| |
| |
| |
Otrabanda, de andere zijde van de stadstaat
In de jaren dertig droeg iedereen op Curaçao een wit, linnen pak. Zo'n pak bestond uit broek en jasje. Onder het jasje droeg men een wit overhemd. Zeer ouderwetse mensen trokken nog wel eens een jasje aan met een ‘Mao’-kraagje, dat toen naar Nederlands-Indische trant een toetoepjasje werd genoemd. Thuis bij onverwacht bezoek werd ijlings het jasje aangeschoten onder het mompelen van verontschuldigingen en niemand waagde zich op straat zonder jasje. Ook een das was onmisbaar, maar het hoofddeksel begon in de jaren dertig al een minder belangrijke rol te spelen. Jongeren liepen blootshoofds over straat terwijl men tijdens een regenbui het hoofd met een zakdoek probeerde te beschermen tegen veronderstelde, dodelijke gevaren. De tropenhelm was, hoewel niet onbekend, bepaald wat ouderwets geworden en dreigde te worden verdrongen door bruine of diepzwarte Stetsonhoeden.
Toen na de oorlog donkere pakken van kunststof algemeen in de mode kwamen, zijn honderden vrouwen op het eiland die aan het wassen en strijken van linnen pakken een boterham verdienden brodeloos geworden. Want de moderne donkere pakken behoeft men slechts een- of tweemaal in de drie weken naar een stomerijbedrijf te zenden, zodat de behoefte aan een wasvrouw sterk afnam.
De wereld van de mannen op Curaçao was een correcte, witte wereld. Een man gekleed in een donker pak was een bijzonder vreemde vogel. Zeker een man die niet alleen een donker pak droeg maar bovendien het meest ongewone hoofddeksel dat men kende op het eiland: een bolhoed. Zo'n ongekende verschijning was de medicus Chris Engels, die zich in de jaren dertig metterwoon en blijvend op het eiland vestigde.
Juristen en medici speelden van oudsher in deze gemeenschap een belangrijke rol. Maar hoe belangrijk de lokale juristen ook mochten zijn, tot vóór de Tweede Wereldoorlog was het hof van justitie steeds bezet met Nederlandse rechters. Alleen dr. W.C. de la Try Ellis, op het eiland zelf geboren, vormde op de regel de bekende uitzondering. Nu waren deze Nederlandse juristen er wel in geslaagd de geheimen van het burgerlijk wetboek onder de knie te krijgen, maar
| |
| |
mij is nooit een geval ter ore gekomen van een rechter die erin slaagde ook de geheimen van het Papiamentu te doorgronden. Al rechtsprekend was men geheel aangewezen op de bekwaamheid van een tolk. Zo'n tolk sprak niet alleen de taal van de boosdoeners maar kon zich evenals lokale juristen ook verplaatsen in de mentaliteit van de wetsovertreders. De rechters, met alle achting die ik voor deze mensen had, leefden ter zijde van de gemeenschap, en hun viel dit in het algemeen heel wat minder gemakkelijk.
De medische stand bestond grotendeels uit geboren Curaçaoënaars die in Nederland gestudeerd hadden. Na de komst van de olie-industrie breidde zich het aantal Nederlandse dokters belangrijk uit. Twee Nederlanders, Hugenholtz en Engels, ontwikkelden, ieder op eigen terrein, naast hun medische praktijk activiteiten die hun een blijvende plaats in de gemeenschap schonken. De chirurg Hugenholtz vestigde in zijn woning een sportschool en bestreed de daaraan verbonden kosten uit eigen zak. Niet alleen heeft hij enorm veel gedaan voor de lichamelijke ontwikkeling van vele jonge mensen, maar bovendien leverde hij op den duur een echte Curaçaose olympische kampioen aan de wereld. Zijn collega Engels, veelzijdiger en meer artistiek begaafd, heeft Curaçao een museum en het letterkundig tijdschrift De Stoep geschonken, om me te beperken tot twee van zijn vele werkzaamheden.
