| |
| |
| |
De komst van Gomez
In de kleine, maar steeds groeiende en in levendigheid toenemende stadstaat arriveerden in de jaren dertig drie mensen die hun stempel op de ontwikkeling van Curaçao zouden drukken. Mr. dr. Da Costa Gomez heeft zonder twijfel aan het staatkundige en openbare leven eigen richting gegeven, Cola Debrot, die evenals Gomez in de jaren dertig, zij het zeer kort, naar zijn eiland terugkeerde, heeft enerzijds het culturele, anderzijds het politieke leven in sterke mate beïnvloed. De arts Chris Engels heeft, afgezien van een kortstondig optreden in de politieke arena, vooral op cultureel gebied belangrijke daden verricht.
Gomez is ons helaas ontvallen, hoewel hij, evenals Daniele Manin in Venetië, in de herinnering van de bevolking bleef voortleven. Debrot heeft zich in Nederland teruggetrokken. Engels is nog steeds actief werkzaam in Willemstad. Hij beïnvloedt ook nu nog tot op zekere hoogte de culturele ontwikkeling van het eiland.
Gomez werd op het eiland Curaçao geboren. Debrot op het naburige Bonaire. Engels in Nederland. Het is kenmerkend voor de ontwikkeling die zich in de laatste veertig jaar voltrok dat deze hoogstaande mensen elkaar beschouwden als Antillianen én als Nederlanders.
Enkele dagen nadat Da Costa Gomez op het eiland arriveerde zag ik hem op straat lopen. Ik werd onmiddellijk door zijn verschijning getroffen. Iemand vertelde dat hij de nieuwe rabbijn was van de sefardische gemeente. Een paar dagen later wist ik dat hij geen rabbijn was maar ‘praktizijn’. Hij zou de zoon zijn van een bediende uit een winkeltje in de stad. Ten slotte vertelde men dat hij een geleerde was en niet een gewone praktizijn maar een dokter in het recht, een ‘doktoor’.
Zijn proefschrift over ‘het wetgevend orgaan van Curaçao’ was uiteraard al verschenen. Ik wil niet beweren dat het in Willemstad niet eens verkrijgbaar was in de paar boekwinkels die de stad kende, maar het lag bepaald niet in de etalages en het werd zeker niet gelezen. Noch door jonge mensen op zoek naar nieuwe levenswaarden, noch door deskundigen die zich bij de inhoud van dat voor die tijd
| |
| |
waarlijk revolutionaire boek betrokken hadden kunnen voelen.
Gomez' komst op het eiland viel ongeveer samen met de Ethiopische oorlog. Hoewel Ethiopië voor de gemiddelde Curaçaoënaar een onduidelijk land moet zijn geweest, was men in deze oorlog sterk geinteresseerd. Het Nederlandse Rode Kruis organiseerde toen een medische expeditie naar het verre land. Men wilde hulp verlenen aan slachtoffers van de oorlog. In Nederland werden ten bate van die medische expeditie inzamelingen gehouden. Van mijn kant besloot ik via mijn krantje een beroep te doen op de inwoners van Curaçao. Van alle kanten, zelfs ver van het platteland, kwamen zeer eenvoudige, vriendelijke, politiek geenszins geïnteresseerde mensen naar mijn kantoortje om soms zeer kleine bedragen te brengen voor dit doel. Niet alleen had het streven van het Rode Kruis aller sympathie, maar tevens kozen velen partij vóór Ethiopië en tégen de Italianen. Men was niet neutraal maar voelde zich bij deze laatste koloniale oorlog ook persoonlijk betrokken.
Het is mogelijk dat meer recente conflicten zoals zich voordeden in de Congo, het huidige Zaïre, of in Nigeria niet tot de verbeelding van het Curaçaose publiek spraken, de oorlog in Ethiopië, waar een blank volk een gekleurd volk wilde onderwerpen, deed dat in hoge mate. Nu vielen de komst van Gomez en zijn eerste openbare optreden op het eiland tijdens een arbeidsconflict bij de oliefabrieken ongeveer met die Ethiopische oorlog samen. Spoedig begon men vergelijkingen te maken tussen de ‘doktoor’, zoals men hem al noemde, en de Abessijnse leiders.
