| |
| |
| |
De Duitse aanval op Curaçao en Aruba
In de nacht van vijftien op zestien februari 1942 kwamen de eilanden Curaçao en Aruba, volkomen bij verrassing, regelrecht in de frontlinie. In die nacht werd een gecombineerde aanval gedaan op beide eilanden door een zonder twijfel krachtige vloot van Duitse onderzeeërs of U-boten.
Er was iets soortgelijks gebeurd op een middag, de middag van de zevende december 1941, toen we via de radio hoorden dat in Pearl Harbor op Hawaii in korte tijd de Amerikaanse Pacific-vloot vernietigd was. Op die wat betrokken zondagmiddag op Curaçao wisten we dat we een historisch keerpunt genaderd waren. We beseften dat de oorlog zich van Europa naar het oosten en westen had uitgebreid.
Voor die tijd had de vijand zich nooit in dit Amerikaanse stuk water vertoond. Wel was hij doorgedrongen tot de kust van Zuid-Amerika, waar Engelse schepen een Duits vestzakslagschip, de ‘Graf Spee’, vervolgden en tot zinken brachten, maar in de Caraïbische wateren was en bleef het rustig. Toen de as Berlijn-Tokio in Pearl Harbor de handschoen aan Amerika toewierp werd de kans op een echte, hete oorlog ook in onze nabijheid groter.
Na die zevende december 1941 maakte zich een gevoel van afzondering van mij meester, van afzondering of verbanning, en ik stond daar min of meer machteloos tegenover.
Zoals ik al eerder schreef stelde de gouverneur me toen op mijn gemak door te zeggen, dat ons van de kant van de Duitse duikbotenvloot geen enkel gevaar dreigde omdat de bevoorradingsbases van de Duitsers te ver verwijderd waren.
Maar betrekkelijk kort na dit gesprek zonken desondanks tankers aan de kusten van Aruba en Curaçao, wat de New York Times ertoe bracht om te beweren, met het oog op Aruba en de daar gevestigde ‘Lago Oil’, een dochteronderneming van de Amerikaanse ‘Standard Oil’, dat Amerika was ontsnapt aan een ‘second Pearl Harbor’.
Zo was de oorlog angstig dichtbij gekomen, en al schrijvende is het of ik die dagen, zij het op een andere manier, maar niet minder beangstigend, doorleef. Erger nog, want tóén was ik me in veel min-
| |
| |
dere mate bewust van de gevaren waaraan we blootstonden. Is het omdat ik ouder ben? Is het omdat ik nog steeds voor raadsels sta, raadsels die nooit werden opgelost en die ook wel nooit opgelost zulen worden?
Ondanks alles bleef ik denken dat gouverneur Wouters het bij het rechte eind had en dat de U-boten inderdaad niet konden opereren in de Caraïbische Zee. Maar zij deden het wel, en hoe! Waar haalden die Duitsers, vroeg ik me af, hun brandstof vandaan? Dat was het raadsel dat mij en natuurlijk vele andere mensen in de Caraïbische wereld dag in dag uit bezighield.
Ik heb toen wel eens gedacht dat geen enkel land in Zuid-Amerika het leuk zou vinden om zelfs maar op papier aan het Derde Rijk de oorlog te verklaren. De handelsbetrekkingen tussen vele Zuidamerikaanse landen en nazi-Duitsland waren tot kort voor de oorlog bijzonder intensief, en de kans dat Amerika door de Duitsers van die markt zou worden verdreven leek helemaal niet zo klein, althans niet volgens mensen die het meenden te weten. Als een Zuidamerikaans land dan toch de oorlog aan Hitler verklaarde zou het dit doen onder druk van de Verenigde Staten, en Amerika zou die druk enkel kunnen uitoefenen wanneer het de nieuwe bondgenoot direct de helpende hand bood. Met andere woorden: door die bondgenoot onder het motto ‘good neighbour policy’ te betalen, terwijl het betrokken land dan tegelijk de gelegenheid kreeg Duitse eigendommen te confisqueren.
