| |
| |
| |
Om een partijtje reuzel
Aruba lag meer dan Curaçao, hoe gevaarlijk het leven op het eiland ook geworden was, aan de frontlijn. Wat herinner ik me dat Aruba goed! En Oranjestad met zijn prachtige huizen, gebouwd in die onnavolgbare, zwierige stijl van het eiland. Ze misten het plechtstatige van de oude huizen op Curaçao, die vooral op het platteland het karakter van kastelen of forten hebben, zoals oorspronkelijk gebouwd aan de kusten van Afrika, waar het ritme van de arbeid werd aangegeven door een bel als op schepen gebruikelijk.
Op Aruba ging men in een later tijdvak dan op Curaçao aan het bouwen. Toen de forten aan de kusten van Ghana en Guinee al lang vergeten waren, verlaten en vervallen, en toen hun tegenhangers op Curaçao, Portorico en Cuba reeds begonnen af te brokkelen.
In de eerste helft van de negentiende eeuw moet Aruba een vrijwel onbewoond eiland zijn geweest, een schuilplaats voor Venezolaanse politiekelingen, bij hun kampvuren melancholieke liederen zingend, die nog naklinken in de muziek van Arubaanse kunstenaars als Rufo Wever of Padoe en Dadaatjie Lampe. Dadaatjie was leidster van een kinderkoor der Verenigde Protestantse Gemeente op gans Aruba, maar in haar vrije uren de verrukkelijke vertolkster van tumba's en danza's die ten dele geënt waren op de joropo's der Venezolanen.
Er waren op het eiland vijftienhonderd piano's. Maar een pianostemmer uit Santo Domingo kon op Aruba geen droog brood verdienen omdat de mensen op hun ontstemde instrumenten veel inniger hun liederen vertolkten dan op gestemde.
Vanaf de eerste dag dat ik met Aruba kennis maakte, vond ik de mensen er levendiger, artistieker dan op Curaçao. Men was niet opgegroeid in de schaduw van fortmuren, er was geen bevolking als in de oude Willemstad die zich beveiligd wist tussen de wallen, de nabijheid van sterke forten en de kanonnen van Nassau. Nee, Oranjestad lag open en bloot naar zee gekeerd en de paar kanonnetjes die je er ook wel vond, van die leuke stompe bronzen dingen uit de achttiende en negentiende eeuw, beschermden de mensen aan de wal niet.
Chon A. Eman, de zoon van Chon Henny, die in die dagen op het eiland zo machtige politieke leider, liet me als eerste Aruba zien. Hij
| |
| |
beschikte over een reusachtige, grijze open automobiel waarmee hij nonchalant de gerimpelde weggetjes door de cunucu volgde, langs kolossale stenen waarop niet te ontcijferen tekens zichtbaar waren, achtergelaten door lang geleden gestorven Indianen. Met een reusachtige boog rond de Hooiberg dreven we af naar het oliestadje voor de poorten van de Lago oliefabrieken, naar San Nicolas.
Onafgebroken praatte Chon A., geestelijk erfgenaam van zijn vader en van zijn grootvader, die eveneens politicus was geweest, over de toekomst van zijn eiland. Hij merkte op dat Aruba - en de dag was niet ver meer - het gehate Curaçao voorbij zou streven zodat de Curaçaoënaars op de knieën kruipend bij de Arubanen om hulp zouden komen smeken.
Zover is het gelukkig niet gekomen. De beide stadstaten, Curaçao en Aruba, hebben zich min of meer onafhankelijk van elkaar, maar ook in onderlinge strijd, ontwikkeld, waarbij Aruba op den duur de achterstand die het op Curaçao had glansrijk heeft ingehaald. Tussen Chon Henny Eman en Da Costa Gomez is na de oorlog een soort monsterverbond gesloten. En beide mannen, op dat ogenblik de vorsten van twee in wezen rivaliserende stadstaten, wisten eendrachtig samen te werken om ten slotte met Nederland tot een oplossing te komen voor de problemen.
