| |
| |
| |
De nadering van de storm
In de jaren dertig kende Curaçao twee hotels van smetteloze reputatie. Het hotel Americano aan het Bríonplein, dat in 1969 evenals vele andere gebouwen een prooi der vlammen werd, en hotel Central, dat in het midden van de Punda stond, vlak naast dat onvergetelijk restaurant ‘Berlinerhof’. ‘Berlinerhof’, oud, mooi, gebouwd in de stijl van een soort landhuis op kleine schaal, had een terras voor de drie royale, openslaande deuren waar je een heerlijk koel glas bier kon drinken.
In dat ‘Berlinerhof’ heeft lange tijd een merkwaardig man de scepter gezwaaid. Hij heette Hans Werner en was van huis uit bouwkundige. Na vele ruzies met de ambtenaren van het departement van openbare werken en anderen besloot hij zich op het horecabedrijf te werpen en tevens een kleine bloemenkiosk te openen nabij de monumentale klok op het Wilhelminaplein. Die klok, eens door de Shell aan het eiland geschonken, was versierd met bronzen beeldjes van een man naar wie jaren later in Amsterdam een straat genoemd werd: Gerrit van der Veen.
Gerrit van der Veen was eertijds een weinig opvallende employé van de Curaçaose Petroleum Industrie Maatschappij die in zijn vrije tijd boetseerde. Dat bracht zijn allerhoogste chef Sir Henri Deterding op het idee hem in staat te stellen op de Amsterdamse academie lessen te volgen, en het was geen wonder dat Van der Veen ook aardige versieringen mocht maken rond de monumentale klok die moest herinneren aan de verovering van het eiland door Van Walbeeck. Welnu, aan die expeditie van Van Walbeeck heeft de klok nooit herinnerd en aan de tijd evenmin, want hij stond als de meeste andere klokken op Curaçao over het algemeen stil, en als hij door iemand was opgewonden dan liep hij of vóór of achter. In dit tijdeloze bestaan schiep Werner zijn ‘Berlinerhof’ en bloemenkiosk, twee zaken waarvoor ik hem eeuwig dankbaar zal zijn.
Evenals ‘Berlinerhof’ was ook hotel Central niets anders dan een groot, verbouwd herenhuis. In het souterrain van het hotel was een bakkerij gevestigd en zelfs in het holst van de nacht hoorde je het dreunen van taaie deegmassa's die door de bakkers met hun sterke
| |
| |
knuisten op een grote tafel werden plat geslagen. Vlak naast het hotel was ook nog een piepklein kantoortje waarin de heer Hirschberg zijn onnaspeurlijke zaken deed. Hij noemde zich, zijn naam verspaansend, Montevenado, en hoewel hij zich nauwelijks in zijn kleine werkplaats kon omdraaien verkondigde zijn briefpapier, behalve zijn naam, de mythe van een ‘Montevenado building’ van minstens veertig verdiepingen.
In hotel Central woonden eigenlijk uitsluitend permanente gasten. Enkele Nederlanders en een groot aantal Duitsers van joodsen huize. Jongemannen die enige jaren tevoren op het eiland waren gekomen en zich zorgen maakten over de ontwikkeling in eigen land. Hotel Central was misschien het enige hotel in het gehele Caraïbische gebied waar de Neue Weltbühne van Willy Schlamm van hand tot hand ging en waar een enkele maal het Neue Tagebuch op tafel lag.
Al in 1933 hadden enthousiastelingen een radio omroep vereniging in het leven geroepen, die enkele jaren later ook over een eigen zender beschikte, de Curom. Maar hoe belangrijk deze nieuwe omroepzender ook bleek, het was de Curom onmogelijk regelmatig nieuwstijdingen uit te zenden door gebrek aan goede communicatiemiddelen.
Van Nederlandse zijde beschikte men over een kortegolfzender die men ook in de West kon opvangen. Maar het verspreiden van nieuwsberichten via deze Nederlandse zender was taboe. Toch luisterde men met genoegen naar een vele talen sprekende grappenmaker, Edward Startz, die echter zelfs de uitslag van een nationale voetbalwedstrijd niet over zijn lippen mocht laten komen op straffe van ontslag.
