Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
ryk en Groot-Britanje, 't Bestand nu geslooten ziende, stondt, tegen 't einde van Zomermaand, op zyn vertrek: wanneer Jeannin geraaden vondt, eindelyk, een Vertoog te doen, ter algemeene Staatsvergaderinge, ten voordeele der Roomschgezinden in de Vereenigde Gewesten: 't welk hy, tot hiertoe, hadt uitgesteld. De Koning, zyn meester, hadt 'er hem, onlangs, nog toe vermaand. Doch de Engelsche gezanten hadden zig veele moeite gegeven, om te maaken, dat zulk een Vertoog geen' ingangvondt. Ondertusschen, was men, na 't sluiten van 't Bestand, hier te Lande, veel scherper geweest, tegen de Roomschen, dan te vooren: 't welk Prins Maurits en anderen noodig hielden, om te voorkomen, dat men 't oog niet naar Spanje wendde, of ten minste, naar zynen oudsten broeder, den Prins van Oranje, die zig, zo men meende, in zyn verblyf alhier, reeds te veele vrienden gemaakt hadtGa naar voetnoot(q) Jeannin besloot dan, kort voor zyn vertrek, een Vertoog in te leveren, behelzende ‘dat hy, tot hiertoe, uitgesteld hadt, voor de Katholyken in de Vereenigde Gewesten te spreeken, om geene verhindering toe te brengen aan de handeling van vrede of bestand, waarmede men bezig geweest was: doch dat hy, na 't gelukkig afloopen deezer handelinge, en 't bevestigen der vryheid van den Staat, geene zwaarigheid maakte, | |
[pagina 462]
| |
om, ook in dit opzigt, den last zyns meesters te voltrekken. Dat de Koning, tot het geeven van deezen last, bewoogen geworden was, door den Godsdienst, waarvan hy belydenis deedt, en door het bezef van de nuttigheid, die, uit het inwilligen van zyn verzoek, voor den Vereenigden Staat zelven, te wagten was. Dat de Staaten den Katholyken, zo niet door openbaar besluit, ten minste by oogluiking, vrye Godsdienstoefening behoorden te gunnen, om dat zy zulk een aanzienlyk getal uitmaakten, en de lasten des krygs, nevens anderen, zo veele jaaren, gedraagen hadden; waarom hun ook eenig deel toekwam van de vryheid, die 'er door verworven was. Dat men deeze vryheid niet genoot zo lang men God niet, vryelyk, naar zyn geweeten, dienen mogt, gelyk de Staaten zelven wel wisten: hebbende zy het verkrygen of behouden van deeze vryheid, altoos, onder de voornaamste oorzaaken van het aanneemen der wapenen, gerekend. Dat, om gelyke oorzaak, ook in andere deelen van 't Christenryk, zelfs in Frankryk, geweldige beweegingen ontstaan waren, en overal met zulken gelukkigen uitslag, als of de voorzienigheid, daarmede, den Vorsten en Mogendheden hadt willen leeren, dat het geloof, niet door geweld, maar door de werkinge van den Heiligen Geest, voortgebragt werdt, en dat de verbetering der doolingen en misbruiken, die bedorven' menschen in den Gods- | |
[pagina 463]
| |
dienst tragten in te voeren, de eenige weg was, om de gantsche Christenheid tot één geloof te brengen. Dat zyn Koning, terwyl men badt, dat de Hemel de herten der Christen-Mogenheden en van het Hoofd der Kerke, tot deeze verbetering, beweegen wilde, niet naliet, alles aan te wenden, wat strekken kon, om de verbittering weg te neemen, die de voorgaande oorlogen, in zyn Ryk, verwekt hadden, en ten deezen einde, hun, die de zelfde Leer met de Vereenigde Staaten beleeden, vryheid van Godsdienstoefening verleend hadt: dat hy hiervan reeds de goede uitwerksels ondervondt, 't welk hem bewoog, den Staaten het inslaan van den zelfden weg aan te raaden. Dat de Koning de vrye oefening van hunnen Godsdienst niet in zyn Ryk gevonden hadt, en hierom, met regt, zou hebben konnen weigeren. Doch dat de Katholyken, hier, zo wel als de anderen, gestreeden hadden voor de gemeene vryheid; waarom hun ook het genot derzelve, geregtelyk, toekwam. Dat het weigeren van zulk eene vryheid nadeel zou konnen doen aan die van hunnen Godsdienst, in zulke Plaatsen, en onder zulke Mogendheden, daar zy de zwaksten waren. Dat de Staaten de begeerde vryheid, zonder eenig gevaar, verleenen konden, alzo de Katholyken, die hun getrouw gebleeven waren, in 't heetst van den oorlog, en terwylze de oefening van hunnen Godsdienst ontbeeren moesten, hun, onder 't | |
