Zeeziek zijn in een Januari-nacht lijkt haar terecht een ramp. Overigens is het onstuimig uitwaaieren van de boeggolven en het wegspoelen van de witte krinkels in het mineraalblauw van den zeespiegel een verfrisschend gezicht.
Het is een nacht voor ongestoorde radio-ontvangst. De jonge tweede marconist schakelt juist over op de laatste jazz-bubbels van Londen. Hij heeft behoefte aan een beetje muziek. Geen klankje spriet weg tusschen zijn oor en de microfoonschelp. Hij kan nu nadenken over Phyl: klein, blond, goed gevormd, 19 jaar, stenografieles.
Hij stopt zijn ooren met muziek dicht en wandelt nu met Phyl in de duinen. Hij stelt voor, een smal pad te nemen.
Phyl: - Het is heerlijk warm vanavond. Waar komt dat vreemde licht vandaan?
Hugo: - Ik houd van je.
Phyl: - Er komt toch niemand aan?
Hugo: - Het is doodstil.
Phyl: - Wat is je hand warm.
Hugo: - Voel je?
Phyl: - Niet knijpen.
Hugo: - Ze zijn zoo zacht.
Phyl: - Ik ben heelemaal zoo.
Een ander zal er zijn vingers insteken, maar Hugo stopt zijn ooren met muziek dicht, als hij zich aan de wereld onttrekt en in gedachten voor Phyl, bij Phyl, met Phyl, naast Phyl, enz. wil zijn. Thuis, als de radio aan staat, pleegt hij Phyl naar de achterkamer, waar de divan staat, mee te tronen.
Nu speelt het jazz-orkest in de radio ‘Eine Nacht in Monte Carlo’. Om de 61/2 maat heft zich langs beide zijden van het schip een boeggolf.