Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
ten hervat. 't Gesprek gevallen zynde op de grenscheiding, vorderden de Spaanschen, dat de Staaten hun Brabant, Vlaanderen en Gelderland over de Waale zouden inruimen: waartegen zy Lingen, Oldenzeel en Grol overgeeven wildenGa naar voetnoot(r) Doch als deeze eisch, met verontwaardiging, verworpen was, wildenze de bewaaring der Steden, in de genoemde gewesten, wel, voor eenen tyd, aan de Staaten laaten; mids de Aartshertogen de opperste magt en 't regtsgebied over dezelven behielden. Dus toondenze zig mild, zoze zeiden, in 't verdeelen der Nederlanden, de sterkste gewesten in de magt hunner nabuuren laatende. Doch de onzen zagen dit anders in, en waren niet gezind iet af te staanGa naar voetnoot(s). 't Gerugt, dat men, over eene uitwisselingGa naar margenoot+ der Steden, in onderhandeling was, zig verspreidende, beslooten de Brabantsche Edelen en Steden, gezeten onder 't gebied van den Staat, hunne poogingen aan te wenden, om te beletten, dat zy lyk, om wederom, gelyk voorheen, regt van stemmen te verkrygen, ter algemeene Staatsvergaderinge. Na dat de hoofdsteden van Brabant, en laatstelyk Antwerpen zig aan Parma hadden overgegeven, waren de anderen, welken men te gering hieldt, om op zig zelven geregeerd te | |
[pagina 346]
| |
worden, gebragt onder de, Regeering der algemeene Staaten der zeven Vereenigde Geweste, en hadden van dezelven wetten en wethouders ontvangen. Bergen op Zoom, welk zig altoos aan de zyde der Staaten gehouden hadt, Breda en de anderen, welken, geduurende den oorlog, verlooren en herwonnen waren, eischten, sedert en nu, uit kragt der Utrechtsche Vereeniging, hersteld te worden in hunne vryheid, waaraan het regt, om ter Staatsvergaderinge te stemmen, verknogt was. Doch zy vorderden niet. De tyden waren tezeer veranderd, en 't gezag der Staaten reeds 'te wel gevestigd, dan dat zy zouden hebben konnen besluiten, om 't getal der stemmen, en te gelyk de moeite omze overeen te brengen te vermeerderenGa naar voetnoot(t). Ga naar margenoot+ De Wapenschorsing stondt, ondertusschen, te eindigen met Bloeimaand, die reeds verre verloopen was, toen Oldenbarneveld en anderen, die de vrede gaarne getroffen zagen, met veele moeite, te wege bragten, dat zy, tot het einde des jaars, verlengd werdt, onder beding nogtans, dat men, niet langer dan tot aan 't einde van Hooimaand, in onderhandeling zou blyven. De Prins en Zeeland hadden sterk gedreeven, dat de wapenschorsing, slegts tot aan 't einde van Hooimaaad, moest verlengd worden. En Utrecht en Friesland neigden zeer tot deeze gedagten. | |
[pagina 347]
| |
Doch Gelderland, Holland, Overyssel en Groningen wilden den stilstand doen duuren, tot aan 't einde des jaars. Men raadpleegde 'er over met de Fransche en Engelsche gezanten, die tot de meening van Prinse Maurits neigden; doch toen Oldenbarneveld hun vertoonde, dat men, onaangezien de wapenschorsing het jaar uit duurde, vaststellen kon, niet langer dan twee maanden in onderhandeling te blyven, veranderden zy van gedagtenGa naar voetnoot(u): waarop het besluit der Staaten volgde. Men was nu bezig, met handelen over 'tGa naar margenoot+ wedergeeven der verbeurde en aangeslaagen' goederen; waarover nieuwe geschillen ontstonden. Verreiken deedt, derhalve, een' keer naar Brussel, om op dit punt en op eenige anderen de meening der Aartshertogen, die 'er 't meeste belang by hadden, te verstaan. Na weinige dagen, te rug gekeerd, verklaarde hy ‘redelyk te zyn, dat de geleigelden, in den oorlog opgesteld, werden afgeschaft, met de vrede. Dat men de Steden van Brabant en Vlaanderen den Staaten laaten zou, mids het platte land om dezelven aan de Aartshertogen bleeve. Dat men byzonderen Persoonen niet slegts; maar ook den Vorsten hunne goederen behoorde wederom te geeven, alzo de majesteit en de voordeelen der heerschappye twee onderscheiden' zaaken waren; en de | |
