| |
| |
| |
De onzichtbare oorlog
Tussen de beide wereldoorlogen deed in West-Indië een tragi-komisch verhaal de ronde. Toen Engeland in 1914 Duitsland de oorlog verklaarde zou het parlement van Barbados een telegram aan de Koning van het Verenigd Koninkrijk hebben gestuurd waarin de koning werd aangemoedigd de vijand op het gezicht te slaan. Want zei het telegram, Barbados staat achter U! Het is niet van belang of er ooit zo'n telegram is verzonden. De anekdote is van belang. Hoe duidelijk te maken wat ‘imperiaal denken’ is? Je moet echt zelf in verre, met moederlanden verbonden gewesten gewoond en gewerkt hebben om het denken te begrijpen van de overzeese Engelsen, overzeese Fransen en natuurlijk ook overzeese Nederlanders in de tijd van de oorlog. Zij beschouwden hun kleine, dikwijls spaarzaam bevolkte landen en eilandjes waar, zoals dat werd genoemd, de vlag ‘fier en onbesmet’ bleef wapperen, terwijl het moederland in een strijd op leven en dood was gewikkeld, als bastions van trouw, als laatste buitenposten.
Die geest was er in Suriname. Pas later begon men zich te bezinnen op de nieuwe situatie. Het centrale gezag in ‘Den Haag’ bestond niet meer. Suriname was op eigen kracht aangewezen.
Weinigen waren zich bewust van de veranderingen die zich als gevolg van oorlog en bezetting moesten voltrekken. Weinigen waren zich bewust van de strategische betekenis van Suriname. De oorlog werd in die tijd gezien als een conflict dat zich tot Europa beperkte.
Na de bezetting van Parijs en de vestiging van een twijfelachtige regering in Vichy werd de toestand uiterst moeilijk. De nog neutrale, Amerikaanse regering probeerde invloed te behouden in Frankrijk, want gevreesd werd dat het hele land een nazi-regime zou aanvaarden. Niemand kon voorzien hoe zich de Franse overzeese gebieden zouden ontwikkelen. In West-Indië, in La Guyana Française et le territoire de l'Inini, in Guadeloupe en Martinique kende Frankrijk zijn vertakkingen. Frans Guyana grenst aan Suriname en dat was het belangrijkste bauxiet exporterende land van de wereld. De vrees dat vanuit Frans Guyana acties zouden worden ondernomen tegen
| |
| |
de strategisch zo belangrijke bauxietmijnen heeft vermoedelijk ertoe bijgedragen dat president Roosevelt zich wendde tot Koningin Wilhelmina, in Londen gevestigd.
Zij ging in op de suggestie van de neutrale Amerikanen en vroeg hun hulp voor de bewaking van Suriname. Het land beschikte slechts over tweehonderd soldaten van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Deskundigen vertelden me dat ze waren uitgerust met twee karabijn-mitrailleurs, 120 geweren van het type M. 95 waarvan vele met uitgeschoten lopen, en over een handvol munitie.
Al spoedig arriveerden de ‘yanks’ aan boord van drie schepen op de Surinamerivier. In allerijl waren door de gouverneur en zijn hoofdambtenaren voorbereidingen getroffen. Er was beraadslaagd over het terrein waar het Amerikaanse militaire kamp zou worden gevestigd maar in zijn studeerkamer zal de bewindsman zich bezorgd hebben afgevraagd hoe hij als ‘commander in chief’ van een niet bestaand leger zich tegen de Amerikaanse overmacht zou kunnen handhaven.
Zijn ambtenaren werd verboden contact met de Amerikaanse militairen op te nemen voor de commandant van het landingsleger zich bij de gouverneur had gemeld. Het regende dat het goot op die dag. Half Paramaribo was naar de rivier gelopen om de Amerikanen te zien aankomen maar officieel werd er niets gedaan. Volgens ooggetuigen stapte de commandant van de Amerikaanse troepen, kolonel Henderson, wit van woede naar het gouverneurshuis.
Daar lag het. Omgeven door hoge, natte bomen, aan de rand van het Oranjeplein. Het was, zoals steeds op regendagen, gehuld in een waas van nevel waardoor het een nog waardiger, ouderwetser karakter kreeg. De piepjonge luitenant Os van Delden ontving de Amerikaanse kolonel, en na telefonisch overleg werd deze rustig naar de gouverneur gebracht, die de beduusde militair, nat van de regen, begroette, als was hij niet het opperhoofd van een dorpstaat, maar de president van de Verenigde Staten zelf, met de woorden: ‘Thank you for reporting.’
