Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXV.
| |
[pagina 328]
| |
terwyl dit hun, die een onvrugtbaar en moerassig land bewoonden, onmogelyk zyn zou, zo de scheepvaart hun, daartoe, geene middelen en kragten verschafte. Maar de nabuurige zeekusten waren, gingenze voort, niet in staat, om de groote menigte der ingezetenen te voeden. Men voer reeds, met twintig schepen op Guinea; met tagtig, op de Kabo Verdsche Eilanden; met omtrent twintig, op de andere kusten van Amerika, met veertig, op Oostindie. Agtduizend bootsgezellen ten minste werden, uit deeze vaarten, onderhouden, die, door het asstaan derzelven, op den dyk gezet, of genoodzaakt zouden worden, om elders hun bestaan te zoeken: een bedryf, vol van ondankbaarheid, jegens hen, die den Landen zulke treffelyke diensten gedaan hadden. 't Was hierbenevens, kenlyk, dat de winsten der Oostindische Maatschappye, sedert eenige jaaren, geweldig waren aangewassen, en, naar alle waarschynlykheid, nog verder stonden toe te neemen. Kambaja, Malabaar, Ceilon, Narsinga Koromandel en Queda waren, tot hiertoe, niet of naauwlyks bezogt. En kreeg men eens voet in China, kans was 'er, om, langs de Zuidzee, in Amerika te geraaken, en, omtrent het zuider aspunt, nieuwe Landen te ontdekken. De vaart op Spanje, schoon menze nog niet geheel kwyt geweest was, zynde de zelve, door middel der Franschen en Engel- | |
[pagina 329]
| |
schen, voortgezet, was niet te vergelyken ken by de Indische. Men wilde ons geeven, 't gene ons altoos wederom benomen kon worden; en daarentegen ontneemen, 't gene nooit wederom gekreegen zou konnen worden; alzo de Maatschappy, eens vernietigd zynde, nooit hersteld zou worden. Voorts waren ook de Oostindische schepen bekwaam ten oorloge, en konden, vermids zy altoos, gedeeltelyk, binnen 's Lands waren, in onvoorziene toevallen, altoos dienen tot eene Vloot voor den Staat. Van de schepen, op Spanje vaarende, was anders niet te wagten, dan dat zy den vyand, als 't hem lustte, ten prooy konden worden. Ook werdt, door de vaart op Spanje, de winst met den vyand gedeeld; in de Indien, strekte zy tot afbreuk van den vyand. Om te weeten, wat men hem vooral weigeren moest, hadt men slegts te zien, wat hy vuurigst begeerde, en wat hy voor de voornaamste reden hieldt, om welke, hy vrede zogt. Spanje hadt Oost- en Westindie te danken, voor dat aanzien, welk Filips nu andere Mogendheden versmaaden deedt. De nabuurige Vorsten hadden hier ook belang by, alzo de Vereenigde Gewesten hun onnut zouden worden, zo zy de zee kwyt raakten. De vyand spande al zyn vermogen in, om te konnen beschadigen, als hy 't goedvondt: de Staaten droegen slegts zorg, | |
[pagina 330]
| |
dat zy geene schade leeden, en wilden 't regt om te vaaren en te handelen, waar men goedvondt, zo wel als 't vry gebruik van lugt en grond, naar goddelyke en menschelyke wetten, allen menschen even na stellen. Die de zee slooten, en zelven alleen de markt der waaren wilden zetten, waren den zeeschuimeren gelyk, en zulken, die, door opkoop, duurte in 't kooren zogten te brengen. Naar 't oordeel der ouden, werden de wapenen regtvaardig gevoerd, tegen zulken, die iemant buiten hunne havens slooten; veel meer mogt men de wapenen opvatten, tegen hen, die iemant zogten te houden buiten de havens van anderen. Vrede, zonder vrye vaart, was geene vrede; maar eene geduurige vyandschap, waarin der eene partye het regt om zig te beschermen benomen was. Men kon ook der beproesde trouwe onzer Landsluiden geene grooter schandvlek aanwryven, dan door hen te verpligten, om de Indische Volken en Koningen, hunne bondgenooten, der Spaansche wreedheid ten prooy te laaten. 't Geschil over den handel op de Indien was van nu af vereffend, zo de Spanjaard slegts zyn woord hieldt, en ons bleef erkennen voor een vry volk, gelyk hy reeds gedaan hadt: en zo elk, gelyk beraamd was, bezitten bleef, 't gene hy reeds bezat: alzo ons, als een vry volk, niets voorgeschreeven, en de handel, | |
[pagina 331]
| |
onder 't gene wy bezaten, gerekend moest worden. Filips zogt den Staaten zynen afstand van de heerschappy duur aan te rekenen: doch hy hadt geenen afstand gedaan van 't gene hy nog bezat: zyn afstand was geene gift, maar eene erkentenis der waarheid, zonder welke hy geene vrede hoopen kon. Gaf hy vrede, hy ontvingze ook: en zyne zaaken liepen zo voorspoedig niet, dat het hem voegen kon, de vrede te verkoopen. Of twyfelde hy hieraan, hy mogt het, andermaal, bezoeken. Vergeefs was nu, veertig jaaren lang, zo veel bloeds gespild; vergreefs hadt men de wapenen opgevat voor de vryheid en tegen den tienden penning des Hertogs van Alva, dien verdryver vana allen handel; zo men zig, vrywillig, zulk eene zwaare slaaverny op den hals haalde, en zig geduldiglyk liet bannen uit het grootste gedeelte der weereld, door eenen vyand; daar men zulks nimmer van zynen wettigen Vorst zou hebben willen lydenGa naar voetnoot(n)’. |
|