Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIV.
| |
[pagina 381]
| |
Steden en de ingezetenen van elke Stad, onderling, van verschillend gevoelen: hoewel de meeste stemmende Steden nog voor 't Bestand bleeven neigen. Terwyl de gemoeden, hier en daar, aanGa naar margenoot+ 't vlotten raakten, rieden sommigen, die voor den oorlog waren, Prinse Maurits, dat hy zig, openlyk en klaar, tegen 't Bestand verklaaren zouGa naar voetnoot(l). Hy deedt het ook, sedert, in hertige taale niet alleen, maar, daarbenevens, in eenen Brief aan de Steden den van Holland, gedagtekend den eenentwintigsten van Herfstmaand. Hy vertoonde in den zelven ‘hoe hy, amptshalve, verpligt, 's Lands meesten dienst te behertigen, niet nalaaten kon, den Steden voor te houden, dat de vyand, onder eene schoonschynende aanbieding van erkentenis van 's Lands vryheid, getragt, hebbende, tot handeling te komen, eindelyk, hadt doen zien, dat alles strekte, om de Staaten in te wikkelen, in eenen handel van bestand, geduurende 't welk, hy zig in staat zou zoeken te stellen, om ons te beoorloogen, als 't hem beter gelegen komen zou; of, 't gene meer te vreezen was dan de oorlog, om den Staat, door tweedragt en geschenken, te bederven. Dat de Landen, midlerwyl, geene verzekerde vrede hebbende, met de lasten deskrygs bezwaard zouden blyven. Dat de neering verloopen zou, vooral zulke, die aan den oorlog vast was, en | |
[pagina 382]
| |
die wel een derde der Ingezetenen voedde: waaruit, terstond na, of misschien wel voor 't uitgaan van 't Bestand, niet dan een schandelyk verdrag met den vyand, en eene slaafsche onderwerping aan zyne heerschappy te wagten was. Dat sommigen reeds begonden te spreeken van een bestand voor vier, vyf of zeven jaaren te sluiten, ja van 't verlengen der tegenwoordige wapenschorsinge voor den tyd van een jaar, en dat slegts met erkentenis van 's Lands oppermagt, door de Aartshertogen alleen, die meer niet dan Leenmannen waren van Spanje: doch dat zulke voorslagen wysselyk verworpen waren, by de Gemagtigden der Steden: waarby hy vertrouwde, dat zy volharden zouden. Dat, zo Filips en de Aartshertogen waarlyk voorhadden afte staan van de Opperheerschappy; zy ook geene zwaarigheid behoorden te maaken, om zulks, met duidelyke woorden, te verklaaren: dat men 't weigerde bewees, dat men nog gezind bleef, om ons, vroeg of laat, onder 't juk te brengen. Dat zy dwaalden, die dreeven, dat men deeze verklaaring niet noodig hadt; want schoon wyze, voor ons zelven, niet behoefden; was zy ons egter dienstig, met opzigt op de uitheemsche Mogendheden, die ons dan eerder voor vry zouden houden. Ook zouden 'er de Ingezetenen zelven door verzekerd worden, dat zy geene andere opgaande Zon te wagten hadden. Dat zy zig van hun besluit niet | |
[pagina 383]
| |
moesten laaten aftrekken, door het breed uitlmeeten van den nood der Landen, alzo dit voorstellen van 's Lands nood zelfs bewees, dat men hen tot iet schadelyks wilde brengen; zynde het niet gebruikelyk, iemant tot iet, welk in zig zelf voordeelig is, door den nood, te dringen. Dat hy, in 't geeven van deezen raad, niet op zig zelven zag, noch op 't belang van zyn Huis; maar, in navolging van zynen Heere Vader, hoogloffelyker gedagtenisse, alleen op 't welzyn van den Staat. Dat hy hun hierom riedt, te blyven, by het Staatswys genomen besluit van den dertienden van Wintermaand, laatstleeden, volgens welk, men in geene handeling van Vrede of Bestand wilde treeden, zonder dat 's Lands vryheid en Oppermagt, by dezelve, erkend werdt; en dat men, geschiedde dit niet, de wapenen zou hervatten. Dat hy hun vermaande, dat zy hunnen Gemagtigden ter Dagvaart wilden belasten, by dit besluit te blyven en met hem, in Landszaaken, goed verstand te houden: gelyk, met wylen zynen Heere Vader, plagt te geschieden, en gelyk, zonder roem gesproken, zyne langduurige diensten wel waardig waren: op dat de eensgezindheid, tot welvaart van de Landen, bevorderd, en alle misverstand geweerd mogt worden: 't welk hem altoos zeer aangenaam zou zynGa naar voetnoot(m).’ | |
[pagina 384]
| |
Uit dit schryven, is af te neemen, dat Prins Maurits, gelyk veelen, ten deezen tyde, van gedagten was, dat Spanje nimmer de Opperheerschappy over de Landen zou afstaan, by 't Bestand; en dat hy hierom meende, zig genoegzaam tegen 't Bestand te kanten, als hy te wege bragt, dat de Leden vast staan bleeven, op de erkentenis hunner vryheid. De brief werdt, ondertusschen, van elk niet eveens opgevat. Sommige Regenten, gewoon ter Dagvaart van Holland te verschynen, vonden 'er aanduidingen in, die hunne trouw, in 't volbrengen van hunnen last, verdagt maakte, by hunne medebroedersGa naar voetnoot(n). Ga naar margenoot+ Prins Maurits sprak nu, dagelyks, openlyk, tegen het Bestand: elk zoekende te overtuigen, dat 'er 't bederf der Landen uit te wagten was. Zyne bloedverwanten, huisgenooten en vrienden volgden zyn voorbeeldGa naar voetnoot(o): 't welk zo veel invloed hadt, dat verscheiden' Steden van Holland zyner meeninge toevielenGa naar voetnoot(p). Het aanwassen der partye, die tegen 't Bestand yverde, werdt, zelfs buitens Lands, ten breedsten, uitgemeten. In Frankryk, werdt, door iemantGa naar voetnoot(I), die, uit 's Prinsen naam, derwaards gezonden was, onvoorzigtig genoeg, ver- | |
[pagina 385]
| |
spreid ‘dat de meeste Steden van Holland en gantsch Zeeland eens waren met Prinse Maurits, die liever zou willen sterven, dan in het voorgeslaagen Bestand bewilligen. Dat de andere gewesten de wet van Holland en Zeeland, willens of onwillens, zouden moeten ontvangen. Dat Oldenbarneveld zyne misslagen begon te zien, en Maurits gunst te zoeken. Dat hy en de beide Aarsens den Staat verraaden hadden. Dat de Advokaat en de Griffier Aarsens groot gevaar liepen van hun leeven, of, ten minste, hunne ampten te verliezenGa naar voetnoot(q):’ gerugten, om welken uit te strooijen, Prins Maurits zelf, naderhand, verklaarde, gantsch geen bevel gegeven te hebben. |
|