elementen’ waren ondergebracht, ontsnapten drie gevangenen. Zij werden door een Bosneger-formatie opgepakt. Traditiegetrouw werden ze opgesloten in het chachot van het oude Fort Zeelandia. Daarna zouden zij door kolonel Meyer ondervraagd worden. Een marinier moest hen stuk voor stuk ‘voorgeleiden’ maar hij had opdracht, bij de minste poging tot ontvluchting, te schieten. Ik weet niet of die mensen inderdaad opnieuw hebben geprobeerd de vrijheid te zoeken maar in ieder geval werd de eerste op de vlucht neergeschoten. Na melding van het incident, om in de militaire terminologie te blijven, werd nummer twee voorgeleid en op zijn beurt op de vlucht neergeschoten. Van verdere ondervraging is toen afgezien. Zo bleef de derde man in leven.
Het incident zette kwaad bloed in het menselijke en eigenlijk wei- | |
| |
nig gewelddadige Suriname. Toch was Meyer vrij populair. Hij breidde zijn legertje steeds maar uit met steun van de Nederlandse overheid in Londen. Hij was zo'n stoere, zwaar gebouwde, krachtige man die niet van een bevrijd Nederland maar van een heroverd Indië droomde. Het liefst zou hij het hele Surinaamse leger aan boord van een schip hebben gezet om ergens in de rimboe de strijd met de Jap aan te binden maar hij moest wachten tot het bevel zou komen. Al dat wachten putte zelfs hem uit, en hij discussieerde met enkele officieren over de geslaagde staatsgreep in Frans Guyana. Die staatsgreep zou met Amerikaanse hulp in Suriname kunnen worden geimiteerd en wat opluchting brengen.
Toen gouverneur Kielstra een officieel bezoekje bracht aan buurland Brits Guyana leek de kans schoon. Maar de verdeeldheid onder het korps officieren was te groot. Een plan om de gouverneur bij terugkeer te ‘verhaften’ strandde op de onwil van de mariniers. Inmiddels was de vlootpredikant voor het karretje gespannen. Want hoe komisch het ook klinkt: Suriname met zijn minivloot van enkele sloepen en nauwelijks honderd marinemensen had een echte vlootpredikant.
Hem werd een Amerikaans vliegtuig ter beschikking gesteld. Hij zou, in het diepste geheim, Hare Majesteit de Koningin die in Canada op bezoek was, vragen haar onderkoning in Suriname op stel en sprong te ontslaan. De strenge, op hiërarchie en orde gestelde oude dame weigerde op het voorstel in te gaan. Het duurde niet lang of kolonel Meyer, de zieleherder en de Amerikaanse commandant van het vliegveld Zanderij verdwenen uit het land.
Het civiel bestuur bleef. Suriname werd de regering van een soort militaire junta bespaard. Veel later dook de naam Meyer op in het Nederlands nieuws. Nederland werd geregeerd door een coalitie van socialisten en katholieken en besloot door ‘politionele acties’ de ‘orde’ te herstellen in Nederlands-Indië. Een generaal Meyer ‘veroverde’ Djokjakarta. Hij ontving de Militaire Willemsorde uit handen van de dankbare regering. Het dossier Meyer klapte dicht.
Een paar opgewonden nabestaanden van mensen die op de binnenplaats van een oud fortje waren neergeschoten, praatten met een televisieverslaggever in Den Haag. Zij stotterden een beetje. De verslaggever fronste het voorhoofd. Niet beseffend dat hij te maken had met een van die tragische incidenten uit een oorlog van hysterie.
| |
| |
Toen de kolonel, de vlootpredikant en enkele andere dissidenten waren vertrokken keerde de rust terug. De Staten vergaderden. De dames bezochten op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten de kampen om met officieren en soldaten te dansen. De zuster van José Iturbi gaf een uitvoering. Eleanor Roosevelt, een vrouw met een vreemd paardegezicht en grote, blinkende tanden, bezocht haar troepen. Een commandant raakte een stel wielen van een vliegend fort kwijt die nooit meer teruggevonden werden. Toen werd in deze rustige vijver een steen geworpen. Nu door een Statenlid, dat in dat roerende, naïeve geloof in de almacht van de Koningin een beroep deed op de oude dame in Londen.