De behoefte mensen of bepaalde gebeurtenissen te identificeren met mensen of gebeurtenissen elders is op Curaçao, evenals op andere Westindische eilanden, bepaald opvallend. Wanneer een griepepidemie en een stormramp zich gelijktijdig voordoen, krijgt de epidemie de naam van de orkaan, naar Amerikaanse zede, dus een meisjesnaam. Aan het feit dat men Gomez ging noemen naar Afrikaanse leiders, zij het soms wat spottend, moet niet te veel gewicht gehecht worden. Maar wel van belang is de eigenaardige liefde die hij al heel spoedig na zijn komst op het eiland wist te wekken onder velen die later volgelingen werden en zich met trots Gomistas noemden.
In een brief van 9 januari 1972 schreef Engels me: ‘Het begon, al ontbrak het ons aan een Boven Digoel, geheel in stijl. Da Costa Gomez werd, na de staking van 1936, door de toenmalige gouverneur
| |
| |
1 Het huis ‘Stroomzigt’ met het Ruiterbeeld van Marino Marini
| |
| |
2 Breedestraat in Punda naar een tekening van Cornelis Springer
| |
| |
3 Een oud-Curaçaose plantersfamilie
| |
| |
4 Een Curaçaos landhuis
| |
| |
5 Een cunucuhuis (plattelandswoning), zoals zij nu nog bij grote landhuizen staan
| |
| |
6 Het gebouw van de vroegere sociëteit ‘De Gezelligheid’
| |
| |
7 De schipbrug die Otrabanda met Punda verbindt
| |
| |
8 De kerk in het fort Amsterdam
| |
| |
Van Slobbe keurig netjes naar de Bovenwinden gedirigeerd. Maar Boven Digoel of Bovenwinden geven slechts uitstel van executie.’
Nu is de verleiding groot nadruk te leggen op het feit dat Gomez door de toenmalige overheid, zij het tijdelijk, naar de Bovenwinden werd gedirigeerd. Beter is het nadruk te leggen op het feit dat zelden of nooit een pas op het eiland gearriveerd ambtenaar zich hals over kop in de sociale strijd wierp. Zonder aarzeling. Zonder enig voorbehoud. Volledig.
Al spoedig keerde hij terug naar zijn eigen stadstaat, waarover hij in zijn proefschrift zo uitvoerig had geschreven. Ondanks zijn teleurstellende ervaringen bleef hij de politiek stellen boven de ambtenarij, en zo werd hij een rooms-katholiek politicus, vertegenwoordiger van de enige politieke partij die zich tot dan toe op Curaçao had gevormd.
In die partij werd de toon aangegeven door de heer Sprockel. Hij was een der nobelste en beste geesten die ik op Curaçao gekend heb. Ook deze John Horris Sprockel had tijdens een arbeidsconflict de politieke arena betreden. Hij was van huis uit onderwijzer. Hij had in Nederland een opleiding genoten en kan als een der eerste bursalen beschouwd worden. Als velen van de bursalen die in een veel latere periode zijn sporen zouden volgen, keerde hij terug, gehuwd met een Nederlandse vrouw. Ook Gomez, in zekere zin een bursaal, was toen met een Nederlandse gehuwd.
In het jaar 1923 werd Curaçao verontrust door een conflict in de haven. Er brak een bootwerkersstaking uit en aan het einde van dit conflict werd de hoofdagent van de Koninklijke Scheepvaart Maatschappij, de heer Menkman, slachtoffer van geweld. Dit nam niet weg dat juist hij als geen ander levenslang een ongeneeslijke liefde voor Curaçao behield en over het eiland vele belangwekkende, vooral historisch georiënteerde artikelen en boeken heeft geschreven. Tijdens dit conflict trad de sociaal bewogen jonge onderwijzer die Sprockel was naar voren, en sedertdien bleef hij als lid van de Koloniale Raad een op de voorgrond tredende rol vervullen.
Hij genoot door zijn levenshouding, zijn integriteit, zijn welbespraaktheid, zijn gevoel voor rust en orde, in brede kring grote waardering. In vele opzichten was Sprockel in zijn Nederlandse jaren gevormd, en in zekere zin leefde hij geheel naar Nederlands patroon.
| |
| |
Gomez was anders. Levendiger, larmoyanter en bovenal op uiterst natuurlijke wijze briljanter dan de mensen in zijn omgeving. Hoewel hij zonder twijfel ook invloed van de Nederlandse studiejaren had ondergaan, gelukte het hem zich snel aan te passen aan het Antilliaanse leefpatroon, zodat mensen die hem in Nederland hadden gekend misschien wel moeite zouden hebben gehad hem op de Antillen te hérkennen.
