Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII.
| |
[pagina 371]
| |
zy nu, volgens hunnen last, een veeljaarig Bestand voorsloegen en aanrieden, mids het, op goede en veilige voorwaarden, getroffen kon worden: onder welke voonvaarden, zy rekenden, dat het gemaakt wordt, als met vrye Staaten, op welken de Koning van Spanje en de Aartshertogen niets eischten; dat zy, geduurende 't Bestand, den vryen handel hadden, zo wel in de Indien, als in Spanje en in de Nederlanden; en dat zy behielden, 't gene zy, tegenwoordig, bezaten: waarby men, redelykerwyze, nog andere voorwaarden zou mogen voegen. Dat zy wel voorzagen, dat de Vorsten, met welken men zou moeten verdraagen, bezwaarlyk, tot deeze voorwaarden, zouden te brengen te zyn; doch dat, zo zy dezelven verwierpen, het hervatten der wapenen regtvaardiger, en de bystand der bondgenooten pligtelyker en gereeder zou zyn. Maar zo hunne partyen, in deeze voorwaarden, bewilligden, zouden de bondgenooten niet dan met veel misnoegen zien konnen, datze, door de Staaten, van de hand geweezen werden, inzonderheid, daar zy zig, tot het handhaaven van 't Bestand, verbinden wilden, op gelyke wyze, als zy, in geval van vrede, beloofd hadden te zullen doen. Dat het Bestand den Staaten gelegenheid zou geeven, om hunne zaaken in orde te brengen, hunne schulden af te doen, en hunne Regeering te hervormen; en, als zy wel vereenigd bleeven, de gedaante van ee- | |
[pagina 372]
| |
ne volkomen' vrede verkrygen zou. Dat de oorlog, daarentegen, zo groote zwaarigheden inhadt, en zulke, geweldige kosten vereischte, dat de bondgenooten niet ligtelyk te beweegen zouden zyn, tot het verleenen van den noodigen onderstand, indien men alle deeze zwaarigheden, tegenwoordig, door middel van een Bestand, voorkomen kon. Dat het misnoegen, welk zy thans opgevat hadden tegen hunne partyen, hen niet beletten moest, den heilzaamen raad, die hun gegeven werdt, te volgenGa naar voetnoot(u).’ Dezelfde voorslag werdt, ten zelfden dage, aan de Spaanschen gedaan, die, zo wel als de Staaten, antwoordden, dat zy 'er zig op beraaden zouden. Ga naar margenoot+ Jeannin hadt, te vooren, met Richardot, gehandeld, over de voorwaarden, welken hy dagt voor te slaan, en zonder welken, hy zig verzekerd hieldt, dat de Staaten geen Bestand zouden willen sluiten: en deeze scheen de meeste zwaarigheid te maaken, in het gedoogen der vaart op de Indien. Ook dagt hy, dat Spanje noode besluiten zou, om de Staaten voor vry te verklaaren. Doch Jeannin begreep, dat, wanneer, by zulk eene verklaaring, niet gevoegd werdt, voor altoos; men, na 't uitgaan van 't Bestand, niet zonder eenigen grond, zou beweeren konnen, dat de Koning wederom tradt in zyn voorgaand regt | |
[pagina 373]
| |
Ga naar voetnootv: hoewel hy, naderhand, den Staatschen zogt te beduiden, dat zulk een byvoegsel noodeloos was, en dat zy, voor vry erkend wordende, zonder eenige bepaaling van tyd, begreepen moesten worden, voor altoos, vry verklaard te zynGa naar voetnoot(w). De voorslag van een Bestand, rugtbaarGa naar margenoot+ geworden zynde, baarde, alomme, merkelyke beweegingen in de gemoeden. Gantsche jaar door, hadt het blaauwboekjes en naamlooze geschriften geregend, waarin men zwaarigheden opperde tegen de Vrede. Nu kwamenze, in grooter menigte, voor den dag, om 't Bestand haatelyk af te maalen. En 't hielp luttel, dat 'er, gelyk, te vooren, meermaalen, geschied was, tegenwoordig, wederom, een scherp Plakaat tegen uitkwamGa naar voetnoot(x); alzo het streng onderzoeken naar schryvers en verspreiders, voor strydig met de vryheid, aangezien, en daarom gemyd werdt. In sommigen van deeze schriften, werdt beweerd ‘dat, uit een bestand, verloop van ingezetenen, muitery, en, eindelyk, slaaverny te wagten was.’ Anderen maaten ten breedsten uit ‘de trouwloosheden en wreedheden der Spanjaarden, in Amerika, in Spanje zelf, en in de Nederlanden betoond:’ 't welk veelen nu ontydiger hielden, dan voorheen. Men haalde boeken aan, waarin geleerd werdt ‘dat verbonden, ten nadeele van het Roomsch | |
