Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXI.
| |
[pagina 448]
| |
tot bewilliging in 't Bestand, welk toch, dagt hy, zonder deeze bewilliging, wel kon geslooten wordenGa naar voetnoot(f). Maar 't Bestand was zo dra niet gebragt, op eenen goeden voet van te zullen geslooten worden, of Jeannin vernieuwde zyn verzoekGa naar voetnoot(g). De Prins kreeg 'er kennis van, en bedankte 'er de Fransche gezanten voor. De Staaten beslooten, nog in Lentemaand, toen 't Bestand genoegzaam gereed was, den Prinse alle zyne wedden, beloopende tagtigduizend guldens in 't jaar, te laaten behouden, hem, daarenboven, in de plaats der brandschattingen en verbeurdverklaaringen, nog tagtigduizend guldens toestaande. In geval hy kwame te trouwen, beloofdenze hem nog vyfentwintigduizend guldens, jaarlyks; en zo hy ongehuwd kwame te overlyden, stondenze toe, dat Graaf Henrik Fredrik en deszelfs kinderen hem opvolgden. Jeanin zogt te wege te brengen, dat deeze vyfentwintigduizend guldens den Prinse, van nu af aan, werden toegelegdGa naar voetnoot(h). De Prins zag dit ook gaarne. Ook geschiedde het, sedertGa naar voetnoot(i). Maurits toonde nimmer genegenheid tot trouwen. Henrik de IV. zou niet gaarne gezien hebben, dat het geschied ware; zonder zynen raad in te neemen, en wenschte, dat hy zig liever met het Huis van Brandenburg of Hessen, dan met dat van | |
[pagina 449]
| |
Groot-Britanje verbondtGa naar voetnoot(k). Voorts, werdt de wedde van Graave Henrik Fredrik ook verhoogd, tot op dertigduizend guldens. De inkomsten van Graave Willem Lodewyk werden, insgelyks, vermeerderd, en beliepen nu omtrent vyftigduizend guldens, in 't jaarGa naar voetnoot(l). Daarenboven, bragten de Staaten en de Fransche gezanten te wege, dat de Aartshertogen den erfgenaamen van wylen den Prinse van Oranje driemaalhonderd duizend guldens eens beloofden, in vergoeding van verscheiden' inkomsten, deezen Prinse, eertyds, uit Brabant en Vlaanderen, toegelegd, toen de Hertog van Anjou de Nederlanden regeerdeGa naar voetnoot(m). Waarmede men het Huis van Nassau rekende schadeloos gesteld te hebben. |
|