Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
XII.
| |
[pagina 414]
| |
voorheen, geschied wasGa naar voetnoot(v).’ De Prins werdt, door dit schryven, een weinig nedergezetGa naar voetnoot(w). Jeannin vermaande de Staaten, by 't overleveren van 's Konings brieven, ook zo ernstig tot het Bestand, dat veelen, daartoe, meer neigden dan te vooren. Ook beval hy hun, van 's Konings wege, de eendragt aan, en het behoorlyk onderhouden der bezettingen; waarop zy, zyns oordeels; met raade van Prinse Maurits en Graave Willem, zonder uitstel, behoorden te voorzienGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ Weinige dagen verliepen 'er maar, of de yver van Oldenbarneveld haalde nog twee Hollandsche Steden over. Kort daarna, verklaarden zig nog anderen twee voor 't Bestand. Delft en Amsterdam waren nu de eenigsten, die nog bleeven dringen, op eene breeder erkentenis der vryheid: doch men hadt goede hoop, dat zy zig ook, eerlang, by de meerderheid, zouden voegenGa naar voetnoot(y). lk vind, dat de Advokaat, op den agttienden van Wynmaand, in 't byzyn van eenen uit de Edelen en negen of tien uit de Steden van Holland, eene geheime opening gedaan heeft van het bedenken, welk hy hadt, op de handeling der Zeeuwen, in het verwerpen van 't BestandGa naar voetnoot(z); doch waarin dit bestaan, en of het iet toegebragt hebbe, om de Leden in het Bestand te doen | |
[pagina 415]
| |
bewilligen, is my, nergens, klaarlyk, gebleeken. Alleenlyk blykt, dat de Prins, drie dagen hierna, ter Vergaderinge van Holland, verscheenen zynde, opening gevorderd heeft van zeker Geschrift, opgesteld om het Bestand smaakelyk te maaken: ook van zeker vermoeden, in de Vergadering, of by eenige byzondere Leden, voortgebragt ten zynen nadeele, en ten nadeele van zyn gantsche Huis: waartegen hy aanboodt, ook, schriftelyk, te willen opgeeven, wat grond hy hadt, om te vermoeden, dat zy, die zulke onwaarheden, ten zynen nadeele, verspreidden, regelregt naar Spanje wilden. Men antwoordde, hierop, dat men bereid was, zyner Doorlugtigheid over te leveren, 't gene voor en tegen 't Bestand in geschrift gesteld was. Dat de Vergadering geene kennis hadt van iets, welk, ten nadeele zyner Doorlugtigheid, voorgedraagen was; en dat zy hem verzogten, zig nader te openen, zo hy iet hadt tegen eenig Lid der VergaderingeGa naar voetnoot(a). Doch ik vind niet, dat deeze zaak eenig verder gevolg gehad heeft. |
|