Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXVIII.
| |
[pagina 338]
| |
te handelen hadt van de grenzen, van 't wedergeeven der goederen, van den buitenlandschen Koophandel, van de eenpaarigheid in de Munt en in de vryheden, den Engelschen, in den Koophandel als anderszins, toegestaan; van den Godsdienst en van de nabuurige VorstenGa naar voetnoot(a).’Ga naar margenoot+ De Staatschen vraagden, of het stuk van den Godsdienst, waarvan zy, en Filips ook, in zyne Brieven van bekragtiging, gewag maakten, zag op eene verbindtenis, dat de wederzydsche onderzaaten, reizende door elkanders gebied, geen' overlast, ter zaake van den Godsdienst, zouden te wagten hebben; dan of hunne meening ware, den Staaten wetten voor te schryven, waarnaar zy de kerkelyke zaaken, binnen hun gebied, zouden hebben te bestellen. De Spaaaschen, bedremmeld door deeze vraag, gaven voor antwoord, dat zy gewigtig genoeg was, om'er eerst het goeddunken hunner meesteren op te hooren, en dat zy, wanneer men de andere punten afgehandeld hadt, hunne meening, over dit, klaarer zouden voorstellenGa naar voetnoot(b). Ga naar margenoot+'t Stuk van den Godsdienst, de voornaame oorzaak des oorlogs, ging Filips en den Aartshertogen zekerlyk nog ter herte. Niet, dat zy zig nu konden voorstellen, de oefening van den Hervormden te beletten, binnen de Vereenigde Gewesten: maar zy | |
[pagina 339]
| |
zogten de vrye oefening van den RoomschKatholyken aldaar te bedingen. De Paus zelf spoorde hen hiertoe aan, hebbende, ten dien einde, den Kardinaal Bentivoglio naar Brussel gezonden, die den loop der Vredehandelinge, zorgvuldiglyk, gade sloegGa naar voetnoot(c). Doch alzo men wel voorzag, dat dit stuk veel haperings ontmoeten zou by de Staaten, en, waarschynlyk, aanleiding geeven, tot het afbreeken der Handelinge, wilde men het overweegen daarvan, tot op 't laatst, uitstellenGa naar voetnoot(d), en ondertusschen, ware 't mogelyk, de Franschen, die den zelfden Godsdienst beleeden, beweegen, om de hand te houden aan de vryheid der Roomschen, in de Vereenigde Gewesten. Henrik de IV. scheen dit bezwaarlyk te konnen afslaan, zo hy, die eertyds der Hervomde Leere toegedaan geweest was, zig niet verdagt maaken wilde van kleene zorg voor de Kerk, tot welke hy, naderhand, was overgegaan. Ook hadt hy zynen gezanten, met naame Jeannin, gelast, op de vryheid der Roomschen te dringen, by de Staaten; doch bescheidelyk en op den regten tydGa naar voetnoot(e): waaruit genoeg af te neemen was, dat hy deeze vryheid slegts welstaandshalve verzogt, en, zo wel als de Staaten, zwaarigheid zag, in 't geeven van openbaare vryheid van Godsdienstoefening aan eene gezindheid, onder welke 'er veelen waren, die men | |
[pagina 340]
| |
hieldt te zeer te neigen tot Spanje, en van welken men, met de minste verandering, inwendige beroerten meende te dugten te hebben. Voorts, oordeelden de Spaanschen, dat het geraaden ware, 't punt van den Godsdienst tot op 't laatst uit te stellen, alzo zy, om dit punt, de handeling afbreekende, veel eers meenden te moeten inleggen by de Roomsche Mogendheden, en vooral by den Paus; behalve dat zy Frankryk in 't ongelyk zouden stellen, zo men, van daar, niet goedvinden mogt, hunnen eisch, ernstig genoeg, te ondersteunen. De algemeene Staaten zagen ook liever, dat de handeling afgebroken werdt, om 't punt van den Godsdienst, dan om de vaart op de Indien. In 't eerste hadden alle de gewesten, in het tweede, alleen of voornaamlyk Holland en Zeeland belang. Men voorzag, derhalve, dat men 't ligt eens worden zou, als men de Vredehandeling, om 't stuk van den Godsdienst, zou moeten afbreeken. Doch wanneer zulks, eeniglyk of voornaamlyk, om de vaart op de Indien zou moeten geschieden, vreesd men voor verdeeldheid onder de gewesten alzo zulken, die meest gesteld waren op het voortzetten der Vredehandelinge, geen of byna geen belang hadden by den Indischen handelGa naar voetnoot(f) 't Schynt, dat de Spaanschen dit, naderhand, ook gemerkt, en daarom goedgevonden hebben, het sluiten der Vrede beide van de vaart op de Indien en van | |
[pagina 341]
| |
't stuk van den Godsdienst te doen afhangen; gelyk wy, hierna, zien zullen. |
|