Als die Duitsers, dacht ik - en misschien waren dat koortsachtige speculaties - nu eens een Zuidamerikaanse republiek van wat klein formaat voorstelde...Duitsland op korte termijn de oorlog te verklaren, onder voorwaarde dat men de Kriegsmarine voorzag van brandstof en andere benodigdheden, dan zou dat natuurlijk ook tegen betaling moeten geschieden maar het is nu eenmaal goedkoper een kleine republiek te steunen dan een heel continent.
Nu waren enkele republieken beslist niet anti-Duits, en daar werden de lakens uitgedeeld door machthebbers die wel niet te vergelijken waren met de grote Adolf zelf, maar die er toch ook niet aan gewend waren zich te laten ringeloren door parlementen en dergelijke democratische schertsinstellingen! Kortom, vanuit een Duits standpunt gezien was het niet zo ondenkbaar een beetje vertrouwen te stellen in lieden die van twee walletjes wilden eten. Ik dacht dat de
| |
| |
Amerikanen dit ook wel wisten, en dat ze juist daarom met alle geweld via Vichy een vinger in de Europese pap wilden houden. Want tenslotte beschikten die Vichy-Fransen op het westelijk halfrond over de helft van St.-Maarten, de eilanden Martinique en Guadeloupe, om maar niet te spreken van Frans Guyana met het fameuze duivelseiland en het land van de Inini-Indianen. Allemaal streken waar je best eens een pompstation zou kunnen neerzetten ten behoeve van de Kriegsmarine.
Reken maar dat de Duitse generale staf beschikte over hele instituten die zich met niets anders dan deze problemen bezighielden. Er moeten mijns inziens vele deskundigen geweest zijn die nauwlettend de bijeenkomsten volgden van de ‘plutocratieën’ in heel Amerika. Zij moeten het hunne gedacht hebben van een plechtige verklaring waarin gezegd werd, dat de strijdvoerende mogendheden binnen een veiligheidsgordel van driehonderd mijl rond het gehele westelijke halfrond nooit eens een ‘frische fröhliche Krieg’ mochten voeren als oude jongens onder elkaar.
Zo'n veiligheidsgordel, waarover in september 1939 door alle Amerikaanse staten een vage afspraak was gemaakt, was in wezen een belachelijke zaak. Want geen enkele vloot, al dan niet met honderden vliegtuigen uitgerust, was in staat een dergelijk enorm gebied te controleren. Het was dan ook geen wonder dat ondanks die afspraak Engelse en Duitse oorlogsschepen op de La-Platarivier met elkaar slag leverden alsof er geen veiligheidsgordel bestond. En na het tot zinken brengen van de ‘Graf Spee’ op de La-Platarivier nam niemand in onze westelijke wereld het initiatief de strijdende mogendheden mores te leren wegens de inbreuk op tussen Amerikaanse staten gemaakte afspraken.
Onder die omstandigheden moest het voor de Duitsers, zo meende ik, niet zo moeilijk zijn geweest een rustig plekje te vinden op het westelijk halfrond waar ze zo nu en dan konden bijtanken.
Tot de huidige dag is me het gevoel bijgebleven dat de Duitsers zo'n soort spel gespeeld hebben. Ik zou niet graag zwart op wit neerschrijven welk van de vele Centraalamerikaanse staatjes die zeer kort na Pearl Harbor de Duitsers enthousiast de oorlog verklaarden, van twee walletjes heeft gegeten, en ik zou ook niet graag speculeren over de vraag of de olie van Curaçao of van Aruba kwam. Maar één ding stond wel voor me vast: het regent zelden of nooit brandstof in
| |
| |
onze contreien!