Hij liet in diep geheim een enquêteformulier circuleren, zowel in het Nederlands als in het Engels gesteld, waarin de vorstin eerbiedig werd verzocht de oude gouverneur nu eens eindelijk de laan uit te sturen.
De man heette Wim Bos Verschuur en was de eerste links georienteerde romanticus in Suriname. Hij kwam uit de Creoolse middenstand. In Nederland had hij voor tekenleraar gestudeerd en door talloze kinderen de beginselen van de tekenkunst bij te brengen verdiende hij zijn brood. Hij was in Nederland bevriend geraakt met sociaal-democraten. Op school praatte hij graag over de grote mannen die in Nederland de zaken op hun kop zetten, zoals Troelstra, Vliegen, Henri Polak.
Hij, het Statenlid, beweerde in het bezit te zijn van een dossier-Kielstra waarin tal van onrechtmatige daden van de bewindsman waren genoteerd. Dat dossier is nooit geopend. Heeft het ooit bestaan? De vraag is geoorloofd. Het schermen met een dossier was een geliefkoosde sport in de koloniën en maakte indruk genoeg.
Ik verspreidde in die dagen boekjes van Lou de Jong, die onder de wat onwaarschijnlijke titel Je Maintiendrai jaarlijks in Londen verschenen. In die boekjes stonden veel verhalen over landverraad en landverraders. Ik hield mij ook bezig met andere uit de Londense propagandafabriek afkomstige geschriften waarin werd bericht over verraad in Nederland. Zou, vroegen mijn lezers zich af, de bewindsman wiens euveldaden waren vermeld in het dossier van Bos, ook niet een landverrader kunnen zijn? Had hij niet in het gastenboek van het kokos-dorpje de wonderlijke mare geschreven: ‘De vanen hoog, de rijen vast aan een gesloten, moge het zo ook in Coronie
| |
| |
gaan’? Waren er andere uitlatingen van hem die te denken gaven? Geruchten deden de ronde in de ontevreden broeierige gemeenschap. Toen kwam de enquête waarmee Bos Verschuur de bewindsman in verlegenheid bracht. Een vlootpredikant kon wel bij een paar andere sloepen werk vinden, een kolonel in Australië een nieuwe carrière opbouwen en het tenslotte tot generaal brengen... maar een Surinamer kan je moeilijk uit het land verbannen.
De klassieke misslag volgde, de misslag van zoveel gouverneurs in zoveel koloniën. De enquêteur verdween in het interneringskamp voor ‘staatsgevaarlijke’ lieden. Daarmee had Suriname een echte martelaar, zoals Trinidad er één had in Butler en Jamaica in Bustamente en India in Gandhi.
De Staten traden af. Het bewijs was immers geleverd dat het land in een politiestaat was veranderd. De gouverneur regeerde, ook zonder Staten, rustig door. En hoewel het aftreden van de Statenleden veel beroering wekte, bleef de arme Bos in het kamp en niemand knipte het prikkeldraad door om hem te bevrijden. Minister Van Mook, toen nog de beheerder van de ‘koloniën’-portefeuille, boog toch het hoofd en benoemde de oude gouverneur tot ambassadeur van Nederland in Mexico.
Hij vertrouwde het bewind toe aan een rustig man, mr. Brons, president van het Hof van Justitie en sedert jaren plaatsvervangend gouverneur. Brons kende land en volk echt, was als rechter met de noden van de mensen in aanraking gekomen en als eerste een gouverneur, die niet was ‘uitgezonden’ maar ter plaatse benoemd.
De hekken van het kamp werden geopend. Bos keerde terug op zijn rechtmatige plaats in het mini-parlement.
Ik heb destijds aan de buiten-parlementaire actie van Bos weinig waarde gehecht. Toch kondigden de gebeurtenissen van toen het einde aan van een periode die grotendeels door vrij machteloze oppositie werd gekenmerkt. Bos wierp een steen in een stilstaande vijver, gaf door zijn optreden mensen moed en het gevoel dat er iets veranderen kon. Na al die jaren van machteloze oppositie, felle petities en krachtige artikelen in de lokale pers was de bewindsman dan eindelijk vertrokken.
|
|