Vaderlandsche historie. Deel 10
(1754)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 258]
| |
IV.
| |
[pagina 259]
| |
Edelen 't geweer afhame, hen voorts, bewaarende, tot dat men, hierop, het goedvinden der algemeene Staaten verstaan zou hebben. Te gelyk, verklaarde hy, dat men hen, zyns bedunkens, met eene bestraffing, onder handtasting, zou mogen ontslaan: gelyk geschieddeGa naar voetnoot(h). Van der Myle, sedert, onder de hand, gewaarschuwd,Ga naar margenoot+ dat men naauw op hem lette, week uit den Haage naar Rotterdam, van waar hy den Thesaurier de Bye kennis gaf, dat hy, uit droefenis over 't gebeurde, zig, voor eene poos, buiten den Haage dagt te onthouden. Hy vertrok, terstond, naar Frankryk, alwaar hy, den negenden van Herfstmaand, aankwam. Doch, in't volgende jaar, keerde hy wederom in den HaageGa naar voetnoot(i). Verscheiden' andere Persoonen, vriendschap gehouden hebbende met den Advokaat, weeken, ten deezen tyde, ook ten Lande uit. Uitenbogaard veriiet den Haage,Ga naar margenoot+ op den zelfden dag, dat de Advokaat gevangen werdtGa naar voetnoot(k). Ook toog de Heer van Moersbergen, zyne brieven, uit den Haage naar Utrecht geschreeven, te vooren, geligt hebbende uit der Staaten KamerGa naar voetnoot(l), naar MunsterlandGa naar voetnoot(m). Tresel zelf nam de vlugt: ook de Predikant Taurinus, Schryver der Weegschaale, die, kort hierna, te Antwerpen, overleedtGa naar voetnoot(n). Eenige anderen waren in vreeze van te zullen gevat worden; schoon zy niet wyken dursden. 't Gemeen werdt haast van degevangenis derGa naar margenoot+ | |
[pagina 260]
| |
drie Persoonaadjen onderrigt, door eene gedrukte Verklaaring, die, op den dag der gevangenis, zonder ondertekening of drukkers naam, by der Staaten drukker, uitkwam, en voor het werk gehouden werdt van eenige Heeren, uit de algemeene StaatsvergaderingGa naar voetnoot(o), veelligt dezelfden drie, die te Utrecht geweest waren. In deeze verklaaring, werdt voor reden van de gevangenis gegeven ‘het ontdekken van verscheiden' zaaken, te Utrecht en elders, waarvan voor deezen groot agterdenken geweest was, en die strekten, tot nadeel der Gewesten in 't gemeen, en van elk byzonder Gewest, niet zonder vermoedelyk gevaar van den staat van't Land, en van een bloedbad, in Utrecht en in verscheiden' Steden van Holland: van welke ontdekte zaaken Oldenbarneveld, Hogerbeets en de Groot voor hoofdbeleiders werden. gehouden: waarom zy, door de algemeene Staaten, gevat waren, op dat men hen hunne bedryven, uit hunne hegtenis, mogt doen verantwoorden, naar behoorenGa naar voetnoot(p).’ Ga naar margenoot+Met het uitkomen deezer Verklaaring, werden de verdenkingen en beschuldigingen van Landverraad en handel met Spanje wederom leevendig onder 't gemeen. De gevangenen werden lelyk ten toon gesteld, in allerlei Blaauwboekjes, rymen, liedjes, die nu eenen vryen loop haddenGa naar voetnoot(q). Veelen stelden voor zeker, dat men gruwelyke stukken, te Utrecht, | |
[pagina 261]
| |
ontdekt hadt; waarop de algemeene woorden der Verklaaringe, dat men zaaken te weeten gekomen was waaromtrent men voorheen vermoeden gehad hadt, verkeerdelyk, toegepast werden. Nogtans, zou ik niet durven verzekeren, dat eenige Gemagtigden der algemeene Staaten den Advokaat niet verdagt gehouden hebben van ontrouw. Doch 't gene zy,Ga naar margenoot+ deswege, te Utrecht ontdekt hadden, was, zo ver my gebleeken is, van zeer weinig gewigt. Gysbrecht van Harteveld, Domheer der Kerke ten Dom, en Johan van Weede, Sekretaris derzelfde Kerke, hadden, op den derden van Oogstmaand, 's daags voor de verandering der Regeeringe te Utrecht, schriftelyk, verklaard, ‘dat Jonkheer Johan van Oostrum hun, omtreat drie maanden geleeden, in zekere herberg, gezeid hadt, dat de Heeren Staaten den loop zyner Doorlugtigheid wel zouden sluiten, alzo zy genoeg bemerkten, waar hy heenen wilde. En gevraagd zynde, by wat middelen?’ zou hy geantwoord hebben, dat, als de Prins het Land van Utrecht en eenige Steden van Holland, of van andere Gewesten wilde aantasten, met de harde hand, de Staaten beslooten hadden, agt- of tienduizend soldaaten aan te neemen, en dezelven te leggen, in Rotterdam, Hoorn, Kampen en Zwolle, waarna men den Prinse zou aanzeggen, zo gy ons niet wilt met vrede laaten; zullen wy genoodzaakt zyn met den Aartshertoge van Oostenryk te verdraagen voor ons zelven, en ons onder zyne gehoorzaamheid te begeeven.’ Voorts zou van Oostrum hier hebben bygevoegd ‘dat men zulk een verdrag | |
[pagina 262]
| |
met den Aartshertoge zou konnen maaken, waarby vryheid van Godsdienst bedongen, en alle vrees voor dwinglandy voorkomen werdt: al het welk hy verklaarde, niet uit zig zelven te zeggen; maar, terstond, van goeder hand, uit de voornaamsten, verstaan te hebbenGa naar voetnoot(r).’ Doch uit deeze verklaaring, die in zig zelf weinig om't lyf hadt, kon nog minder, ten laste van Oldenbarneveld, worden beslooten. Voorts hadt, veelligt, Nikolaas van Berk, die nu Burgemeester te Utrecht geworden was, reeds iets gezeid, ten laste des Advokaats, waarvan hy, wat laater, ook eene schriftelyke verklaaring gaf, welker inhoud en klem wy, hierna, onderzoeken zullen. |
|