[pagina 374]
| |
geloof, of, tusschen Vorsten en Onderdaanen, geslooten, tot geen onderhoud, verpligtten.’ Ook hadt men niet vergeten, aan te merken ‘dat de vyand geene regenten van Steden, geene ingebooren' edelen, om te handelen, herwaards, gezonden hadt; maar Italiaanen, Spanjaards, Monniken, de bedrieglykste soort van menschen, die slegts kwamen bespieden, waar de Staat zwakst en minst verzekerd was. Zelfs schimpte men, van ter zyde, op de Fransche en Engelsche gezanten; en op de voornaamste Leden der Regeeringe, als hadden deezen zig, door, geschenken, laaten verleiden van hunnen pligtGa naar voetnoot(y).’ De brief van Lipsius, van welken wy, eldersGa naar voetnoot(z), gewaagd hebben, en waarin een bestand, als heilzaam voor den Koning van Spanje, werdt aangepreezen, kwam, omtrent deezen tyd, ook wederom in 't lichtGa naar voetnoot(a) Doch deeze schriften vermogten meer op 't gemeen,Ga naar margenoot+ dan op luiden van Regeeringe. Prins Maurits bragt redenen voort tegen 't Bestand, die sterker op deezen werkten, en, door welken, hy ook de Majesteit van Frankryk van de handeling des Bestands zogt af te trekken. Hy vertoonde deezen, schriftelyk ‘dat een Bestand de Landen, noodwendig moest doen vervallen, onder de Spaansche heerschappye. Dat men niet wist, of men, na 't eindigen van 't Be- | |
[pagina 375]
| |
stand, dezelfde vrienden zou hebben, als tegenwoordig. Dat Filips, wiens schatkist nu ledig was na 't uitgaan van 't Bestand, in staat zou zyn, om den oorlog, met meer geweld, te hervatten. Dat de Landzaaten, gewend aan de rust, die hun 't Bestand verschassen zou, daarna, zig liever onder 't juk van Spanje begeeven, dan de wapenen wederom opneemen zouden willen. Dat men, geduurende het Bestand, geen gelds genoeg zou willen opbrengen, tot onderhoud der bezettingen, op de grenzen, en in Gelderland, Utrecht, Friesland, Overyssel en Groningen, gewesten, welker ingezetenen meest Roomschgezind waren, en welken, hierom, niet dan door overmagt, by de Vereeniging, bewaard konden worden: gelykze 'er, voor 't meerder gedeelte, niet dan door geweld en wapenen, toe gebragt waren. Dat, de bezettingen in deeze gewesten verzwakt zynde, op derzelver getrouwheid, geen staat zou te maaken zyn, ten ware men, aldaar, de vrye oefening van den Roomschen Godsdienst onder 't oog eener maatige bezetting, gedoogde: waartoe, nogtans, de Staaten, bezwaarlyk, zouden konnen verstaan. Dat men, eindelyk, beginsels van tweedragt begon te bespeuren, in de Gewesten en Steden, die, door rust en ledigheid, geduurende het Bestand, stonden gevoed te worden, en, eerlang, zouden uitbarsten, tot o- | |
[pagina 376]
| |
penbaare verdeeldheid, welke den vyand schoone gelegenheid geeven zou, om de snoodsten, of zulken, die reeds te hemwaards neigden, om te koopen, tot bevordering zyner oogmerkenGa naar voetnoot(b).’ Ga naar margenoot+'t Was zeker, dat Prins Maurits merkelyke nadeelen lyden zou, by 't Bestand, zowel als by de Vrede, indien de Staaten hierin niet voorzagen. Zyne inkomsten hingen, voor een groot gedeelte, af van den oorlog, en stonden, in geval van vrede, merkelyk te verminderen. Hy genoot aanzienlyke Wedden, als Kapitein-en Admiraal-Generaal: hy trok een tiende van den buit, die op zee behaald werdt. Ook hadt hy zyn deel van de winst, die, uit de brandschattingen en vrywaaringen, werdt getrokken. 't Scheen, daarenboven, dat hy, in eenen tyd van vrede of bestand, minder noodig ware voor den Staat, voor welken hy, in oorlogstyd, zo dienstig geweest was, en waarin hy, geplaatst aan 't hoofd van een aanzienlyk Leger, zo veel gezags gehad hadt. Doch of deeze redenen den Prins ook eenigszins hebben doen werken tegen 't Bestand, is bezwaarlyk te zeggen. Vaster gaat het, dat hy, over 't byzonder nadeel, welk hy uit het Bestand te wagten hadt, niet openlyk geklaagd heeftGa naar voetnoot(b). Ook was, van de zyde der Staaten, in Wintermaand des voorleeden jaars, reeds ter Vergade- | |