Bovendien beschikte hij als geen ander in die dagen over het vermogen moeilijke begrippen als ‘autonomie’ te vertalen in eenvoudige woorden. Hij had daarmee, vertelde hij me eens gedurende onze lange vriendschap, de grootste moeite, gewend als hij was aan academische betoogtrant en academische denkwijze.
Zo duurde het niet lang of de ‘doktoor’ begon de oudere, bedachtzame, deftige, uiterlijk zeer donkere maar in leefwijze typisch Nederlandse hoofdonderwijzer Sprockel te evenaren, zonder dit overigens bewust te willen. Nu zijn een man als Gomez en de bijna dweepzuchtige liefde die hij bij velen wist te wekken slechts te begrijpen tegen de achtergrond van de groeiende tegenstellingen tussen de zich op het eiland vestigende Nederlanders en de Antillianen. Volgens Gomez waren de ‘jiu di Corsow’, de Curaçaoënaars of ‘landskinderen’, Nederlanders. Geen Nederlandse onderdanen, geen inheemsen, geen ingeborenen of ingezetenen maar Nederlanders. Ten gevolge van bijzonder slechte communicatie en een goede dosis onwil bij de Nederlandse wetgever, alsmede ten gevolge van oorzaken die op Curaçao zelf gezocht moesten worden, misten de Curaçaose Nederlanders een aantal elementaire rechten die de Europese Nederlanders, in Nederland, wel hadden, en daaronder noemde hij in de eerste plaats het kiesrecht.
De vraag in hoeverre het Curaçaose volk voor dit kiesrecht rijp zou zijn, een vraag die sedert de afschaffing van de slavernij in 1863 de gemoederen bezighield tot diep in de twintigste eeuw, bestond voor Gomez eenvoudig niet. Dit volk, zei zijn trots hem, is daarvoor rijp. Niemand kan dit volk dit recht betwisten, zoals men het evenmin het recht kan betwisten op plaatselijke autonomie, een zelfstandigheid zoals kleine en grote gemeenten in Nederland ook bezitten. Maar aan de andere kant werd de vraag of het Curaçaose volk beoordeeld kon worden naar Nederlandse maatstaven door Gomez ontkennend beantwoord. Men moest in hoge mate rekening houden
| |
| |
met de specifieke eigenschappen van de Antillianen, hun denktrant en gevoelsleven. Hij verweet staatslieden uit de vorige eeuw gebrek aan inzicht in het volksleven. Hij kon dat doen, want als iemand in staat was juist daarmee rekening te houden dan was het Da Costa Gomez.
Het is mogelijk dat Gomez zich in zijn jonge jaren bewogen heeft tussen jonge katholieken die, studerend aan de universiteit van Nijmegen, relaties hadden met De Paal van Ton Kerssemaker of Aristo van Wouter Lutkie, en het is zelfs mogelijk dat hij onder invloed is geweest van mensen die toen aan een soort elite-dweperij leden, maar in zijn proefschrift treedt hij duidelijk naar voren als democraat, als strijder voor algemeen kiesrecht, te verlenen aan de bevolking van Curaçao en de Antillen in het algemeen.
Daarmee stond Gomez midden in de ontwikkeling die zich begon te voltrekken in het gehele Caraïbische bekken, dat, afgezien van de republieken Haïti, Cuba en Santo Domingo, uit koloniën bestond, waar men op zijn best een zeer beperkt, aan census- en capaciteitengrenzen gebonden kiesrecht kende. De Britse autoriteiten, evenals sommige Nederlandse, waren van mening dat de bevolking in haar totaliteit niet rijp was voor algemeen kiesrecht.
Over tal van onderwerpen wisselde ik in de loop der jaren met Gomez intiem van gedachten. Eerst op mijn hotelkamer in Willemstad. Later in Den Haag op zijn kleine werkkamer in de Lange Houtstraat, toen hij, als ambtenaar aan het toenmalige ministerie van overzeese rijksdelen toegevoegd, zowel aan het Nederlandse als aan het Curaçaose politieke leven vorm gaf. Nog later tijdens zijn moeilijke nadagen op het eiland, in zijn huis aan Caracasbaai, waar hij woonde met zijn tweede, op het eiland geboren vrouw.