Nog hadden de mensen het armoedige verleden niet vergeten op het eiland. De oliewelvaart was op Aruba later gekomen dan op Curaçao. De handel had zich wat moeizamer ontwikkeld en niet een zó grote vlucht genomen. Te veel Curaçaose ambtenaren hadden zich, naar de smaak der Arubanen, op het eiland genesteld. Te veel, dacht men, werd men vanuit Curaçao geregeerd en te vaak werd men op Aruba afgescheept met afdankertjes van Curaçao. Maar terwijl men zijn verbittering jegens het centrale in Willemstad zetelende gezag niet onder stoelen of banken stak, was men tegelijk rotsvast overtuigd van de verbazingwekkende ontwikkeling die het eiland nog stond te wachten. Een eiland dat evenals Curaçao, maar welhaast op nog schokkender wijze, werd aangevallen door de Duitse U-boten, die hun kogels afvuurden op het tankpark van de Lago-Oil. Zonder succes overigens, want de granaten ketsten af op het pantser van de olietanks en lieten slechts lichte deuken achter op het staal.
Op dat eiland diende in die dagen een merkwaardige strafzaak. Twee grote kooplieden, steunpilaren van de joodse aristocratie van
| |
| |
9 Een van de hoge stoepen die naar het huis van de gouverneur voeren
| |
| |
10 J. van de Walle, dr. M.F. Da Costa Gomez, Lucila Engels-Boskaljon, Chris Engels, H.C. Jorissen, Frits van der Molen en mr. L.C. Kwartsz bij de opening van een boekententoonstelling in ‘De Gezelligheid’
| |
| |
11 Een officiële ontvangst door gouverneur G.J.J. Wouters met vrouw en dochter
| |
| |
12 Chris en Lucila Engels in hun huis ‘Stroomzigt’
| |
| |
13 Cola Debrot en Estelle Debrot-Reed
| |
| |
14 Zelfportret van Chris Engels (Stedelijk Museum, Amsterdam)
| |
| |
15 Curaçaose meubelen, waaronder het Curaçaose kabinet (in het bezit van de schrijver)
| |
| |
16 Dr. M.F. Da Costa Gomez
| |
| |
Curaçao, die ook op het eiland Aruba zaken deden werden in staat van beschuldiging
gesteld wegens... handel met de vijand. De gebroeders Curiël, Alex en Elias, multimiljonairs, mannen die het handelsleven van de Antillen in hoge mate beheersten, werden op last van de op Curaçao zetelende justitie opgesloten in een cel die met spijlen van de straat was afgesloten, zodat wie het maar wilde eens naar de gevangen schurken kon gaan kijken. Zo zaten op het eiland Aruba de groot-koningen van het eiland Curaçao over hun pekelzonden na te denken.
Wat hadden zij misdaan? Zij hadden in de befaamde nacht van tien op elf mei 1940 opdracht gegeven een partijtje reuzel aan boord van een zeilbootje te verschepen naar een relatie in Colombia, die van Duitse afkomst was en feest zou hebben gevierd omdat de nazi's Holland waren binnengevallen.
Of het tactisch was juist in die periode van grote onrust een dergelijk proces te voeren, wil ik maar in het midden laten. Vaststaat dat de beide broers in eerste, in tweede en in derde instantie werden veroordeeld, zij het op zuiver formele gronden. Er zou inderdaad wat varkensvet naar een firma zijn verzonden tijdens die eerste oorlogsnacht. Aan het hoofd van die firma stond inderdaad een man van Duitse nationaliteit. En de verscheping zou gebeurd zijn met medeweten van de beide firmanten, die dagelijks miljoenen-transacties deden en blijkbaar ook nog tijd hadden om zich met wat reuzel bezig te houden.
De zaak trok enorm de aandacht. Maar indien er mensen zijn geweest die hoopten dat een dergelijk proces tot antisemitisme zou leiden of tot nog groter verwijdering tussen beide eilanden, dan zijn ze in ieder geval bedrogen uitgekomen. Noch het een, noch het ander gebeurde.
De beide broers konden veeleer op de steun en sympathie van hun medeburgers rekenen, en niemand stak een vinger uit naar vuile joden die zelfs nu niet schroomden met de vijand zaken te doen. Integendeel, de waarderende sympathie voor beide broers was groot op een eiland dat in het verleden voor een belangrijk deel had geleefd van smokkel en zich zeker niet zou opwinden over een handeltje met een vijand die nog niemand ooit gezien had.
Het kon er bij mij allemaal niet goed in. Evenmin werd me geheel duidelijk waarom men een vervolging instelde tegen de reserve-kapi-
| |
| |
tein Meyboom, enthousiast promotor van het Vrijwilligerskorps Curaçao, die ook omstreeks de overval van de Duitsers een paar autoonderdelen zou hebben besteld bij een Duitse firma in Venezuela. Vooral echter het Curiël-proces, spectaculair als het was, trok mijn aandacht, en tot de huidige dag beschouw ik het als een dieptepunt in de ‘histoire contemporaine’ van Curaçao.