[pagina 377]
| |
ringe van Holland voorgeslaagen, dat men, in geval van handelinge, verdagt zyn moest, om den Prinse eenige redelyke vergenoeging te geevenGa naar voetnoot(d). Maar de Staaten hadden meer dan ééneGa naar margenoot+ reden, om den raad der uitheemsche gezanten niet in den wind te slaan. Zy merkten aan ‘dat de onkosten des krygs, zo als dezelve, in de laatste jaaren, gevoerd was, de inkomsten der gemeene middelen, drie tonnen schats ter maand, overtroffen. Dat deeze onkosten zelven nog niet genoegzaam geoordeeld werden; alzo men nog zesduizend man, tot bewaaring der stroomen, boven het tegenwoordig getal troepen, welk vyf- of zesenveertigduizend man sterk was, en agt tonnen schats ter maand kostteGa naar voetnoot(e), meende noodig te hebben. Dat de schatkist der algemeene Staaten negen millioenen ten agteren was, en de byzondere Landschappen, te samen, tweemaal zo veel. Dat hier uit volgde, dat men den oorlog, in weerwil der Koningen van Frankryk en Engeland, met geene hoop van eenen goeden uitslag, doorzetten kon.’ Sommigen sloegen wel voor ‘dat men de grenzen van den Staat afsnyden, en alleen het hert des Lands beschermen moest: 't welk, met minder kosten, en zonder uitheemsche hulp, zou konnen geschieden.’ Doch dit voorstel werdt, | |
[pagina 378]
| |
by de meesten, te hard, en, zo het rugtbaar werdt, ook zeer gevaarlyk geoordeeld. De vrees voor oneenigheid, na 't sluiten van 't Bestand, als of men, rust van buiten hebbende, inwendig niet zou konnen rusten, werdt, als strekte zy den Landzaaten tot al te groote schande, voor ydel gerekend: hoewel de uitkomst, daarna, derzelver gegrondheid geleerd heeft. De meesten beweerden, dat men meer reden hadt, om te dugten, dat het gemeen, verneemende, dat men billyke voorwaarden van een bestand van de hand geweezen hadt, uit haat tegen de Regeering, weigeren zou de noodige lasten des krygs te draagenGa naar voetnoot(f).Ga naar margenoot+ De algemeene Staaten beslooten, derhalve, eenpaariglyk, op Zeelnd na, den uitheemschen gezanten te antwoorden, gelyk zy, op den dertigsten van Oogstmaand, deeden ‘dat zy gezind waren, naar voorslagen van bestand te hooren, mids hunne vryheid, by het zelve, niet onder voorwaarden, of voor zekeren tyd; maar eenvoudiglyk en voor altoos bevestigd werdtGa naar voetnootg.’ Ga naar margenoot+ De Spaanschen, een en andermaal uitgesteld hebbende, te antwoorden, op den voorslag der gezanten, gaven, eindelyk, den derden van Herfstmaand, te verstaan, dat 'er geene hoop was tot zulk een verdrag, als de Staaten begeerden. Zy stelden, daarentegen, op den negenden, voor ‘dat | |
[pagina 379]
| |
alles blyven zou in den staat, waarin het, tegenwoordig, staande de wapenschorsing, was, geduurende den tyd van zeven jaaren; mids de Koning van Spanje zig, binnen twee maanden, verklaarde, of hy de vaart op de Indien vry stellen, of, door de wapenen, betwisten wilde.’ Zy voegden hierby ‘dat 'er geene redenen zyn konden, waarom men de voormaals erkende vryheid der Vereenigde Gewesten, op nieuws, begeerde verklaard te hebben; alzo zulks bezwaarlyk te verkrygen zou zyn van den Koning van Spanje, die, in dit opzigt, zo handelbaar niet viel als de Aartshertogen. Doch zo de Staaten hierin geen genoegen namen, verzogten zy tyd tot den eersten van Wynmaand, om naderen last uit Spanje, te wagtenGa naar voetnoot(h).’ 't Voorstel der Spaanschen, door de uitheemsche gezanten, ter algemeene Staatsvergaderinge, overgebragt zynde, bleeven de Staaten by hun genomen besluit, Alleenlyk verklaardenze, den dertienden van Herfstmaand, op 't verzoek der gezanten ‘partyen den tyd van beraad, dien zy begeerd hadden, te zullen toestaan; mids zy, daarna, geen langer uitstel zouden verzoeken; maar, met den eersten van Wynmaand, vertrekken.’ Doch dit besluit, hoe streng ook, was niet streng genoeg, naar 't oordeel van Prinse Maurits en van de Zeeu- | |
[pagina 380]
| |
wen, die 'er geenszins in bewilligd haddenGa naar voetnoot(i). |
|