Vele gesprekken herinner ik me alsof ze de dag van gisteren gehouden zijn. Zo vertelde hij me eens dat een vooraanstaand Curaçaoënaar van goeden huize enthousiast met hem mee trok tijdens verkiezingstochten door de cunucu. Die deftige Curaçaoënaar was, net als Gomez, licht gekleurd. Zij vonden in de cunucu, zei hij, de eenvoudige, donkere man terug. De wijze waarop Gomez over de plattelandbewoners sprak had soms iets dweperigs, iets dat misschien ook is te vinden in de kringen van Vlaamse edelfascisten, en in de kringen van Westeuropese en Russische socialisten uit de vorige eeuw. Hij kon over de cunucu-man spreken op een onvergetelijke,
| |
| |
bijna Gorteriaanse manier, alsof in de cunucu-man het heil van de mensheid, althans van de Curaçaose mens belichaamd was, zoals volgens anderen in het ‘proletariaat’ of in de landbouwende bevolking van het tsarenrijk geheimzinnige krachten scholen die zuiverend en reinigend de gehele mensheid van de ondergang zouden kunnen redden. Die hoop, dat verlangen naar zuiverheid, naar vernieuwing, naar de dag van morgen, heeft zich in de afgelopen honderdvijftig jaar in vele landen gemanifesteerd. In Europa...ook op Curaçao. Het verschijnsel begon zich onmiddellijk te manifesteren op het eiland na Gomez' komst. En zeker is het wel dat hij zelf in zijn gelukkigste ogenblikken wel eens dacht dat de dag van morgen reeds op het eiland was aangebroken.
Zijn lyrische beschrijvingen van het edel cunucu-volk zijn mij altijd bijgebleven en hebben mijn leven persoonlijk verrijkt en warmer gemaakt.
Maar er was nog veel meer. Gomez was ook een merkwaardige natuurkenner. Ik herinner me dat ik hem eens van de bushalte afhaalde in Hilversum. We wandelden, het was in het voorjaar, naar ons huis langs het prachtige park dat onze gemeente daar heeft aangelegd. Hij kende iedere boom, iedere struik, noemde namen, sprak over bladvormen en bloeiwijze en verbaasde me door zijn uitgebreide kennis. Ik moest daaraan terugdenken toen ik tijdens mijn laatste bezoek aan Curaçao het ‘hofje’ bezocht met bloeiende bomen en allerlei dieren, een planten- en dierentuin tegelijk, dat, zo vertelde Horacio Hoyer me, als een soort nalatenschap van Gomez beschouwd moest worden.
Zoals vele andere Zuidamerikaanse en Westindische politici stond hij afkerig tegenover Europese begrippen als rechts en links. Da Costa Gomez was nationalist, een man, geboren in een zeer eenvoudig milieu in Willemstad, bewoner van een kleine stadstaat, die hij, als mijn pater dominicaan in de kerk van de dogen in Venetië, letterlijk aanbad. Hij droomde van een samengaan van allen voor het ideaal van een vrij, autonoom Curaçao, bewoond door mensen die, hoewel van andere afkomst, dezelfde rechten zouden genieten als Nederlanders in Nederland. Onder al die rechten was het kiesrecht in een bepaald stadium het belangrijkste. Want uit dat recht zou de vorming voortkomen van de nieuwe autonome gemeenschap. Gomez wist - en hij wist het zó goed dat het zelden tot een gesprek daarover kwam -
| |
| |
dat Curaçao, afhankelijk als het is van Venezolaanse oliebronnen, moeilijk op eigen benen kon staan, en hij kende bovendien de eeuwenoude binding met Nederland en Nederlanders grote waarde toe. Hij streed niet voor onafhankelijkheid maar voor samenwerking met Nederland in wat hij formuleerde als ‘een nieuwe stijl’.