Hij onderscheidde zich van de witte mannenwereld van Curaçao door het dragen van een donker pak. Hij onderscheidde zich door tijdens openbare gehoorplechtigheden niet te verschijnen in het wat versleten, groen verkleurde donkere pakje der doorsnee-notabelen maar in rok, het zeer verzorgde hoofd gedekt met een echte kachelpijp zoals men op Curaçao in jaren niet gezien had.
Indien het bij dergelijke uiterlijke bijzonderheden was gebleven zou Engels nu reeds een vergeten figuur zijn. Wel worden zonderlinge trekjes op Curaçao meer dan elders gewaardeerd, maar ze wekken hoogstens een gemoedelijke glimlach op, niet meer. Engels, evenals sommige andere artsen, verdiepte zich niet alleen in zijn werk maar tevens in de mensen die bij hem medische hulp zochten. Dit sociale karakter van de geneeskunde wordt op Curaçao hogelijk gewaardeerd, en mannen als hij, Hugenholtz, dr. Harry (onder zijn vrienden ‘Goengoe’) Maal en diens broer Willy, echte Curaçaoënaars van huis uit, werden door de bevolking hoog aangeslagen.
| |
| |
Al spoedig bouwde de in donkere pakken geklede dokter een bloeiende volkspraktijk op. Hij begon te luisteren naar de taal van de mensen, naar de woorden die zij zeiden en de wijsheden die onverwacht uit hun mond rolden. Hij luisterde naar de muziek van het eiland, sloot zich aan bij de sociale gezelschappen van de echte Curaçaoënaars, kortom, hij werd in korte tijd bekend onder de eilandmensen, die hem meer en meer als een der hunnen zagen.
De dood van zijn jonge Nederlandse vrouw gaf aan zijn leven een tragisch accent. Ook zij die de medicus niet kenden waren begaan met het lot dat hem getroffen had. Op die warme, innig menselijke wijze, kenmerkend voor het leven op dat nog intieme, kleine eiland, beklaagde men hem.
Persoonlijk bracht hij zijn dode vrouw naar Nederland. Hoewel men vreesde dat hij zich blijvend in zijn vaderland zou vestigen keerde hij terug, nam zijn praktijk weer op en begon een dieper onderzoek van een gemeenschap die hem fascineerde en waarvoor hij geschapen leek. Hij bleef zich zelf, hoewel hij zich steeds meer in de gemeenschap verdiepte. Hij sloot vriendschappen. Vooral in katholieke kring en vooral onder de mensen van de stadswijk Otrabanda, waarin hij levenslang bleef wonen.
Otrabanda was anders van karakter dan Punda. De joodse aristocratie had op de Punda zijn duidelijk stempel gezet. Otrabanda was vooral de woonwijk waarin het katholieke volksdeel zijn toevlucht zocht, hoewel de wijk oorspronkelijk bevolkt werd door deftige protestantse families, die thans vergeten architecten huizen lieten bouwen in stijl en karakter nog nauw verwant aan de grote plantagewoningen op het platteland.
Zo groeide, grillig en boeiend, zonder kadastrale beperkingen en stedebouwkundige beginselen, in de loop van enkele eeuwen deze merkwaardige wijk. Heden ten dage maakt ze op de buitenstaander een verwaarloosde indruk, hoewel men er nog met weinig moeite de mooiste architectonische scheppingen van het eiland kan terugvinden.
Hier bouwde de Kerk zijn eigen monument. De kathedraal van Curaçao, die in zijn soberheid in het zuiden van Nederland niet meer dan een flinke dorpskerk zou zijn. Naast het kerkgebouw staat het marmeren beeld van de Amsterdamse missionaris Niewindt, de man die als geen ander voor de afschaffing van de slavernij heeft gestre-
| |
| |
den en die men, ware het eiland groter geweest, in één adem zou noemen met mensen als Wilberforce en Victor Schoelcher. Tot op de huidige dag maakt men bedevaartstochten naar Cayenne om bloemen te plaatsen bij het beeld van Schoelcher. Hij staat daar, gekleed in een deftig negentiende-eeuws kostuum, de beschermende hand op de blote schouder van een jonge negerknaap die zojuist zijn boeien heeft afgeworpen.