De kolonel kreeg sherry en het hoofd van de publieke werken werd binnengelaten: ‘to assist our American friends in every possible way.’
Toen kreeg hij de opdracht om binnen enkele dagen rapport uit te brengen over de gang van zaken. Iedere week diende hij, net als
| |
| |
de hoofdambtenaren op woensdagmorgen, nader overleg met de ‘commander in chief’ te plegen.
Geïmponeerd door dit zonderlinge, strikte protocol vertrok de Amerikaanse kolonel opgewekt, naar zijn manschappen aan de oever van de rivier. Het kampement werd door Amerikaanse en Surinaamse technici en arbeiders in korte tijd gebouwd. Spoedig daarna vroegen de Amerikaanse officieren de gouverneur op bezoek.
Dat werd, zo hoorde ik later een echte inspectie. Helemaal in stijl. Maar een uitnodiging ‘to come in for a drink’ werd hoffelijk afgeslagen. De adjudant nodigde de kolonel en zijn stafofficieren daarentegen uit voor een formeel bezoek aan mevrouw Kielstra en stipuleerde dat daarbij een wit tropenuniform moest worden gedragen, geen veldtenue!
Goede raad was duur. De Amerikanen hadden geen witte tropenuniformen. Een bommenwerper steeg op en vertrok naar de States om ze te halen. Een week later zaten de mannen, keurig in het wit, ‘petit fours’ te verorberen met mevrouw in het midden. Een ‘officiele ontvangst’ ten paleize volgde, en die werd gevolgd door een even officiële ontvangst in het Amerikaanse kampement.
Een ongelooflijk verhaal? Zo hield een oude landvoogd, die over een paar afgedankte geweren beschikte, het decorum in stand.
Het verzoek om Amerikaanse hulp is waarschijnlijk juist geweest. In andere delen van West-Indië ging het moeilijker toe. Na de terugtocht uit Duinkerken werd premier Winston Churchill een heel wat hogere prijs gevraagd. Hij kreeg vijftig uit het jaar 1917 stammende torpedojagers maar moest Amerika het recht geven voor de tijd van 99 jaar militaire steunpunten te vestigen op Trinidad en andere Caribische eilanden. De burgemeester van de stad Port of Spain verzuchtte toen dat Engeland voor vijftig verroeste oorlogsschepen Trinidad voor bijna honderd jaar de kans op onafhankelijkheid door de neus had geboord. Een begrijpelijke verzuchting. In Trinidad, zuiver koloniaal geregeerd, was anders dan in Suriname al iets van een nationaal bewustzijn, een beginnende drang naar zelfstandigheid.
De Surinamers maakten zich niet zo druk over de komst van de Amerikanen. Ze beseften wel, dat het land zich nooit zou kunnen verdedigen tegen een machtige vijand, maar geloofden niet in een overval. Toch werd al op 10 mei 1940 de ‘staat van beleg’ afgekondigd. Tijdens een buitengewone zitting van de Staten werd een soort
| |
| |
‘eeuwige vrede’ tussen de Staten en de bewindsman gesloten, een vrede die niet eeuwig bleek.
Het lukte niet de defensie te versterken. Het onderdeeltje van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger ter plaatse stond onder leiding van de verstandige, algemeen gewaardeerde majoor Vink. Samen met zijn officieren woonde hij in het antieke Fort Zeelandia. Een zuinige regeringsploeg had in de jaren negentig van de vorige eeuw beslist dat Suriname verdedigd moest worden door een oorlogsschip, in de haven van Curaçao op negenhonderd mijl afstand voor anker gelegd. En omdat zelfs een marine-sloepje ontbrak slaagden de Duitse schepelingen er in hun Goslar te laten zinken. Dat had een ramp kunnen worden want als het schip iets verder stroomopwaarts was gezonken zou het de Surinamerivier hebben verstopt. De oorlogsgoden waren het land welgezind en Goslar veranderde in een eiland, vereeuwigd in een aardig spotliedje van goedoe goedoe Thijm. Wat later werd de ‘troepenmacht’ versterkt met een paar mariniers. Zij begeleidden een groep mensen uit Nederlands-Indië, die verdacht werden van anti-vaderlandse gevoelens, voor de duur van de oorlog veilig moesten worden opgeborgen in Suriname. Weer later werd het beroepslegertje uitgebreid met lokale troepen, die dank zij een speciale verordening, als ‘schutters’ onder de wapenen werden geroepen. Dienstplichtige Nederlanders uit Zuid-Afrika en een aantal leden van de in Engeland gevormde Prinses Irenebrigade, vestigden zich tijdelijk in Suriname. De marine werd tot leven gewekt. Een inmiddels gearriveerde ‘oudst aanwezend zeeofficier’ en zijn helpers kregen zelfs twee sloepen ter beschikking om de majesteitelijke Surinamerivier te verdedigen.
