Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIV.
| |
[pagina 426]
| |
del in zyn Ryk toe te laaten: 't welk hy zig, van hunnen kant, insgelyks, beloofde.’ Voorts hadden de gezanten ook last gehad, om, met de deelgenooten in den handel op Oostindie, overeen te komen, wegens het ongelyk, welk deezen zig hielden aangedaan te zyn, door de Nederlandsche Oostindische Maatschappye, die een hunner schepen in de Indien bemagtigd hadt. Doch of hun dit gelukte, heb ik niet konnen vinden. De wederzydsche onderzaaten hadden elkanderen nog andere schade ter zee aangedaan; waarover ook klagten vielen. Eindelyk, hadden de gezanten byzonderen last van Prinse Maurits, om den Koning genoegen te geeven, wegens het gedrag van den Heere Gaspar van Vosbergen, die, door zyne Doorlugtigheid, naar Oranje gezonden was, en beschuldigd werdt, den Roomsch-Katholyken aldaar niet wel gehandeld te hebbenGa naar voetnoot(c). Zy keerden, spoedig, en, zo ik meen, al in Gras- of Bloeimaand, te rug. Uit eenige byzondere aantekeningen, bespeur ik, dat men, in den aanvang der handelinge, sterk geklaagd hadt, van 's Konings wege, over het doóden van Oldenbarneveld en het vasthouden van verscheiden' andere braave mannen, onaangezien 's Konings herhaalde voorspraak; ook over een schimpschrift van Aarsens, dien men niet schroomde eenen bedrieger te noemen, en gestraft wilde hebben. Doch de Gezanten hadden, hierop, niet dan goede woorden tot bescheid konnen geeven. Naar Engeland vertrokken Jonkheer Jakob van Wyngaarden, Heer van Benthuizen, Jakob Ka- | |
[pagina 427]
| |
merling, Pensionaris van Delft, Albert Sonk, Albert Bruinink, Jakob Schotte en Jonkheer Fredrik van Ferwou tot MartenahuisGa naar voetnoot(d). De Heeren van Randwyk en Joachimi trokken naar de Duitsche HovenGa naar voetnoot(e). Daarentegen was Jakob van Ulefeld, Rykskanselier van Deenemarke, in Lentemaand, herwaards gekomen, om, uit den naam van den Koning, zynen meester, een Verbond van Vriendschap en onderlinge bescherming te sluiten met de Vereenigde GewestenGa naar voetnoot(f). Wy hebben, te voorenGa naar voetnoot(g), gezien, dat de verbindtenissen met Zweeden, de Hanze-Steden en de Duitsche Hoven, voor eenige jaaren, gemaakt, de vriendschap tusschen Deenemarke en deezen Staat niet weinig hadden doen verkoelen. Doch het aanwassend gezag van 't Huis van Oostenryk deedt Christiaan den IV. omzien naar eene nieuwe verbindtenis met de Vereenigde Gewesten. Men trof ook een Verbond,Ga naar margenoot+ op den negenden van Oogstmaand, waarby, onder anderen, bedongen werdt, dat de Verdragen, met de nabuuren der Deenen, in den jaare 1613 en sedert geslooten, niet ten nadeele van Deenemarke zouden mogen uitgelegd worden. Voorts, zou men, wegens den onderstand, dien men elkanderen verschaffen zou, nader overeenkomen, in eene Byeenkomst van wederzydsche Gemagtigden, die, sedert, te Breemen, gehouden werdt. Doch men kwam hier niet volkomen overeen. Ook werdt hetGa naar margenoot+ getroffen Verbond niet bekragtigd, door Ko- | |
[pagina 428]
| |
ning ChristiaanGa naar voetnoot(h). De gezanten van Lubek en Hamburg, die in den Haage waren, deeden him best, om het bevestigen van dit Verbond te beletten. Ook maakte Amsterdam zwaarigheid in eenige uitdrukkingen, die in het zelve gevonden werdenGa naar voetnoot(i). Wyders, ontving men, dit jaar, in den Haage, gezanten van de Graauwbunders, van GeneveGa naar voetnoot(k), en van den Keurvorst van Brandenburg, die allen, op hun verzoek, met geld ondersteund werden. Ook deedt de Koning van Poolen den Staaten wederom zyne bemiddeling aanbiedenGa naar voetnoot(l), die, gelyk meermaalen, beleefdelyk afgeweezen werdtGa naar voetnoot(m).Ga naar margenoot+ Met den Keurvorst van Brandenburg werdt, op den vierden van Zomermaand des jaars 1622, een Verbond van onderlinge Bescherming getroffen. De Staaten beloofden, by het zelve, den Keurvorst te zullen handhaaven in zyn Regt op Kleeve, Gulik en Berg: waartegen de Keurvorst een Regement van duizend knegten, in der Staaten dienst, zou onderhouden, zo lang dit Verdrag duurde, 't welk bepaald was op twintig jaaren, na dat hy in 't gerust bezit der gemelde Landen gesteld zou zyn; en nog vyfhonderd man, voor den tyd van een jaar. Voorts zou hy den Staaten een derde voldoen van de buitengewoone kosten, vereischt tot het bemagtigen van eenige Plaatsen, in de genoemde LandenGa naar voetnoot(n). | |
[pagina 429]
| |
|