In Suriname werd koning Willem III, ‘de man, die in 1863 met één pennestreek een einde maakte aan de slavernij’, als bevrijder geeerd. Op het eiland Curaçao leeft Niewindt als emancipator bij uitstek in de volksverbeelding voort.
Hij legde de grondslagen voor medische zorg en volksonderwijs op het eiland. Daaraan dankt men het St.-Elisabeth hospitaal en de vele frater- en zusterscholen zowel in Otrabanda en Punda als op het platteland. De fraters van Tilburg en de zusters van Roosendaal beheersten het onderwijs en brachten de kinderen van het eiland niet alleen de beginselen van het Nederlands bij maar ook die verraderlijke zachte g van beneden de rivieren.
In dat beperkte, gezellige milieu van Nederlandse katholieken had dokter Engels makkelijk een eigen plaats kunnen vinden. Hij vond die plaats ook wel, maar tegelijk onderhield hij contacten met vele anderen buiten deze kring. Men aanvaardde hem graag als lid van ‘De Gezelligheid’, een sociëteit die in wezen een overheersend protestants karakter had, en even gemakkelijk kreeg hij toegang tot de meer besloten kring van protestanten, afstammelingen van plantage-chons of hoge ambtenaren.
Nog vindt men teruggetrokken in grote huizen, die zwijgzaam en nors achter hoge gele muren staan, in straatjes grotendeels bewoond door arbeiders die in vroege morgenuren naar de veerdiensten van de oliefabrieken trekken, de laatste afstammelingen van protestantse families. In eenvoudiger maar sierlijke, kleine burgerwoningen wonen protestantse intellectuelen van een bijzonder kaliber en in de dienst vergrijsde ambtenaren. Het is in deze kring dat Engels zijn tweede vrouw ontmoette.
Reeds wierpen de geweldige gebeurtenissen die de wereld zouden schokken hun schaduwen vooruit. Nog vertegenwoordigde een deftige joodse familie, met goede connecties in het al lang door de nazi's geterroriseerde Hamburg, op Curaçao de Hapag. Regelmatig vielen
| |
| |
schepen als de Cordillera en de Caribia de haven van Curaçao binnen. Deze machtige luxeschepen, die de oudere Magdalena en Orinoco vervingen, voerden reeds de hakenkruisvlag in top. De meeste passagiers aan boord ervan behoorden tot deftige Duitse, goed-burgerlijke families van joodsen huize die, beroofd van hun identiteit als Duitser, een zeer ongewisse toekomst in Centraal- en Zuid-Amerika tegemoet gingen. Op een van die schepen arriveerde een kleine, gemoedelijke man uit Praag, die in het ruim een lading Tsjechische schilderijen had liggen en deze en passant wilde verkopen.
Hij riep mijn hulp in voor het organiseren van een verkoop-expositie op het eiland. Er werd een comité gevormd uit mensen die volgens mij best als aspirant-kopers konden worden beschouwd. Het zaaltje van het Kransgebouw, een protestants liefdadigheidsbolwerk in Otrabanda, werd de Tsjechische réfugié ter beschikking gesteld. De expositie werd slecht bezocht, maar de comité-leden voelden zich, zoals ik voorzien had, verplicht een of meer schilderijen te kopen. Nu, ze behoefden zich niet bekocht te voelen, want hoewel het geen meesterwerken waren, het niveau was zeer bevredigend. Ook Engels kocht een paar werkjes, en tijdens die expositie ontmoette hij enkele dames en een zeer jong meisje, Lucila Boskaljon, de dochter van een hoge ambtenaar die tevens het plaatselijk filharmonisch orkest dirigeerde.