Kinderspel. De komst van Amerikaanse troepen, Amerikaanse vliegtuigen, de bouw van wegen en vliegvelden door de Amerikanen veranderde het beeld. Allerlei wat vroeger onmogelijk, te duur of om technische redenen niet uitvoerbaar was, bleek onder Amerikaanse leiding, met Amerikaanse middelen en manschappen wel uitvoerbaar. Niet alleen werd het vliegveld Zanderij snel vergroot, ook het schamele, ribbelige weggetje langs het Lelyspoorbaantje veranderde in een naar Surinaamse verhouding indrukwekkende heirbaan gemakshalve met roodachtig bauxietgrint geplaveid. Dat leverde patriottische artikelen op in de Amerikaanse kranten die schreven dat het leger in Suriname de kostbaarste weg aanlegde van alle tijden, hele- | |
| |
maal van aluminium! Overdreven was dat, maar die weg door moerassen die vroeger als onneembare hindernissen werden beschouwd, was opzienbarend genoeg. De Amerikaanse legerleiding had aannemers gevonden met de nodige werktuigen en wegenbouwmachines en die machines werkten in hevige mate op de verbeeldingskracht van Creoolse Surinamers.
De toegang tot de Surinamerivier werd vergemakkelijkt. Slechts betrekkelijk kleine zeeschepen waren in staat de ondiepten aan de monding te passeren, en moesten dan nog wachten op gunstig tij. De bauxietschepen voeren de rivier op, heel voorzichtig, langs de Cottica, het binnenland in. Na een urenlange reis, kwamen ze bij een oude Bosnegernederzetting, waar het bauxiet werd geladen. Eenmaal geladen keerden de schepen in een kunstmatige vijver om, heel langzaam, en ondernamen de terugtocht naar open zee.
De zeelui tuurden verbaasd naar de Bosnegerdorpjes langs het water. Soms voeren donkere mannen en vrouwen in hun ‘korjalen’ de grote, tot de waterlijn geladen schepen tegemoet. Vanaf de kant werden de matrozen vriendelijk nagewuifd door naakte, jonge meisjes, en die werden natuurlijk gefotografeerd. De kiekjes werden later in een Amerikaanse haven door de douane op grond van zedelijkheidsbepalingen in beslag genomen en wie weet later hoofdschuddend bestudeerd door ernstige mannen in het inmiddels verrezen Pentagon, speurend naar tekens die op vijandelijke invloeden langs de bauxietroute zouden kunnen wijzen. Maar de kleine, wat smerige vlaggetjes die hier en daar langs de rivier stonden om de goden de weg naar het dorp te wijzen zullen niemands aandacht getrokken hebben. De kleine zwarte mannen in hun dorpjes vonden het druk worden langs de Cottica. Zij keken zich, als schip na schip passeerde, de ogen uit.
Op Moengo werd dag en nacht gewerkt. Daar lag het kleine, goed verzorgde dorp van de Surinaamse bauxiet-maatschappij, dochteronderneming van de machtige Amerikaanse aluminium-onderneming. In het centrum stond een met aluminiumverf beschilderd gastenhuis, en om het centrum heen was een nederzetting gebouwd voor Amerikaanse, Europese en Surinaamse employés. Terzijde ervan lagen de woonkwartieren van de mijnwerkers. Het dorp en de barakken leken weggezonken in een maanlandschap waarbinnen menselijk leven slechts kunstmatig mogelijk was. Langs de randen
| |
| |
van het gebergte trokken ploegen mijnwerkers. Hier en daar werden springladingen tot ontploffing gebracht. Als er dan weer een heuvel grijze aarde wankelde trokken, als reusachtige kevers, machines over het dode veld om de grijze aarde op te scheppen, die na een korte bewerking, in de buik van de onverzadigbare schepen verdween.
