Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijVII.
| |
[pagina 391]
| |
last, voor dezelven, bedekt te houden. Met Jeannin, moesten zy zig egter gemeenzaamst maaken, hem, inzonderheid, raadpleegende, over 't stuk der vryheid voor de Roomsch-Katholyken, het eerste en voornaamste, welk zy moesten zoeken te bedingen: waarby zy ook een deel der geestelyke goederen moesten tragten te rug te krygen. De vryheid der Vereenigde Gewesten moestenze, onbeschroomdelyk, erkennen, zonder iets te zeggen, of te doen, welk den Staaten argwaan geeven kon, dat de Aartshertogen zouden willen aangaan, tegen de verklaaring, deswege gedaan; aan welke, zy zig, in tegendeel, stipt dagten te honden. Zo zy 't wedergeeven der Domeinen en erfgoederen niet te wege brengen konden, moestenze, in de plaatse derzelven, eene jaarlyksche somme zoeken te verkrygen. Na 't afhandelen van deeze zaaken, van 't stuk des Koophandels, van de geleigelden, van de wederzydsche goederen, van de uitwisseling der Steden en Landstreeken en van de munte; moestenze den Vereenigden Staaten, behendiglyk, door middel der Paltsische en eenige andere Duitsche gezanten, inboezemen, dat het lighaam der Nederlanden magtig was, zo 't verbonden bleeve; doch van een gescheurd zynde, geschaapen scheen, uitheemschen Mogendheden ten prooije te worden: dat zy, hierom, wel zouden doen, zo zy de Aartshertogen tot hunne | |
[pagina 392]
| |
beschermers aannamen, of, ten minste zulk een verbond met dezelven slooten, volgens welk, elk, die een van beide aantastte, beider vyand werdt. En zo men ook dit niet te wege brengen kon, moest men, immers, hierin zoeken overeen te komen, dat geen van beide de vyanden des anderen, met raad of daad, zou mogen ondersteunen, of gedoogen, dat iemant zyner onderzaaten zig in derzelver dienst begave:’ uit welk byvoegsel, men ziet, datde Aartshertogen, schoon zy de Staaten voor vry erkend hadden, nogtans, poogden te bearbeiden, dat deeze vryheid hun niet ten nadeele strekte: ja zelfs een gezag over den Vereenigden Staat zogten, welk hun, door den tyd, gelegenheid zou konnen geeven, om de afgestaane heerschappy, wederom, te aanvaarden. Eindelyk, was den gezanten, by dit Berigtschrift, ook gelast ‘voor de belangen van den Graave van Oostfriesland, van den Hertoge van Kleeve en van den Keurvorst van Keulen, behoorlyke zorg te draagenGa naar voetnoot(z).’ Ga naar margenoot+ Men geloofde, in 't gemeen, dat Richardot dit Berigtschrift, uit agteloosheid, vergeten hadt. Ook beschuldigde hy zig zelven, deswege, in verscheiden' brieven, te gelyk klaagende, dat men het regt der volken geschonden hadt, met het verspreiden van zyn Geschrift, welk hy, door tusschenspraak van Jeannin, zogt te rug te | |
[pagina 393]
| |
krygen, en, zo ik meen, ook te rug gekreegen heeftGa naar voetnoot(a). Doch veele opmerkenden oordeelden, dat hy 't met voordagt agtergelaaten hadt, om te doen gelooven, dat de Spaanschen, in 't erkennen van der Staaten vryheid, ter goeder trouwe, gehandeld hadden, en om den Vereenigden Gewesten, omtrent een verbond van onderlinge bescherminge, gedagten in te storten, die men hun, mondeling, zo vroeg niet, zou hebben konnen geeven. 't Blykt, ten minste, dat de Aartshertog Albertus niet moeilyk geweest is, om dit voorvalGa naar voetnoot(b). 't Geschrift werdt, hier, verspreid, om den handel der Spaanschen, en vooral dien der Franschen verdagt te maaken, in zulk een teder punt, als dat van den Godsdienst was. Doch sommige voorstanders van 't Bestand meenden, dat het hun zo veel goed als kwaad doen kon. |
|