Het Curiël-proces bracht me met dr. Desertine, die het proces in eerste aanleg leidde, naar het eiland Aruba. We reisden samen. We sliepen in het guest house van de Arend Olie Maatschappij en we gingen samen een borreltje drinken bij de oudst-aanwezend marineofficier, die, voordat hij in actieve dienst werd opgeroepen, kapitein bij de Curaçaose Scheepvaart Maatschappij was geweest.
Tijdens dat bezoek kwamen enkele jonge officieren een praatje maken. Een hunner vertelde een vreemd verhaal. Hij was betrokken geweest bij een onderzoek naar een aanslag op een schutter, een Arubaanse soldaat, die achter het radiotelegrafiestation in Oranjestad vlak bij de kust 's nachts op wacht stond. Volgens die Arubaanse jongen kwam er onverhoeds een in een grijs pak geklede man uit het donker opdoemen die, voordat de jongen nog iets had kunnen vragen, het vuur opende. De schutter, in de knie getroffen, kroop naar een bosje en schoot twee keer terug op de inmiddels verdwenen sluipmoordenaar. Daarna verloor hij het bewustzijn en hij werd 's morgens gevonden. De jongen bleef in leven. Hij verloor een deel van een been en moest met een overblijvend stompje voor de rest van zijn dagen maar zien hoe hij er komen zou.
Tot verontwaardiging van de marineofficier trokken de politieautoriteiten het hele verhaal in twijfel. Zij meenden dat de jongen zich met zijn geweer verwond had, al of niet opzettelijk. Maar de marineman was ervan overtuigd dat hij zich nooit op die wijze had kúnnen verwonden.
Ik heb die jongen opgezocht. Ik heb zijn verhaal aangehoord. Ik heb zijn biechtvader gesproken. Ik heb allerlei andere informaties ingewonnen en kreeg de overtuiging dat het verhaal van de schutter van a tot z waar was. Dat er werkelijk een man was opgedoken uit het niets, al dan niet gekleed in een grijs pak, en dat mijn schutter waarschijnlijk niet de enige was die zo'n grijs geklede man gezien had.
In korte tijd ving ik allerlei geruchten op die me het gevoel gaven
| |
| |
dat op Aruba, sterker nog dan op Curaçao, een soort ondergrondse beweging werkte. Dat inderdaad wel eens gegevens werden doorgespeeld aan lieden die 's nachts het eiland bezochten.
De schepen in de haven van Aruba waren niet alleen geladen met olie maar ook met vliegtuigen, kanonnen en ander oorlogsmaterieel bestemd voor Rusland en het zich ontplooiend front in Afrika. Die haven vormde op de lange route naar het hoge noorden of naar de Middellandse-Zeekust een knooppunt van de allergrootste betekenis. Zeelieden bedronken zich misschien uit angst in de kroegen van San Nicolas, het kleine stadje nabij de haven en de oliefabrieken, alvorens de oversteek te beginnen. We wisten uit allerlei aanwijzingen dat vlak voor de haven Duitse duikboten lagen. Zelfs was een van die boten gewoon overdag in de Paardenbaai aan de oppervlakte gekomen. De Duitse matrozen liepen ‘unverfroren’ aan dek en de mensen konden het schip dat in moeilijkheden verkeerde enige tijd zien zonder dat iemand in staat was tegenweer te bieden. De gevechten in Afrika waren in volle gang. De Italianen hadden hun laatste sterkten in Ethiopië moeten opgeven. De slag om de beheersing van de Atlantische Oceaan was losgebarsten, en Amerika werd door de oorlog in de Pacific in ons deel van de wereld tijdelijk buitenspel gesteld.