Met de nodige waaghalzerij hadden vijandelijke militairen en deskundigen het bedrijf best tot stilstand kunnen brengen. In de Verenigde Staten zelf werden grote voorraden bauxiet aangelegd zodat een tijdelijke onderbreking van de toevoer geen ramp kon betekenen. Maar toch, een aanval zou een lelijke tegenslag voor de geallieerden hebben betekend. Vandaar het Amerikaanse legertje, onder bevel van officieren die de handen vol hadden met conflicten tussen de twee secties waaruit het bestond. De mannen waren ten dele uit de ‘States’ afkomstig en ten dele van het eiland Portorico. De Portoricijnen en (misschien in mindere mate) hun eveneens Portoricijnse officieren werden door de Amerikanen als tweede-rangs krijgers beschouwd. Zij spraken, meenden deze, een merkwaardig patois, volgens kenners Spaans, fiedelden in hun vrije tijd op meegenomen gitaren en waren niet bang goede maatjes te worden met Surinamers, die op of in de nabijheid van de Amerikaanse kampen, aan het werk waren gezet.
Losse arbeiders, heel of half geschoolde timmerlieden, wegwerkers, mecaniciens vonden werk bij Amerikaanse aannemers. Een van hen, een boom van een kerel, nauw betrokken bij de bouw van het militaire vliegveld, leerde ik beter kennen. Hij heette Bluebird en was van Europees-Indiaanse afstamming, zoals, vertelde hij, doorgaans het geval was met Amerikanen die een vogelnaam dragen. Mister Bluebird was een verstandige, hardwerkende man die het standpunt deelde van de legerleiding en met zelfverzekerdheid beweerde dat zelfs de luiste neger zich een beroerte wilde werken als je maar goed betaalde.
‘Jullie Hollanders,’ zei hij lachend, ‘zijn zo stom geweest die lui te weinig te betalen. Dat gaat niet. Moet je eens kijken wat ze voor ons doen.’ Hij wees naar gespierde kerels die met ijzeren balken op de schouders over het vliegveld liepen.
Het ontbreken van vakscholen en vakopleiding in Suriname begon zich te wreken. De arbeiders die zich in goed vertrouwen voor een baantje meldden waren doorgaans ongeschoold en inspireerden de
| |
| |
Amerikaanse ploegbazen tot een parafrase op Churchills beroemde uitspraak: give us the tools we finish the job, luidende: give us the job we finish the tools. Toch werden, door Surinamers die aan het eind van de week dolblij met een zak vol geld naar huis terugkeerden wonderen verricht. De koortsachtige stijging van het loonpeil wekte zelfs zorg, want de nog bestaande grote plantagebedrijven waren niet in staat, zei men, gelijke tred te houden, en ook de kleine bedrijfjes in de stad kwamen in de knel.
Zo bracht de oorlog in Suriname een omwenteling. De werkloosheid verminderde, door de uitvoering van grote militaire werken, en dan ook nog door de vorming van een eigen schutterij, een legertje dat op den duur de vergelijking met het Amerikaanse kon doorstaan. Dit gaf de gouverneur inderdaad het gezag van ‘commander in chief’ en het had nu een heel andere functie. Voor de vele Creolen en Hindoestanen die werden ingelijfd was het in technisch opzicht een leerschool. Een leerschool, die opleidde tot het latere Suriname dat ik gemakshalve het Suriname van het ‘brokopondoplan’ wil noemen.
Zo leek het of de oorlog Suriname met een toverstaf aanraakte. In het armenhuis kwam een bescheiden welvaart. En van de echte oorlog met zijn verschrikkingen merkte men weinig. Want die speelde zich grotendeels op zee af, langs de praktisch onbewoonde ‘wilde kust’ van Zuid-Amerika, waar de scheepvaart door verkenningsvliegtuigen werd beschermd, die van het vliegveld Zanderij opstegen en weinig konden doen.
Soms drongen geruchten over de echte oorlog door. In één nacht werden niet minder dan achttien schepen op weg naar het Afrikaanse front tot zinken gebracht. Hoeveel schepen, met bauxiet geladen, voor de kust van Suriname in de golven verdwenen? Het zal wel een geheim blijven. Boven de stad zweefde, als een hoge uitkijkpost, de kleine Zeppelin, de Amerikaanse ‘blimp’. Dat zo'n blimp, een groepje vliegtuigen en enkele snelle sloepen van de marine de bauxietschepen konden beschermen is wel uiterst twijfelachtig. Ik kon me voorstellen dat de knsm-schepelingen en de andere zeelui die ik soms in de stad ontmoette bang waren.