[pagina 464]
| |
genieten van vrede en vryheid, niet zouden afvallen: terwyl, daarentegen, het onthouden deezer vryheid hen tot mismoedigheid en wanhoop zou konnen brengen. Dat sommigen wel dreeven, dat de Staat gevestigd was op den Godsdienst, welken de Staaten beleeden, en dat eenen anderen te gedoogen de grondwet van 't Gemeenebest schondt; doch dat anderen, daartegen, met meer reden, inbragten, en uit verscheiden' schriften beweezen, dat zy, in 't eerst, alleenlyk vrye oefening voor hunnen Godsdienst zogten: altoos onderstellende, dat de Katholyke Godsdienst, daarbenevens geoefend zou worden. Dat de ondervinding ook alomme leerde, dat verscheidenheid van Godsdienst niet gevaarlyk was voor eenen Staat. Dat sommigen, ten onregte, waanden, dat de dwang, van welken men zig bediende, de Katholyken, te eerder, tot hunnen Godsdienst zou overhaalen, alzo 't veeleer te verwagten was, dat zy, hierdoor, standvastiger gemaakt zouden worden, in het aankleeven der Leere, welke zy nu volgden. Of zo dit niet gebeuren mogt, zouden zy, veelligt, tot eene openbaare veragting van God en den Godsdienst vervallen, en veel schadelyker onderzaaten worden, dan zy anders zouden geweest zyn. Dat men niet zeggen moest, dat het den Katholyken vry stondt, het Land te verlaaten; alzo men dit zulken, die 't Land hadden helpen winnen, met geen' schyn van regt, ver- | |
[pagina 465]
| |
gen kon, behalve dat, hierop, eene ontvolking stondt te volgen, die ongemakken naar zig zou sleepen, beter te bedenken, dan openlyk aan te wyzen. Dat, schoon alle deeze redenen de Staaten behoorden te beweegen, om den Katholyken de openbaare oefening van hunnen Godsdienst toe te staan, zyne Majesteit zig egter te vrede hieldt, zo men slegts gedoogen wilde, dat zy eenige oefening, in hunne huizen, hebben mogten, zonder gestoord, en, naar de strengheid der Plakaaten, gehandeld te worden. Dat men dit nog onder zulke voorbehoedsels zou konnen toelaaten, dat 'er geheel geene vrees voor gevaar overbleef; gelyk, by voorbeeld, zyn zou, te beveelen, dat de Kerkelyken, die in 't Land begeerden te woonen, zig by de Wethouders der Plaatsen, met goed getuigenis van hunne persoonen en gedrag, aangaven, en dat zy, die dit niet gedaan hadden, gebannen of zwaarer gestraft werden.’ De Gezant besloot, eindelyk, zyn Vertoog, met deeze woorden: ‘Gy ziet, myne Heeren, dat 's Konings verzoek, ten voordeele der Katholyken, op zo weinig uitkomt, dat het toestaan van het zelve u geen schynbaar nadeel kan toebrengen. Zy zullen 'er, nogtans, grooten troost uit ontvangen. Zy zullen 'er u altoos voor verpligt zyn. Hunne zugt tot de behoudenis en voorspoed van uwen Staat zal 'er vaster en bestendiger door worden. Zyne Majesteit zal u des ook grooten | |
[pagina 466]
| |
dank weeten, en oordeelen, dat gy een goed en wys besluit genomen hebt. Zo gy het tegendeel doet, zal hy altoos vreezen, dat uwe weigering de gemoeden der Katholyken van u vervreemden zal, en veroorzaaken, dat zy of 't Land ruimen, of nog snooder en gevaarlyker maatregels neemen. Hy vermaant hun, egter, geduldig te draagen, 't gene gy goedvindt te beveelen, zonder iets te onderneemen welk de rust en veiligheid van uwen Staat zou konnen stooren: hun, van zynen kant, verklaarende, dat zy, anders doende, eerder straf, dan zyne gunst en hulp waardig geoordeeld zullen wordenGa naar voetnoot(r).’ Dit Vertoog, den Staaten ter hand gesteld zynde, werdt, door hen, geheim gehouden, en niet aan de byzondere Gewesten gezonden: waarom 'er ook geen besluit op genomen werdt. Men deedt Jeannin egter hoopen, op de oogluiking, die hy begeerd hadt; waarmede, hy zig te vrede hieldtGa naar voetnoot(s): en de ondervinding heeft, naderhand, geleerd, dat men hem met geene vergeefsche hoop gevleid hadt. De Roomschgezinden hebben, door den tyd, grooter vryheid verkreegen, dan Jeannin voor hun verzogt hadt. Hy, hier nu niets meer te verrigten hebbende, vertrok, op het einde van Zomermaand, rykelyk beschonken, door de StaatenGa naar voetnoot(t). |
|