Nu is het mogelijk dat men op grond van documenten thans kan bewijzen hoe de vork aan de steel zat. Hoe de Duitsers erin slaagden heen en terug te varen van Europa naar de Caraïbische wateren, en passant een stuk of wat torpedo's afvurend, met genoeg water en brood aan boord voor de manschappen, maar daar gaat het mij niet om. Het gaat mij erom hoe ik toen dacht, in het begin van dat wanhopige jaar 1942, toen de eerste torpedo's insloegen op de kusten van Curaçao en Aruba.
Toch kon ik zelfs in die dagen niet helemaal geloven in een echte oorlog. Althans niet in een oorlog die me persoonlijk zou bedreigen. Ik begon te vermoeden dat de Duitsers helemaal geen aanval op onze oliefabrieken of op onze kittige oliebootjes in de zin hadden. Ze wilden alleen maar voorkomen dat de ruwe olie, eenmaal tot benzine verwerkt, op voor hen verkeerde plaatsen werd gebruikt. Bij voorbeeld in dat vervelende Engeland dat onder leiding van die ontroerende en pathetische Churchill - hoe dikwijls heb ik niet met een brok in mijn keel naar hem geluisterd - weigerde door de knieën te gaan. De olie mocht ook niet naar de Russen worden gestuurd, al zouden die volgens sommige Amerikaanse dag- en weekbladen binnen een week of zes door de Hitlerlegers worden verslagen. Vreemd genoeg weigerden ze een jaar later nog steeds zich te laten ‘bevrijden’.
Gelukkig voor Hitler waren de Japanners te hulp gekomen, maar al drongen ze bij Alaska tot het westelijk halfrond door, ze bleven in de kou staan, en lieten op hun beurt de Duitsers in de kou staan door nooit een tweede front te openen in Rusland.
Over al die dingen zat ik te piekeren. Als die maarschalk Rommel nu eens naar Alexandrië was doorgestoten en als hij, na ten tweeden male Tobroek te hebben veroverd, heel Noord-Afrika had bezet, dan waren de Duitse legers erg dicht bij ons in de buurt gekomen. Kijk maar eens op de kaart, op zo'n kaart waarop ik zat te turen als ik 's avonds vrij had van de burgerwacht. Er waren, afgezien van zeelui en piloten, eigenlijk maar weinig mensen die met belangstelling in een atlas bladerden, en dan tot hun schrik ontdekten dat Dakar heel wat dichter bij Brazilië ligt dan Washington!
Al piekerend dacht ik dat de kleine aanval in februari 1942 vanaf de oppervlakte op de Arubaanse oliefabrieken alleen maar tot bedoe-
| |
| |
ling had schrik te verspreiden en publiciteit te verkrijgen. Het eerste is niet helemaal gelukt, maar het tweede slaagde bijzonder goed, want zelfs in de huidige editie van de (Amerikaanse) Encyclopaedia Britannica vind je onder de algemene geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog de aanval op de ‘Paardenbaai’ vermeld alsof het daarbij ging om iets van geweldige, mondiale afmetingen. Bovendien kregen de Duiters al spoedig hulp van president Roosevelt, op wiens hoog bevel alle Amerikaanse vrouwen en kindertjes hals over kop het Caraïbisch gebied moesten verlaten. Het leek wel of men een regelrechte aanval verwachtte.
‘Aha,’ gnuifden de falangistas op Portorico, ‘is het al zover!’
Welk een ramp trof die bonken van Amerikanen toen kort na februari 1942 op het eiland Aruba juist hún mooie, gezellige club, onder omstandigheden die nooit zijn opgehelderd, in vlammen opging!
Avond aan avond kon je de Duitse berichten via de radio volgen. Radio Zeesen vormt een hoofdstuk apart. Ik herinner me de slagzinnen van dat propagandanest als de dag van gisteren. De omroepers vertelden je telkens weer dat wie het waagde naar Amerika te gaan onherroepelijk een kind des doods was. Als je goed luisterde dan merkte je dat de moffen nauwkeurig op de hoogte waren van de plaatselijke toestanden in het Caraïbisch gebied.
