Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijII.
| |
[pagina 367]
| |
maand deezes jaars, de handeling aan 't haperen was, deedt hy een' keer naar Frankryk om 'er zynen meester mondeling over te onderhouden. Hy beduidde hem, ligtelyk, dat een bestand, waar by 's Lands vryheid erkend werdt, van gelyke nuttigheid was, voor 's Konings belangen, als eene vrede, en keerde, eerlang, met last, om tot zulk een bestand te raadenGa naar voetnoot(h), herwaards. Doch alzo Jeannin voorhadt, den Koning,Ga naar margenoot+ na 't sluiten van 't Bestand groot gezag te bezorgen, in de Vereenigde GewesenGa naar voetnoot(i), handelde men ook, omstandiglyk, over de middelen, om hiertoe te geraaken. Men was 't eens, dat zyne Majesteit zig, door geschenken, jaargelden en andere gunstbewyzen, vrienden moest maaken, in den Vereenigden Staat. Jeannin hadt hem, onder anderen, geraaden, den Huize van Nassau, en vooral Prinse Maurits, te begunstigen; schoon hy vaststelde, dat de Prins geen jaargeld aanneemen zou, om geene agterdogt te geeven aan de StaatenGa naar voetnoot(k). En Henrik hadt zig, hiertoe, reeds voor eenigen tyd, genegen verklaard; maar hy wilde den Prins, voor 't sluiten van 't verdrag, geen jaargeld doen aanbiedenGa naar voetnoot(l). In de tweede plaats, zogt hy Oldenbarneveld te winnen; Jeannin, al vroeg, verlof | |
[pagina 368]
| |
geevende, om deezen een aanzienlyk jaargeld van twaalfduizend guldens te belooven: hoewel hiervan niets kwam, voor dat Jeannin wederom in Frankryk geweest was. Beide de Zoonen van Oldenbarneveld waren, midlerwyl, aan 't Fransche Hof, metGa naar margenoot+ waardigheden vereerdGa naar voetnootm. En na dat Jeannin, uit Frankryk, te rug gekeerd was, boodt hy den Advokaat een geschenk aan, van 's Konings wege: welk, na lang weigeren aangenomen, en, door den Advokaat zelven, naderhand, op omtrent twintigduizend guldens, begrootGa naar voetnoot(n) werdt. Omtrent anderen, hadt hy diergelyken lastGa naar voetnoot(o); doch hoe hy daar ontvangen wierdt, is my, nergens, klaarlyk, gebleeken. De woorden van zyn Berigtschrift, die op dit doen van geschenken zagen, zyn, nogtans, te opmerkelyk, dan dat wyze, hier, niet geheellykGa naar margenoot+ zouden invoegen. Jeannin hadt den Koning gevraagd ‘of hy niet goedvondt, dat men Prinse Maurits en Graave Willem jaargelden aanboodt, en verklaarde, wat hy voor hun doen wilde, in geval hy, met hunne hulp, meester van den Vereenigden Staat mogt worden? ook, wat hy, in gelyk geval, voor den Heere an Barneveld begeerde te doen?’ Waarop de Koning, met deeze woorden geantwoord hadt: In geval van Vrede of veeljaarig. | |
[pagina 369]
| |
Bestand, zy aan Prinse Maurits toegestaan een jaargeld van tienduizend, en aan ieder der anderen twee, een van vierduizend guldens. Voorts geeft zyne Majesteit den Heere Jeannin vryheid, om, tot het gemelde einde, aan de genoemde Heeren, en aan alle anderen, zulke geschenken en jaargelden to belooven, als hy noodig oordeelen zalGa naar voetnoot(p). Uit welke woorden, klaar genoeg blykt, wat Koning Henrik, door zyne geschenken, zogt. Sommigen,Ga naar margenoot+ erkennende, dat de Advokaat geschenken van Frankryk genooten hadt, hebben zyn gedrag zoeken te verdedigen, met de noodzaakelykheid om 's Konings gunst te behouden, tot welvaart van den Lande. Zy voegen 'er by, dat anderen zulke geschenken zo wel en meer genooten hadden, dan hy, en dat 'er, in deezen Staat, nog geene wetten waren, die zulk ontvangen van geschenken verboodenGa naar voetnoot(q). Doch of deeze aanmerkingen Oldenbarneveld, in dit geval, genoeg verschoonen, oordeele de onpartydige Leezer. 't Natuurlyk en gemeen beschreeven Regtscheenen 't ontvangen van geschenken van uitheemsche Mogendheden genoeg ongeoorlofd te verklaaren, al deeden zulks de Lands wetten niet: inzonderheid, daar men wist, of met grond vermoedde, dat zulke Mogendheden, door hunne geschenken, gezag zogten in den Staat. Nogtans kan ik ook niet voorby, tot verdediging des Advokaats, aan te mer- | |
[pagina 370]
| |
ken, dat hy, naderhand, verklaard heeft, het geschenk van Frankryk ontvangen te hebben, in erkentenis van diensten, den Koning, in vroeger' tyd, beweezen, en in gevolg eener belofte, hem reeds, in den jaare 1598, gedaan; en dat hy nimmer, met iemant, over de opdragt der Heerschappye aan den Koning van Frankryk, in onderhandeling geweest wasGa naar voetnoot(r). |
|