Omdat hij nu eenmaal niet in de geijkte links-rechts tegenstellingen kon denken was Gomez juist ten tijde van zijn Londense periode tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij deelnam aan de besprekingen van de toenmalige ‘adviesraad voor het koninkrijk’, bijzonder welkom. Ook daar waren abstracties als links en rechts tijdelijk naar de achtergrond gedrongen door de nood waarin het hele rijk verkeerde. Hij sloot vriendschappen met politici die later als conservatief werden beschouwd en met mensen die later een progressieve staatkunde vertegenwoordigden. Hij sloot die vriendschappen omdat de nationalist Gomez slechts één doel voor ogen had: Curaçao! Tussen links en rechts bewoog hij zich met het grootste gemak, maar toen in Nederland de tegenstellingen weer scherper werden na de oorlog dreigde Gomez een onbegrepen figuur te worden.
‘Hij is mij een te gladde vogel,’ meende Koos Vorrink, met wie ik tijdens diens politieke nadagen menig gesprek over de Westindische ontwikkeling voerde. Vorrink, wiens integriteit voor mij boven alle twijfel is verheven, en die een diepe invloed uitoefende op mijn allerjongste vormingsjaren, identificeerde Gomez met het stereotiepe beeld dat ook Nederlandse intellectuelen zich van gladde, goed van de tongriem gesneden Latijnsamerikaanse diplomaten en politici hadden gevormd. Maar hij had met dergelijke mensen eigenlijk zelden kennis gemaakt. Hij had zich evenmin verdiept in de achtergronden van hun leven. Toen ik Vorrink eens zei, dat men mijns inziens de gouverneur van de Antillen beter door de bevolking kan laten kiezen dan hem te laten ‘aanwijzen’ door een Nederlandse regering was hij bijna geschokt en voegde me toe, dat we in zo'n geval alle invloed zouden verliezen. Een mening die me, met het voorbeeld van Portorico voor ogen waar in die dagen Muñoz Marín tot gouverneur gekozen was, bepaald overdreven leek. Maar ook een socialist als Muñoz Marín zou op een Vorrink en andere Nederlandse politici een vreemde, exotische indruk gemaakt hebben. Ook vrees ik dat Vorrink - en wat voor hem geldt, geldt in even sterke mate voor vele andere politici uit die tijd - nooit de moeite genomen had de
| |
| |
geschriften van Gomez diepgaand te lezen. Terwijl Gomez op zijn beurt wel diepgaand de geschriften had gelezen van H.A. van Kol, een der eerste socialistische kamerleden van Nederland, en een man wiens verzamelde werken en uitspraken juist nu herdruk waard zijn.
De tegenstellingen in de politiek, tegenstellingen die Gomez zelf opriep en die vooral kort na de oorlog op Curaçao voelbaar werden, toen naast de bestaande katholieke partij een nieuwe ‘democratische partij’ ontstond, vormden voor hem een struikelblok. Misschien was hij onbewust gaan geloven in de voorstelling die zijn volgelingen van hem maakten. Zij zagen in hem een soort profeet, misschien wel, om een wat meer Westindische term te gebruiken, een ‘brujo’, een magiër, een ‘wishimang’ zoals de Surinamers zo kernachtig zeggen. Zij zagen in hem vooral de man die de mensen op het eiland een eigen gezicht, een eigen identiteit verleende. Wel was men Nederlands burger, maar toch een burger die anders werd behandeld dan de burgerij in het moederland. Maar juist dat ‘moederland’, term vol affectie, zou grootmoedig genoeg zijn om daarin te voorzien. Men was daartoe grootmoedig genoeg, dank zij onder andere de fijnzinnige Kernkamp, de man die de ronde-tafel-conferenties na de oorlog leidde en die samen met Gomez en anderen vorm en gestalte gaf aan dat vóór de oorlog nog zo vage, onduidelijke begrip ‘autonomie’.
Het volk op Curaçao bewonderde in Gomez, onmiddellijk na zijn komst op het eiland, de redenaar, de moedige man, die zich offers getroostte, maar ook de geleerde. Het meer patricische deel van de bevolking erkende in hem de hoog beschaafde jiu di Corsow. Men bewonderde zijn eruditie, zijn wijze van formuleren, maar bovenal zijn optreden tegenover alle mensen, arm en rijk, zijn elegantie en menselijkheid. Twee eigenschappen die hem tot een voortreffelijk rechter hadden kunnen maken als niet zijn politieke carrière hem daarbij in de weg had gestaan.