Soms gingen ze héél ver, zoals op de dag toen een Duitse zeeman op Curaçao aan land gezet werd om een bioscoopje te pikken in Willemstad, en later de Duitse omroep je haarfijn vertelde hoe de film was, en hoe de zeeheld prinsheerlijk een whisky had gedronken op het terras van hotel Americano. Het werd allemaal naar het Derde Rijk geseind en door opgetogen omroepers en omroepsters herhaald, omroepers die precies wisten waar Abraham de mosterd haalde op Curaçao, St.-Lucia, Antigua, Aruba, Jamaica, St.-Vincent, Dominica, Trinidad of Portorico.
Op dat laatste eiland hadden de Amerikanen ‘krachtige’ maatregelen genomen door tegenover het kasteel El Morro een stalen net te laten zinken, zodat de duikboten niet konden binnenvallen. Dat was gebeurd op Castries, de hoofdstad van het Britse St.-Lucia, en de schepen in de haven werden in een hoop schroot veranderd waaruit men niet eens de lijken kon bergen!
Toen kwam de honger...in Portorico, St.-Lucia, Dominica, St.-Vincent, Jamaica. Toen kwam de honger, behalve - en dat is weer
| |
| |
een van de raadsels van die oorlog - op de eilanden Curaçao en Aruba.
Zeker, we leefden sober. Maar we leden geen gebrek zoals op de andere eilanden, ondanks het gevaar, ondanks het feit dat de Duitsers als ze gewild hadden ons hadden kunnen uithongeren.
De piloten van de klm vlogen van Curaçao naar Barranquilla. In die tijden hadden we nog van die langzame, gezellige tweemotorige vliegtuigen die nauwelijks tegen de wind konden optornen. Rustig over zee vliegend zagen de piloten dikwijls de grijze schimmen van de Duitse U-boten op de golven dobberen.
De kapiteins van de barkjes die met fruit, groenten, vlees en meisjes van Coro en daaromtrent regelmatig op Curaçao en Aruba voeren, hadden de pest aan die Duitsers, al hebben ze nooit gestaakt zoals de officieren van de oliebootjes. Aan de kapiteins van die barkjes hebben mensen op allerlei kleine eilanden in de Caraïbische Zee ten dele hun leven en gezondheid te danken. Zij werden, toen de grote schepen voortdurend onder schot genomen werden, de kamelen van de Caraïbische wateren. Kleine, rustige vrachtvaarders die contrabande, meisjes van plezier en voedsel brachten van de vaste wal naar de eilanden. Als er plotseling voor de boeg zo'n duikboot boven kwam kon je praten wat je maar wilde maar je moest de groente en het gezouten vlees overboord smijten, alsof het niets kostte. Je moest de meisjes aan de moffen uitleveren, die dan aan dek van de duikboot ‘rassenschande’ bedreven, want wie deed ze wat? Wanneer de manschappen hun plezier hadden gehad en de commandant vond het welletjes, dan werden de meisjes verzopen of ze werden (het is werkelijk gebeurd) aan boord van een ander barkje naar Curaçao gezonden. Dat was, hoewel humaan, toch dom van die Duitsers, want vrouwtjes praten. Natuurlijk niet met een deftige meneer zoals ik was. Wel met een jongen als mijn medewerker José Helburg, de ‘koerantier’, de man van de kleine berichten, de insider.
José vertelde alles aan mij, en ik bracht weer verslag uit aan luitenant Tuckerman, eens een schrijver van korte verhalen in de Saturday Evening Post, nu hoofd van de Amerikaanse inlichtingendienst op het eiland Curaçao. Die Tuckerman was helemaal niet zo'n stoere figuur als je tot vervelens toe op de televisie ziet, zo'n knappe jongen die alles al bij voorbaat weet; nee, hij was een stille, wat verlegen man, die wel eens bij ons thuis kwam kletsen over de oorlog en de toestanden op het eiland, dat sinds Pearl Harbor onder Ameri-
| |
| |
kaans commando stond, helemaal in overeenstemming met het oude leerstuk van president Monroe.