[pagina 348]
| |
Aartshertogen, met het afstaan der eerste, niet moesten gerekend worden ook de anderen te hebben willen verliezen.’ Doch de Staatschen antwoordden hierop, ‘dat de heerschappy niet ontbloot kon worden van de Domeinen; noch de Steden van het omgelegen platte land en de Dorpen, zonder beide de heerschappy en de Steden te gronde te, helpen; en dat, zo men geene redelyker voorslagen te doen hadt, het raadzaamer ware de handeling af te breeken.’ De Spaanschen, nog aanhoudende, zeiden ‘dat, zo men de Domeinen al niet wilde wedergeeven, men, ten minste, geen' schyn van reden zou konnen vinden, om het wedergeeven der Vorstelyke erfgoederen te weigeren.’ Doch deeze fyne onderscheiding, tusschen Domeinen en erfgoederen, werdt, insgelyks, verworpen, alzo men, hier te Lande, van deeze tweederlei goederen nimmer tweederlei rekeningen gehouden hadt. De Spaanschen verklaarden wel niet duidelyk, wat zy, door Vorstelyke goederen, verstonden; doch 't bleek genoegzaam, dat zy zagen, op geheele Steden en Landstreeken in de Vereenigde Gewesten, den Vorsten, eertyds, by koop, of onder eenen anderen titel, aangekomen: waarom men hunne begeerte, in dit punt, onmogelyk kon inwilligenGa naar voetnoot(v) | |
[pagina 349]
| |
Hierna, werdt gehandeld, over eenige punten, door de Staarschen, voorgeslaagen.Ga naar margenoot+ Deezen hadden gevorderd, dat men, ter hunner verzekering, de Spaansche bezettingen den Nederlanden ruimen deedt. Doch de Spaanschen vonden zulk eenen woogen, eisch zeer onbillyk van hun, die zig van Fransche en Engelsche hulpbenden bedienden. Voorts, begeerden de onzen, dat de Spaanschen de Steden, die zy op den Duitschen bodem hadden ingenomen, wederom aan Duitschland afstonden: waarnaar zy even weinig luisterden. Verreiken toen wederom een' keer naar Brussel gedaan hebbende, werdt 'er gehandeld, over 't gebruiken der Voorregten, over 't aankomen van Oorlogsschepen op elkanders kusten, over 't verkiezen der Wethouderen, in de Steden, die, met de vrede, byzondere Heeren stonden te krygen, over de verzekeringen van het onderhouden der vrede, en van, over toekomende ongelyken, zonder voorgaande verklaaring, niet wederom de wapenen op te neemen. Doch over deeze punten, werdt men ook niet volkomen eens: 't welk toch weinig gebaat zou hebben, zo lang men over de voorgaanden bleef verschillen. Vooral hadt den Spaanschen gestooten, dat de onzen gevorderd hadden, dat het verdrag, niet slegts door de Aartshertogen, maar ook door de Staaten en Steden, onder derzelver gehoorzaamheid staande, bevestigd zou worden; schoon zulks met de aloude Ne- | |
[pagina 350]
| |
derlandsche gewoonte overeen kwam. Wegens 't stuk van den Godsdienst, verklaardenze, andermaal, te moeten toeven, met het voorstellen hunner meeninge, tot op de wederkomst van Neyen, die, langer dan men verwagt hadt, aan 't Hof van Spanje werdt opgehouden: waarop hun, nogmaals, toegestaan werdt, dat de tyd van handelen, die met den laatsten van Hooimaand verstreeken zou zyn, tot in 't midden van Herfstmaand, verlengd werdtGa naar voetnoot(w). Men bewoog hen, die voor 't afbreeken der handelinge waren, om hierin te bewilligen, door hun voor te houden, dat men de terugkomst van den President Jeannin diende af te wagten: die, terwyl de handeling sleepende gehouden werdt, naar Frankryk vertrokken was, om den Koning, zynen meester, verslag te doen van den staat der zaaken en zyne nadere bevelen te ontvangenGa naar voetnoot(x). De gezanten van Deenemarke, verdriet krygende in 't sleepen van den handel, en, gelykze zig niet ontzagen te zeggen, geenen zin hebbende, om ledige toekykers te zyn van een spel, welks beleid, geheellyk, aan Frankryk hing, namen, kort hierna, hun afscheid van de Staaten, en keerden naar huisGa naar voetnoot(y). |
|