De Curom verrichtte in die dagen een misschien wat al te hoog gestemd pionierswerk, dat ten dele aan de belangstelling van de luisteraars voorbij ging maar dat, naar ik meen, toch een langdurige en diepgaande uitwerking heeft gehad in de goede zin van het woord.
We bleven echter grotendeels verstoken van wereldnieuws. Per zeepost ontvingen we met grote vertraging van tijd tot tijd Nederlandse kranten. Een zekere Arnold Meyer zond regelmatig Zwart Front aan de redacties van de Curaçaose bladen, maar de partijbladen van de toenmalige grote partijen kregen we, ook na herhaald verzoek, niet, omdat de verzendkosten de begroting te boven gingen.
| |
| |
Na het uitbreken van de oorlog in Europa in 1939 ontvingen we echter wel Eenheid door Democratie, dat tal van alarmerende berichten bevatte. Het stond onder leiding van onze latere ministerpresident professor Schermerhorn.
De berichtgeving in dit blad sloot goed aan bij de artikelen in de Duitse emigrantenpers, en menigmaal verwekten die berichten consternatie onder de groep jonge mensen, zoals ook de komst, doorgaans voor slechts enkele uren, van Duitse vluchtelingen op Curaçao.
Dr. Goebbels had ondertussen zijn Tranz-Ozeandienst geïnstalleerd, en alle redacteuren van alle noodlijdende krantjes in Zuid-Amerika die over de hulp van een radiomarconist beschikten konden vrijelijk gebruik maken van het nieuws van het Duitse persbureau, dat zich in Zuid-Amerika steeds machtiger ging ontplooien en de monopoliepositie van Britse en Amerikaanse bureaus aan het wankelen bracht.
Van tijd tot tijd ontvingen sommige gasten in hotel Central brieven van thuis waarin op zeer bedekte wijze iets verteld werd over het leed en de angst der achtergeblevenen. In dat hotel woonde mijn vriend Jacob, die destijds op hoop van zegen in Barranquilla van de boot was gestapt om, samen met een andere Duitser, als echte Wandervögel naar werk te zoeken. Op goed geluk trokken ze door de Goajirawoestijn, waar Jacobs reisgenoot zijn graf vond; Jacob zelf bereikte ten slotte de nog ruwe, in opbouw verkerende oliebedrijven aan het meer van Maracaibo, waar lonen alleen in gouddollars werden uitbetaald. Na als kok het nodige te hebben verdiend vertrok hij naar Curaçao om daar als ‘maandgelder’ een eerzaam baantje op de boekhouderij te vervullen. Hij was een wat ernstige, stille, bedachtzame man en zelden van z'n stuk. Maar op een avond hield hij me op een van de kleine gangen tussen de kamers staande en liet me een brief lezen van zijn moeder, die in Duitsland met zijn broertjes en zusjes aan de ellende van het Duitse rijk was overgeleverd.
Zij smeekte haar zoon haar papieren te bezorgen die een vertrek mogelijk zouden maken, en Jacob was op zoek gegaan. Hij had de hoge autoriteiten stuk voor stuk benaderd, maar overal was hij, beleefd en met veel begrip voor de toestanden die zich in het ‘nabuurland’ ontwikkelden, met een kluitje in het riet gestuurd.
‘Hoe moet dat nu?’ vroeg hij peinzend.
| |
| |
Ik wist geen antwoord en probeerde hem, achteraf gezien volslagen idioot, met allerlei opbeurende praatjes wat gerust te stellen.