De meisjes werden door Amerikaanse mariniers van hun bed gelicht, waar ze nog wat lagen na te denken over de hete uurtjes op het dek van de moffenboot. Ze werden, dommer kon het niet, in optocht naar het kantoor van de geheime dienst gebracht, zodat heel Curaçao op slag van de geruchten zoemde.
Ze vertelden over het avontuur aan boord van de U-boot, over wat ze er gezien hadden, over de afmetingen van het schip, over van alles. Zonder twijfel zal kort daarna de een of andere admiraal in Washington verzucht hebben dat Godbetert ‘puta's’ als eersten aan boord waren geklommen van de Duitse fantomen die tien maanden lang de grote zeeroutes naar Afrika, Engeland en Rusland beheersten. Ongrijpbaar, oppermachtig en soeverein.
De ironie van het lot wilde dus dat een handvol ongeletterde, vertrapte, uitgebuite Caraïbische vrouwen iets lukte dat tot dan toe niemand gelukt was. Oog in oog stonden ze met een vijand die door een druk op de knop tientallen zeelieden veroordeelde tot de dood in de brandende olie en die met één zo'n druk op de knop aan de kust van Curaçao, een paar honderd meter van het zwembad Piscaderabaai, een groot Amerikaans oorlogsschip tot zinken bracht, dat urenlang lag te vlammen tegenover Willemstad terwijl iedereen zich benauwd afvroeg of en wanneer de kruitkamer zou ontploffen.
Toch waren die vrouwen niet de enigen die de vijand persoonlijk leerden kennen. Er was een Portugees, een mannetje uit Madeira dat als gastarbeider een boterham verdiende op het eiland. Als hij 's avonds een wandelingetje maakte, dan deed hij zoals de meeste mensen daar z'n behoefte in het open veld. Toen hij weer eens zo zat voelde hij een hand op z'n schouder, en achter hem stonden twee mannen die in een vreemde taal iets vroegen. Duits is een taal die op Madeira zelden wordt gesproken, maar toch vaak genoeg voor de Portugees om de klank te herkennen. Hij begon erg hard te praten toen hij z'n broek opsjorde. Zijn geschreeuw maakte de vreemdelingen zenuwachtig, zodat ze hem met een snauw en een schop wegjoegen. Ook dat mannetje kon z'n mond niet houden. Het duurde niet lang of het eiland gonsde van de geruchten, en je kreeg het gevoel dat er een soort stille ondergrondse strijd aan de gang was waarbij geen slachtoffers vielen.
| |
| |
Over al die geruchten, en zelfs over geruchten die geen geruchten waren maar feiten, en over vele andere zaken heb ik, meende ik, moeten zwijgen. Publikatie zou de ongrijpbare tegenstander in hoge mate geholpen hebben, vooral als je aanneemt, zoals ik deed, dat het juist in zijn bedoeling lag onrust te wekken. De vijand wilde door ontreddering van binnen uit het werk van de ‘olieboeren’ verlammen. Hij hoopte dat de joden tegen onmogelijk hoge, zwarte prijzen hun bescheiden voorraden zouden verkopen aan de hoogste bieders. Die joden deden dat echter niet. De bedrijven werden niet platgelegd, behalve tijdens het zeeliedenconflict in de maand maart 1942.
Dat conflict had alles met de oorlog ter zee te maken, maar er kwam bovendien een complex van grieven en tegenstellingen naar voren dat al lang bestond. Tijdens het conflict gebruikten de op het eiland gestationeerde koopvaardijofficieren argumenten die hand en voet hadden. De sloepen aan boord van de schepen konden nauwelijks buiten boord gehesen worden, en er waren geen vlotten zoals in een oude verordening werd voorgeschreven.
