Dr. Nouel vertelde me dat Debrot naar het eiland was teruggekomen in verband met een familiedrama, dat me overigens nooit is onthuld. Ik ging naar zijn huis en na enig kloppen vond ik de weg naar Cola, die, gekleed in een keurig pak, op een stretcher lag te rusten in een voor de rest geheel lege kamer.
We werden op slag goede vrienden. Geen uur later wandelden we door de Breedestraat en over de schipbrug naar de Punda om daar iets te gebruiken in ‘Berlinerhof’. Op het terras in de schaduw van oude bomen zaten enkele bekenden die de vreemdeling en mij als altijd gastvrij en...nieuwsgierig iets wilden aanbieden. Een van onze gastheren was Piet Maal, een bon-vivant die met het Nederlands niet al te goed uit de voeten kon en spoedig het gesprek in Papiamentu voortzette, in welke taal Cola tot verbazing van alle aanwezigen, zij het aarzelend, antwoord gaf. Want niemand herkende een jiu di Corsow in die vreemdeling. Men meende een macamba voor zich te hebben.
Een paar dagen later was Cola van de ietwat Haagse of Utrechtse vreemdeling veranderd in de Curaçaoënaar zoals men hem later kende. Een Curaçaoënaar die echter het uitbundige van een leeftijdgenoot als Piet Maal miste.
Mocht hij dan als Curaçaoënaar ontdekt zijn, als schrijver was hij dat op zijn eiland zeker niet. In de kleine kring van jonge Curaçaose mensen waarin ik me toen bewoog werd weinig of niet gelezen. Zijn boekje had op Curaçao nauwelijks belangstelling gewekt, behalve bij Stoyt Dyck, die in de Hollandse boekhandel van ‘Djombi’ Mensing de lakens uitdeelde.
Tussen Cola en Stoyt Dyck ontstond een zeker vertrouwen. De kennismaking zette zich in Nederland voort toen Cola Stoyt in Groningen ontmoette, waar hij na zijn Curaçaose jaren wederom een boekhandel leidde, die, zo vertelde Cola me veel later, nogal in de belangstelling stond omdat zich daar in de buurt iemand had opgehangen.
Stoyt Dyck, die de club ‘De Gezelligheid’ in de loop van de jaren twintig van honderden goede boeken voorzag, boeken die slechts weinig gelezen werden, was, dacht Cola, een figuur die rampen aankondigde, een man naar zijn hart omdat hij soms het gevoel had dat bij toevallige ontmoetingen mensen hem een sombere boodschap brachten. Zo was Stoyt, gebukt onder chronisch alcoholisme, een