We waren verwikkeld in een keiharde oorlog waarin ‘hard cash’ een reusachtige rol speelde. Indien er van spionage sprake was, dacht ik, dan moest je vooral niet letten op mensen die misschien vroeger wel eens de ‘leider’ aller Duitsers een groot man hadden gevonden, maar op jongens die veel te veel centen hadden voor hun doen en veel in kroegen kwamen, kelners, bedienden of knulletjes van niks, de mislukkelingen van het heel kleine groepje dat zich blijvend kon vestigen en handhaven op het eiland, de Arubanen, ook de zogenaamde blanke Arubanen, niet meegerekend. Het moesten mensen zijn die uiterlijk tot het ‘Herrenras’ behoorden, zodat ze met de zeelui op voet van gelijkheid konden omgaan. Want ook dezen voelden, al bestreden ze op hun manier een door rassenwaan bezeten vijand, zich leden van het ‘Herrenras’ en zouden zeker geen vertrouwelijke gesprekken voeren met mensen van andere huidkleur. Die overwegingen en het feit dat op Aruba niets onopgemerkt blijft voor de scherpe ogen van Arubanen, leidden tot twee mannen die best volstrekt onschuldig kunnen zijn geweest. Maar ze hadden in vroeger
| |
| |
jaren in een zuivelbedrijf gewerkt, en het woord zuivel zou een rol gaan spelen, dank zij een oud-marinier die, na de dienst te hebben verlaten, een uitstekend geslaagd levensmiddelenbedrijf opzette dat tot grote bloei kwam. Die intelligente man sloeg voor de tiende mei 1940 links en rechts voorraden in waarmee hij het eiland grote diensten bewees. Zo kocht hij in een van de nabije republieken, in Santo Domingo, op grote schaal verduurzaamde melk voor een bijzonder goede prijs in.
‘Ik deed,’ vertelde hij, ‘reuzenzaken. Net toen ik naar Aruba wilde terugkeren werd ik nog 's op kantoor geroepen, en daar stond een stel Duitsers dat me van harte feliciteerde met m'n zaken en me nog veel betere zaken in het vooruitzicht stelde, als ik de volgende keer een paar paspoorten van Aruba zou meenemen. “Iemand als u,” zeiden ze, “kan dat gemakkelijk versieren, en bovendien is 't voor een goed doel, want we zouden een paar joden willen helpen die zonder papieren zitten, zie je.”’
De kleine man, geschoold in de marine, liet de melk de melk en gapte geen paspoorten op het kantoor van de burgerlijke stand. Hij vertelde me zijn verhaal omdat hij het ergens kwijt wilde en omdat het hem al lang dwars zat, zei hij.
‘Je weet niet wie je vertrouwen moet op Aruba,’ zuchtte hij.
‘Je hoort van alles. Laatst vertelde een kennis me dat hij op een eenzaam plekje op Bonaire vlak voor zijn ogen een reusachtige duikboot boven had zien komen die na een poosje een stuk of wat kleinere onderzeeërs van brandstof voorzag. Je weet niet meer wat je geloven moet. Ze zeggen,’ ging hij verder, ‘dat een vent in een grijs pak met een lucifertje zat te knoeien onder een Amerikaans vliegtuig. Ze zullen wel spoken zien, maar op de Noord is iemand doodgereden door een auto. Tot vier keer toe is die auto over die vent heengeraasd. Waarom?’
Ik woonde toen enkele dagen in een bungalow in San Nicolas. Op een nacht werd ik wakker door het hardnekkig blaffen van een keffertje dat voor mijn raam heen en weer rende. Het was een heldere nacht. Voor het huis strekte zich een kale vlakte uit. Een soort maanlandschap zoals je wel meer ziet op die eilanden. Ik gluurde door een spleet van de ‘shutters’ naar die rothond en toen zag ik een in grijs pak geklede gedaante naar het raam lopen.
Ik deed mijn deur op slot. Er gebeurde niets. Misschien was het al-
| |
| |
leen verbeelding geweest. Een zinsbegoocheling van mij en die keffende hond. Maar het moet toch wel een mens geweest zijn van vlees en bloed die langzaam de knop van de deur omdraaide en met de knie tegen het hout van de deur stootte. Daarna werd het doodstil. Enkele uren later brak de dag aan.
Iedereen kan voor mijn deur gestaan hebben. Een nachtwaker, een agent van politie in burgerkleding, een verdwaalde vent op zoek naar een hoertje, iedereen.
Maar niet iedereen heeft op mijn Arubaanse schutter geschoten die achter het telegraafbureau op wacht stond. Ik hoop dat die jongen nog leeft, en ik zou op een of andere manier een teken willen geven waaruit hem duidelijk zou worden dat er tenminste iemand was, die zijn verhaal oprecht geloofd heeft.
In die dagen schreef ik de krant vol met verslagen van de opwindende Curiël-zaak, die én op Aruba én op Curaçao in het middelpunt van de belangstelling stond. Maar over mijn vermoedens, de werkelijke onrust die me vervulde, schreef ik niets. Ik vertelde wel aan dr. Kasteel, inmiddels gouverneur van Curaçao geworden, over mijn vage angst dat er vooral op Aruba iets niet in orde was.
|
|