Nu zouden die vlotten en takels en wat al niet meer nauwelijks bescherming hebben kunnen bieden tegen de meedogenloze torpedo's. Een verstandig reder zou dus alles op alles gezet hebben om binnen een dag de nodige maatregelen te nemen en daardoor tenminste een illusie van veiligheid te scheppen.
Dat gebeurde niet omdat, vrees ik, de scheepsofficieren, als groep tegenover de werkelijkheid van de oorlog gesteld, georganiseerd optraden. Dat was moeilijk te verteren voor directies die nooit ofte nimmer met inspraak, om een eigentijds woord te gebruiken, hadden kennis gemaakt.
Onder de schepelingen ontstond toen een echte vakbondsactie, die zelfs tot staking leidde ondanks het zogenaamde ‘Londense scheepvaartbesluit’, dat staking verbood. De actie stond onder leiding van een rustig man, een geboren vakbondsleider van het type dat bij ons in Holland tot op de huidige dag de boventoon voert. Voorzichtig, tot compromis bereid, geliefd onder zijn vakgenoten. Als hij een oliedirectie tegenover zich had gevonden, geschoold in vakbondszaken en gewend om met werknemers aan de conferentietafel te gaan zitten, dan zouden we ons Van Driel, zoals hij heette, niet herinneren. Zijn succes was gegrondvest op de onzekerheid van zijn tegenpartij en op het aan beide kanten toch ook aanwezige patriottisme. Dit
| |
| |
noopte de twee partijen zo snel mogelijk een einde te maken aan een conflict dat ons een week in spanning hield.
De angst die in de gezinnen van de zeelieden moet hebben geheerst in die dagen, een angst vergelijkbaar met die in mijnwerkersgezinnen als men weet, dat de gangen ieder ogenblik kunnen instorten, moet zéér, zéér groot zijn geweest en de moed waarmee de mannen...maar ook de vrouwen en kinderen van de zeelieden het gevaar onder ogen zagen was aangrijpend.
Verstandige rechters, die de plaatselijke situatie kenden, hebben een uitspraak gedaan over de interpretatie van het vaarplichtbesluit dat weerloze zeelieden op één lijn stelde met weerbare soldaten. Dat vaarplichtbesluit kon op het kleine eiland niet waargemaakt worden, en dit werd duidelijk tijdens de korte, hevige uitbarsting van Chinese zeelui, die, wachtensmoe, naar het argument van ijzeren pijpen en stokken grepen.
In de kranten verschenen in die dagen stukken van voor- en tegenstanders, en het gevaar leek aanwezig dat men zich in verschillende kampen verdeelde, waarmee de vijand zijn doel zou hebben bereikt. Dr. Hartog nam als redacteur van de Amigoe di Curaçao een scherp standpunt in, maar zijn stukken werden door de censor verboden, zodat zijn krant menigmaal met grote witte kolommen verscheen. Hartog, gegrepen door eerlijke verontwaardiging, was anderzijds voorzichtig genoeg om zijn standpunten, welke ze ook waren, niet te spuien buiten de censor om.
Het intermezzo zou misschien totaal vergeten zijn indien het niet was beëindigd met de ongelukkige opstand van de Chinese schepelingen, die als laatsten, eigenlijk na de beëindiging van het conflict met de Nederlandse zeelui, bleven staken en op grond van dat ‘vaarplichtbesluit’ werden opgesloten op een soort omrasterd terrein van de oliemaatschappij. Toen de Chinese schepelingen weer eens werden ‘gesjekt’ door enkele politieambtenaren vlogen ze hen naar de keel, en deze openden zonder meer met hun pistolen het vuur, waardoor tientallen mensen werden gedood en gewond. Daarmee haalde de overheid op Curaçao zich een internationaal conflict op de hals dat een einde maakte aan het bewind van gouverneur Wouters, die, ondanks alles, in de herinnering van velen bleef voortleven als een integer man. Hij moest heengaan, maar, zoals Engels, die met dit alles intens heeft meegeleefd, me eens zei, ‘z'n adviseurs bleven!’
|
|