Zij was heel, heel jong. Heel schuchter. Heel typisch Otrabanda. Het moet die familie Boskaljon wel enige zelfoverwinning gekost hebben hun dochter in het huwelijk te laten treden met een macamba-dokter, maar dat huwelijk werd een doorslaand succes. Nu zou het onnodig zijn om in een herinneringboek als dit het huwelijk van een Hollandse arts met een Curaçaos meiske te memoreren, ware het niet dat juist deze Lucila Engels, aangemoedigd door haar echtgenoot, die een actieve belangstelling kreeg voor tekenen en schilderen, een der belangrijkste beeldende kunstenaressen van het eiland is geworden.
Reeds eerder schreef ik dat Charles Eyck zijn bewondering voor het werk van Lucila niet onder stoelen of banken stak. Sandberg, die het eiland na de oorlog enkele malen bezocht en er veel goed werk verrichtte, exposeerde het, samen met schilderijen van Chris Engels, in het Amsterdamse Stedelijk Museum. Zo ontstond ook ver buiten het eiland voor die schilderkunst ruimere belangstelling.
| |
| |
Van oudsher was Otrabanda een broeinest van het onverwachte. Een wijk waarin begaafde en zelfs meer dan begaafde mensen werden geboren en waar ook de grootste geleerde die Curaçao ooit heeft voortgebracht, professor doctor Enrique Eduardo Ecker, het levenslicht zag.
Ecker, in zijn familiekring bekend als Enriki, heb ik persoonlijk slechts enkele malen, en dan nog zeer terloops, ontmoet. Zijn levensbeschrijving dank ik aan Engels, die via zijn Lucila aan hem verwant is. De vader van Enriki handelde in strohoeden en werd daar bepaald niet rijk van. Hij was een van die bekende Spaanse redenaars en in de loge der vrijmetselaars een grote persoonlijkheid. Hij streed levenslang voor verbetering van het onderwijs op het eiland, maar toen zijn zoon Enriki de lagere school verlaten had en verder wilde studeren waren de middelen ontoereikend. Het werd flessen spoelen in de Botíca, en op hoop van zegen deed men een beroep op het gouvernement voor steun bij de studie. Het werd Wageningen, waar hij tot landmeter werd opgeleid. Op het eiland was voor een landmeter weinig werk, en zo besloot deze Curaçaoënaar in navolging van anderen naar de Oost te vertrekken, waar hij werk vond op een Duitse plantage. In zijn vrije tijd bereidde hij zich voor op het toelatingsexamen voor het Europese hoger onderwijs en deed zijn doctoraal examen in de geneeskunde aan de universiteit van Oxford. Van daar ging het naar de Verenigde Staten, waar hij bij een hoogleraar, een patholoog anatoom, assistent werd, en zijn grote leerboek over de biochemie schreef dat hem in deskundige kringen wereldfaam bezorgde. Vervolgens werd hij in Amerika hoogleraar en lid van de Amerikaanse ‘kankercommissie’. Nog steeds vinden in Washington D.C. de zogenaamde ‘Ecker seminars’ plaats, waar ieder jaar uitgelezen voordrachten worden gehouden. Enkele jaren geleden is hij aan kanker overleden, de ziekte waarvan hij de oorzaken had pogen op te sporen.
Je kunt nog andere belangwekkende en boeiende persoonlijkheden noemen, echte Otrabanda-bewoners die net als hij over de gehele wereld gezworven hebben. De schrijver John de Pool is een hunner. Hij is op zeer hoge leeftijd in Zuid-Amerika overleden. José Maria Emirto de Lima, pianist en componist, vierde in de concertzalen van Latijns-Amerika triomfen. De jong gestorven Romulo Maduro was tot op zekere hoogte een man uit het Otrabanda-milieu. Hij wordt
| |
| |
nog steeds gerekend tot de meest frisse dichters van Venezuela. Ook een eenvoudiger man als de nog altijd werkzame koerantier José Helburg was echt iemand uit Otrabanda.