Ik had als lezer van bladen als de Neue Weltbühne en enkele bij de Amsterdamse uitgeverijen Allert de Lange en Querido uitgegeven boeken, die Curaçao via de Hollandse boekhandel wel bereikten, beter kunnen weten. Maar in dat zonnige, zorgeloze en luchtige klimaat konden we ons geen voorstelling maken van wat er werkelijk gaande was in Centraal-Europa, waar concentratiekampen werden gebouwd en waar avond aan avond antisemitische films draaiden ter voorbereiding van de massamoord. De Duitse radio en het Duitse nieuws bereikten ons wel maar Duitse films werden op Curaçao niet geïmporteerd zodat we noch Werner Kraus als een soort joodse Jongejan noch meneer Bassermann als de ss-heilige Schlageter hebben gezien.
Reeds in een zeer vroeg stadium had een jong advocaatje een Curaçaose afdeling van de nsb opgezet, maar hij had weinig succes en geloofde bovendien na korte tijd zelf niet meer in zijn ‘idealen’. Het bezoek van een imponerend Duits slagschip aan de haven van Curaçao bracht bepaald geen pro-Duitse stemming in het land. De brave, zeer bejaarde Duitse consul Carl Fensohn, die met zijn krakerig stemmetje wel Heil Hitler riep als het zo te pas kwam, ging liever met een paar oude gekleurde en joodse vrienden viool spelen. Hij symboliseerde niet bepaald de kracht van een land dat in die jaren, in regelrechte concurrentie met de usa, in geheel Zuid-Amerika een geweldige commerciële activiteit begon te ontplooien.
Hoe rustig het leven was, toch was de dreiging voortdurend aanwezig. De komst van wanhopige mensen aan boord van Duitse luxeschepen, die en passant aan geloofsgenoten wat meegenomen kostbaarheden wilden slijten, sprak boekdelen. Het kleine, nijvere schrijfmachine-monteurtje van zuiver Arische afstamming, maar na enkele jaren concentratiekamp een verbeten man, liet zich soms dingen ontvallen die je tot nadenken stemden. Zoals ook de blonde, luid pratende, martiale, wat al te opzichtig-militaire medewerkers van de kleine ‘Horn-Linien’, die zich de rol aanmatigden van officiele vertegenwoordigers der ‘Partei’, je te denken gaven. Ze hielden zich vrij rustig overigens, en toch voelde je de spanning en besefte je dat het grote ogenblik waarop ze allemaal zaten te wachten spoedig zou aanbreken. Als het ‘Reich’ sterk genoeg zou zijn de gehele
| |
| |
wereld te onderwerpen!
In die dagen zijn door economische, militaire en vooral door politieke spionnen of waarnemers in Zuid-, Centraal- en Noord-Amerika grote netwerken opgebouwd. In de ‘States’ groeide en bloeide een ‘German Bund’. In uniform geklede troepen oefenden zich in de wapenhandel. Verbaasde, maar nog niet ernstig verontruste burgers ontvingen brieven waarin stond dat heel Amerika gezuiverd moest worden van het jodendom en ten strijde moest trekken tegen het bolsjewisme.
In dat grote geheel speelde Curaçao uiteraard een kleine, ondergeschikte rol. Te weinig besefte men echter, op de Antillen en in Nederland, dat Curaçao en Aruba de grootste oliehavens van de gehele westelijke wereld waren en tijdens een oorlog reusachtige strategische betekenis zouden krijgen. Maar aan een oorlog dacht nog niemand. Hoe duidelijk de tekenen aan de wand ook waren!
In de kleine stadstaat wond men zich meer over lokale gebeurtenissen op. De nieuwe gouverneur, bijgestaan door een even sympathiek als knap adviseur, de heer Van de Toorn, werkte aan een kiesreglement dat aan de oudste regeling - van 1936 - uitbreiding moest geven. Van tijd tot tijd hield Da Costa Gomez in de Staten grote redevoeringen en het duurde niet lang of praktisch alle werkende mannen op het eiland kregen stemrecht op grond van belastinggrenzen waarbinnen iedereen wel viel. Zulke voor het eiland belangrijke maar achteraf gezien onbelangrijke veranderingen hielden de gemoederen bezig.