Je voelde hoe het leven in het vergeten stadje Paramaribo veranderde. Door de zanderige straten reden snelle ‘jeeps’ met soldaten en soms rolde er een cordon tanks op weg naar een oefenterrein. Jonge vrouwen werden gemobiliseerd in een korps dat onder leiding
| |
| |
stond van mevrouw Stahel, een neutrale Zwitserse. De meisjes kregen elegante uniformen die in niets herinnerden aan de zonnige, brede zwierige dracht van hun moeders, de kotomissies van Suriname. Zij werkten op kantoren. Ze tikten op echte schrijfmachines of telden op echte rekenmachines.
Als je wat scherper oplette, merkte je dat er een onzichtbare oorlog gaande was, tussen de stille, grijze man op het gouverneurshuis aan het Plein en onbekende machten die, ver weg, aan de touwtjes trokken. Op het antieke Fort Nieuw Amsterdam, op de vroegere redoute ‘Purmerend’, werden, op zware betonnen funderingen, kanonnen opgesteld, uit 1905 maar nog bruikbaar. Zij waren bestemd geweest voor Oost-Indië en toen dat land onbereikbaar werd naar Suriname verscheept. Zij konden de Surinamerivier afgrendelen, iedere aanval op de witte stad afslaan.
Het duurde niet lang of het Surinaamse leger was zo'n drieduizend man groot, drie keer groter dan het Amerikaanse, dat, meende de gouverneur in alle stilte, nu wel kon vertrekken. Het vertrok niet. Het bleef op het vliegveld en in de nabijheid van de bauxietmijnen tot na de afloop van de oorlog.
Het Surinaamse leger was een Nederlands leger, althans gevormd uit soldaten die in meerderheid Nederlands spraken. De schutters moesten onze taal kennen en de Creolen deden dat al had hun Nederlands een andere klank dan het Nederlands van de tweehonderd Nederlandse jongemannen die in Canada, Amerika en Afrika waren opgeroepen om onder andere als leden van de Prinses Irenebrigade deel te nemen aan de bevrijding van het vaderland. Behalve Creoolse en Nederlandse troepen was er een Hindoestaanse brigade onder leiding van een merkwaardige, vrolijke jongen, een broer van de Nederlandse ‘comedian’ Rijk de Gooyer. Hij was een van de weinige officieren die zich verdiepten in het leven van de aan hun zorgen toevertrouwde mensen. Verbazend jammer dat hij ergens in Nederlands-Indië, als zoveel jongemannen uit Nederland en Suriname, sneuvelde in een uitzichtloze strijd.
De Londense regering had gemeend dat Nederlanders in den vreemde vrijwillig dienst zouden willen nemen in de in Engeland gevormde Prinses Irenebrigade. Al spoedig werd duidelijk dat de geestdrift niet groot was. Toch besloot zij die Nederlanders tot dienstneming te verplichten. Dat besluit kon makkelijk worden genomen
| |
| |
maar de uitvoering was moeilijk. Het bleek onbegonnen werk om dienstplichtigen te achterhalen. Bovendien sloegen sommige landen het besluit van de regering in ballingschap, gevestigd in het Stratton House, Londen, niet al te hoog aan. Zij wilden eventuele dienstplichtigen liever in eigen gelederen inlijven, en daartegen hadden deze geen principiële bezwaren, want zij hoopten na terugkeer zich blijvend te kunnen vestigen in het land van hun keuze. Angstige vrouwen, als gevolg van de uit Londen gedecreteerde dienstplicht zonder voldoende middelen van bestaan achtergebleven, vroegen zich af of de oproep legaal was. Vooral in Zuid-Afrika waren er voldoende advocaten om dienstweigeraars met raad en daad terzijde te staan. Onwil tegenover vrijwilligheid. En zo arriveerde in Suriname tenslotte een kleine groep Hollanders uit Zuid-Afrika, die zich afvroegen: wat doe ik hier? Nederlandse problemen en Nederlandse tegenzin werden naar Suriname geëxporteerd. De gevolgen bleven niet uit. Ze werden duidelijk toen in het nabije Frans Guyana een kleine opstand uitbrak.
|
|