Hij woonde, doodarm, op een zolderkamertje waarvan een der muren bedekt was met stukgelezen boeken en tijdschriften. Geestdriftig vertelde hij me allerlei verhalen over het leven op Curaçao. Zo had hij eens een man gekend die meende een vogel te zijn. Om dat te bewijzen klom hij in een hoge boom om vanuit de top van die boom naar de eeuwige verten te zweven. Maar toen hij de boom verliet bleek hij tot ontsteltenis van zijn vrienden de wetten der zwaartekracht te hebben onderschat. Jaren later vond ik deze Icarusachtige geschiedenis die José me met kleur en verve toevertrouwde in een liedje terug van de Jamaicaanse zangeres Louise Bennett. Het verhaal zal wel een fragment zijn van levende folklore die zich ook ver buiten de Antillen voortzet.
Al deze mensen werden, de een op een hoger, de ander op eenvoudiger niveau, gedreven door hun opvattingen van ‘beschaving’. Zij ontwikkelden zich, vertelde Engels me toen we over dit facet van Otrabanda van gedachten wisselden, terwijl zij toch maar een heel eenvoudig punt van uitgang hadden. Een schooltje in de Breedestraat of zo. Zij sloegen daarna de vleugels uit, vertrokken dikwijls naar de vreemde, maar hun eiland vergaten zij nooit.
Naast de uitzwervers, waarvan mensen als Ecker, De Lima en De Pool goede voorbeelden zijn, kende men de thuisblijvers. De mensen die plichtsgetrouw en punctueel als ambtenaar hun werk deden. Over die mensen schreef Engels me eens een brief, die ik hier graag wil citeren: ‘Toen Prinses Juliana tijdens de oorlog een bezoek aan Curaçao bracht werd ik uitgenodigd voor de officiële receptie. Intussen had ik de adjudant van de gouverneur goed leren kennen, zodat ik die even opbelde en opmerkte dat ik erg dankbaar was voor de uitnodiging, maar dat ik me als een gewone Hollandse dokter op dit eiland beschouwde terwijl er toch heel wat mensen waren, van hier geboortig, die bij zo'n staatsontvangst beslist eerder dan ik recht op een uitnodiging hadden en die misschien over het hoofd werden gezien. De adjudant besprak dit vraagstuk met zijn gouverneur en deze liet me vragen een lijst samen te stellen. Gelukkig kon ik de hulp inroepen van een expert bij uitstek, en zo lukte het een lijst van gepensioneerde hoofdambtenaren van Curaçaose afkomst samen te
| |
| |
stellen, die klonk als een klok. De door mij voorgedragen erefiguren werden in de ontvangstzaal van het gouvernementshuis verzameld totdat de toekomstige koningin zou arriveren. Ze stonden er te trappelen van ongeduld, want velen hadden een wat grote prostaat en moesten bij herhaling van het toilet gebruik maken. Maar 't was een charmant geheel en waarschijnlijk hebben ze nooit geweten door wie ze zo plotseling uit het stof werden gehaald. Waarschijnlijk vonden ze het vanzelfsprekend. Want zij kenden hun eigenwaarde wel.’
Ik voor mij denk dat die mensen wel wisten wie hen uit het stof der vergetelheid haalde en dat ze hem daarvoor op onuitgesproken wijze dankbaar waren. Met zeer kleine en schijnbaar onbelangrijke dingen werkte Engels mee aan het versmallen van de kloof die tussen Curaçaoënaars en Nederlanders dreigde te ontstaan.
In datzelfde Otrabanda heeft Engels weer later het letterkundig tijdschrift De Stoep opgericht en hij heeft daarmee jonge mensen uit Otrabanda de weg gewezen naar de schone letteren. Daar leefde ook eens de grootste schrijver van Curaçao, Cola Debrot, die in de jaren dertig, zij het zeer tijdelijk, terugkeerde naar het eiland waar hij als kind ter schole was gegaan en dat hij in 1969 onder zeer moeilijke omstandigheden zou verlaten. Misschien was hij onder de Curaāçaose ‘uitzwervers’ de grootste van allen!
|
|