Er kwamen nieuwe mensen naar Curaçao. Een nieuwe politiecommandant bij voorbeeld, die zich in intieme kring wel wat kon opblazen vanwege heldendaden bedreven tijdens het bedwingen van de Jordaanopstand in de hoofdstad. Hij probeerde met strenge hand het verkeer te regelen en sloot het parkje op het Wilhelminaplein voor het publiek om te voorkomen dat daar op koninginnedag een paar plantjes zouden worden vertrapt bij het luisteren naar de muziek in het park. Hij poogde in te grijpen toen wat al te lawaaierige leden op ‘De Gezelligheid’ de nachtrust dreigden te verstoren, wat hem hoogst kwalijk genomen werd zodat alom de kreet werd aangeheven dat hij moest verdwijnen. Hij verdween, en werd vervangen door een rustige officier die tijdens de oorlog, onder zeer moeilijke omstandigheden, door zijn menselijk en verstandig optreden uitmun-
| |
| |
tend werk deed.
Nog voordat de oorlog in Europa werkelijk uitbarstte, in 1939, zond de Shell een beroemd jurist, professor Oppenheim, naar Curaçao om in nauw overleg met de locale autoriteiten de zetelverplaatsing van deze multinationale onderneming naar het eilandje te regelen. Maar zelfs zijn komst verwekte onder de burgerij geen onrust. Het zou wel loslopen daar in Europa, dacht men, en liever wond men zich op over de grote brand die op een zondagmorgen het Cinelandia-theater met de grond gelijk maakte.
Dat theater was een niet overdekt houten bouwwerk. Een soort arena waarin films vertoond werden. Amerikaanse en ook vaak Mexicaanse moord-en-doodslag-films of afgrijselijk zoetelijke liefdesgeschiedenissen die op de een of andere wijze toch tot de verbeelding spraken van mensen die wat de liefde betreft een tamelijk realistische levenshouding hadden. In dat theater vierden grote Zuidamerikaanse artiesten triomfen als ze een enkele maal ons eiland bezochten en iedereen was eigenlijk wel bedroefd over de brand van Cinelandia omdat men vreesde dat daarmee een stuk volksleven verloren zou gaan.
Zover ik weet eiste die brand slechts één slachtoffer. Onze vriend Montevenado, die, hoewel klein van stuk en mager, niet bang was. Bij vrienden die vlak naast het theater woonden ondernam hij op eigen houtje een reddingsactie. Met een linnenkast op de magere schoudertjes wankelde hij over een balkon dat onder de vracht bezweek, en zo lag onze kleine Montevenado met een zware hersenschudding op straat.
Een onthutste Willy Maal voelde zijn pols en vreesde het ergste. Dominicanen boden hulp maar werden door de verontwaardigde dokter weggestuurd onder het motto dat hulp niet meer mocht baten en dat de man bovendien een jood was. De ambulance kwam, en tot opluchting van iedereen herleefde Montevenado, zij het zwaar geschonden, om na enige maanden als een nog breekbaarder figuurtje door het stadje naar zijn ‘building’ te wandelen onder hotel Central.
Ons restte nog één theater in Willemstad. Het Roxy-theater; dat oorspronkelijk niet als bioscoop maar als een echte schouwburg was gebouwd. Omdat het aantal voorstellingen in het Roxy beperkt bleef tot slechts enkele per jaar werd het hoofdzakelijk als bioscoop geëx-
| |
| |
ploiteerd. Maar het aantal kunstenaars dat op weg naar Caracas en andere hoofdsteden van het continent ook het eiland Curaçao kwam bezoeken nam gestaag toe. Daarbij speelden de intensievere vliegtuigverbindingen een belangrijke rol, maar ook de onrust in Europa zelf bracht wijzigingen in het concert-patroon. Mannen als Jascha Heifetz, Mischa Elman, Yehudi Menuhin en Arthur Rubinstein wisten dat Centraal-Europa voor hen als joden definitief gesloten was. Zij maakten nu reizen door Centraal- en Zuid-Amerika, en dank zij de activiteiten van een kleine kunstkring die bezielend werd geleid door Chon ‘Dodo’ Boskaljon, de vader van Lucila Engels, stapten ze ook op ons eiland af.