Na aanvankelijke moeilijkheden kreeg Gomez al spoedig de wind mee. De opvolger van gouverneur Van Slobbe, de heer Wouters, eens kapitein der wielrijders, daarna burgemeester van Eibergen en na een sprongmutatie gouverneur van de Antillen, en zoals hij eens zei van huisuit een katholiek politicus, nam de herziening van de staatsregeling ter hand. Met goedkeuring van de centrale regering in Den Haag werkte hij een reglement uit dat binnen zeer strikte census- en
| |
| |
capaciteitsgrenzen aan een deel van de bevolking dan toch het kiesrecht zou geven. Daar bijna iedere rechtgeaarde jiu di Corsow aan het betalen van belastingen een hartgrondige hekel heeft, was men in het algemeen bereid, ook al met het oog op eventuele latere verkiezingen, met papieren in de hand zijn kennis te demonstreren of zich te onderwerpen aan een eenvoudig examen dat door een kleine commissie onder voorzitterschap van rechter Desertine werd afgenomen. Het droeg allemaal nog een wat schertsend, weinig ernstig karakter. Maar men was zich wel bewust dat men een allereerste stap had gedaan. Een stap die, toen Gomez verdergaande eisen stelde, sommige mensen schrik aanjoeg omdat men in die kleine, donkere, begaafde man niet in de eerste plaats de Curaçaose nationalist zag maar vooral de rooms-katholieke politicus. Een speeltuig in de hand van een bisschop die achter de schermen oppermachtig de touwtjes in handen hield.
De volkskerk van Curaçao, eens gesticht door die sociaal bewogen Amsterdamse priester Niewindt in de eerste helft van de negentiende eeuw, was inderdaad tot een machtige instelling uitgegroeid, maar men was er niet in geslaagd, hoe volks de Kerk ook mocht zijn, het priesterkorps te bemannen met Curaçaoënaars. De missie werd uitsluitend geleid door Nederlandse priesters. Zij stond onder leiding van de Limburger monseigneur Verriet. Deze rustige priester was niet een geheimzinnige, achter de schermen werkende intrigant die slechts naar macht streefde, maar veeleer een wat boerse, gemoedelijke man, vol waardering voor het streven van een jongeman als Gomez, die hij als een zijner adepten beschouwde.
Het ogenblik brak aan dat ook in katholieke kring de vrees groot werd dat Gomez' streven naar landelijke en eilandelijke zelfstandigheid zou uitmonden in een anti-Nederlandse stemming. Zo iets werd door het overgrote deel van de leidende katholieken ten enen male afgewezen. Curaçao was Nederlands, zei men, en dat moest het blijven. En dat was het ook, zoals tijdens de oorlog en daarna duidelijk werd.
Gomez poogde in de Staten, toen het beperkte kiesrecht gebonden aan census- en capaciteitsgrenzen al een feit was, zijn idealen te verwerkelijken. Die idealen liepen - en daarin schuilt de tragedie - parallel met de uit idealen gegroeide structuren van Europese democratische landen.
| |
| |
Gomez en vele andere Westindische politici in Trinidad, Jamaica en Barbados wilden moederlandse modellen imiteren. Nederland algemeen kiesrecht, Curaçao algemeen kiesrecht! Het parlementaire stelsel van Nederland moest op de Antillen nagevolgd worden. De gehele moderne Caraïbische geschiedenis zit vol met dergelijke imitatieve elementen. De tijd om eigen lot in eigen hand te nemen leek nog niet aangebroken.
In de Curaçaose gemeenschap staat de man centraal. Men is ‘macho’. Gomez begreep eerder dan wie ook dat de vrouw een grote rol in het openbare leven zou gaan spelen. Vooral nadat hij met de Katholieke partij brak, kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog, en zijn eigen Nationale Volks Partij oprichtte, sprak hij op talloze vergaderingen in de ‘Cas' di Pueblo’ steeds en steeds opnieuw tot vrouwen, waaronder echte barrio-leidsters scholen die een veel diepere invloed op het openbare leven uitoefenden dan men oppervlakkig zou denken.
Hij bewoog zich in alle kringen. Samen met Chris Engels en andere vrienden werkte hij mede aan de opbouw van een boekententoonstelling in de club ‘De Gezelligheid’, een gebeurtenis waarbij ik voor het eerst nader kennis maakte met Engels, de dichter-schilder van ‘Stroomzigt’.
|
|