Achteraf denk ik wel eens dat in die jaren Curaçao, juist onder de dreiging van de komende oorlog, tot nieuwe activiteit kwam. Niet alleen ontplooide die kunstkring een indrukwekkende zelfwerkzaamheid, maar ook het Curaçaose filharmonische orkest, geheel uit amateurs samengesteld en onder leiding van dezelfde chon ‘Dodo’, begon een rol van betekenis te spelen op het eiland, dat in die dagen het ontstaan van een Stichting voor Culturele Samenwerking tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen moeilijk kon voorzien.
Het door vuur verwoeste Cinelandia werd snel herbouwd. Aan de Otrabanda-zijde verrees het West End-theater. Het volk begon aandachtiger te luisteren naar de redevoeringen van ‘doktoor’ Da Costa Gomez en ging zich intenser bezighouden met de openbare zaak. Onder leiding van Chon ‘Cai’ Winkel en de Nederlandse reserve-officier kapitein Meyboom werd een aloude burgerwacht, een vrijwilligerskorps, nieuw leven ingeblazen. Uit alle lagen van de bevolking meldden zich vrijwilligers, alsof men duidelijk wilde maken dat, wat er ook gebeuren mocht, Curaçao paraat was!
Maar niemand kon zich een voorstelling vormen van de toekomst. Europa was ver weg. De informaties over wat in reusachtige landen als Brazilië en Argentinië gebeurde waren uiterst gering. Men hoorde weinig over die merkwaardige ‘German Bund’ in Amerika noch over de nazistische ‘Silver Shirts’. De fanatieke antisemitische radiopraatjes van father Coughlin, die het openbare leven van Amerika verpestten, drongen nauwelijks door tot West-Indië, waar men lachend zei dat als Hitler het eiland Curaçao eens bezocht ook hij, als eerste, zijn opwachting zou gaan maken bij de Maduro's!
| |
| |
Als in verzet tegen een dreiging die men, ondanks alle zorgeloosheid en scherts, wel degelijk, zij het grotendeels onbewust, voelde, smeedde men in verschillende kringen nieuwe plannen. Mannen als Bichon van IJsselmonde en de Amsterdamse hoofdonderwijzer Rustige, beide Statenleden, wilden in samenwerking met dr. Goengoe Maal op het eiland een echte middelbare school stichten. Het leek of men vreesde dat binnen afzienbare tijd de Curaçaose jonge mensen niet meer naar patria zouden kunnen vertrekken. Zo ontstonden op verschillend terrein nieuwe initiatieven, die onder andere door Gomez enthousiast werden aangemoedigd. De burgerij ontwaakte en ging bescheiden bepaalde verlangens kenbaar maken of men begon zich, zoals ook vroeger wel gebeurd was, in het verleden te verdiepen. Dokter Engels, zoals ik al schreef nauw betrokken bij de eerste en enige boekententoonstelling ooit op Curaçao gehouden, reisde stad en land af en deed in de oude, vergeten bibliotheken van de plantages merkwaardige vondsten. Hij ontdekte boeken van grote waarde, die daar in kisten, verpakt in oude kranten, verborgen lagen als bewijzen van een geestelijk leven dat vroeger op het eiland had bestaan.
In de haven lag een klein oorlogsschip. Het was de Johan Maurits van Nassau. Dat schip is kort voor de fatale tiende mei 1940 naar Nederland vertrokken. Het nam deel aan de strijd tegen de oprukkende Duitse troepen nabij de Afsluitdijk. Aan boord van dat schip bevond zich een zeer jong officier, de luitenant Jorissen, die enthousiast had meegewerkt aan die kleine, onopvallende literaire manifestatie waar in zekere zin een van de interessantste avonturen begon uit het leven van Engels: de oprichting van een letterkundig tijdschrift in oorlogstijd op het eiland Curaçao, dat De Stoep genoemd zou worden. Voor zover ik weet het enige letterkundige wereldtijdschrift dat Nederland ooit heeft gekend.
|
|