Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV.
| |
[pagina 322]
| |
wederzydsche volmagten onderzogtGa naar voetnoot(a). De Aartshertogen hadden hunne gezanten gemagtigd, om, zo wel in den naam van Koning Filips, als in hunnen naam, met de Staaten te handelen. De Koning hadt de Aartshertogen, en zulken, die zy zouden aanstellen, hiertoe, by eene volmagt, die, eerst den tienden van Louwmaand laatstleeden, getekend was, bevoegd verklaard. Doch hy noemde de Aartshertogen Erf-Opper-Heeren der Nederlanden. Voorts, kwamen de bewoordingen, van welken hy en de Aartshertogen zig bedienden, overeen met de jongste verdragen van wapenschorsing en derzelver bekragtiging. Doch de Aartshertogen hadden het regt, hun door Filips verleend, niet duidelyk genoeg overgedraagen op de gezanten, die beloosden, in dit opzigt, verandering in hunne volmagt te doen maaken, tot genoegen der Staaten, in wier volmagt, alleenlyk, berispt werdt, dat hunne gemagtigden aan heimelyken last gebonden waren. Doch hierop werdt geantwoord, dat zulks den handel niet hinderen zou, alzo de Staaten, by der hand zynde, alles, waaromtrent men overeen gekomen was, terstond, door hunne toestemming, bevestigen zoudenGa naar voetnoot(b). Ga naar margenoot+ Men was nu overeen gekomen, dst de punten, die te vereffenen stonden, niet allen te gelyk, maar het een na het ander, | |
[pagina 323]
| |
zouden voorgesteld en afgehandeld worden. Doch vooraf kwam in overleg, ofGa naar margenoot+ men, van Vrede, of, van Bestand voor eenige jaaren, handelen zou. Tot het eerste, neigden de Staaten, die hunnen vyand nu op zyn zwakst zagen, en ligtelyk bevroeden konden, dat hy zig, door den tyd, wederom, herstellen, en de veranderingen, die in nabuurige Koningkryken komen konden, tot zyn voordeel, gebruiken zou. Maar de Spaanschen zogten Bestand; en hielden lang bedekt, dat zy geene Vrede, wel Bestand, op billyke voorwaarden, sluiten konden. De Fransche gezanten egter ook, volgens hunnen last, meest tot Vrede raadende, tradt men, over 't sluiten eener eindelyke Vrede, in onderhandelingGa naar voetnoot(c). 't Eerste punt, welk overwoogen werdt,Ga naar margenoot+ was de erkentenis van de vryheid der Vereenigde Gewesten. Oldenbarneveld, die 't woord meest voerde, verklaarde rondelyk, dat de Staaten niet verstonden, in handeling te treeden, voor dat deeze erkentenis geschied was. Ook deedt menze, overeenkomstig met het verdrag van wapenschorsingGa naar voetnoot(d). Wat ons aangaat, zeide Richardot, indien 't u lusten mogt, zelfs een Koningkryk te zyn, gy moogt; wy willen 'er ons niet tegen kantenGa naar voetnoot(e). 't Gebeurde, onder 't spreeken,Ga naar margenoot+ dat een der Staatsche Gemagtigden, de volmagt der Aartshertogen, die nog op | |
[pagina 324]
| |
de tasel lag, opneemende, merkte, dat er een zegel aan hing, voorzien met de wapens van alle de zeventien Nederlanden. Dit deedt hem zeggen ‘dat men, de wapens der Vereenigde Gewesten blyvende voeren, nog eenig regt op dezelven scheen te willen behouden: waarom hy begeerde, dat men deeze wapens zo wel agter wege liet, als men de naamen der Vereenigde Gewesten, uit de volmagt der Aartshertogen, gelaaten hadt.’ Richardot, die deezen eisch hard en onheusch vondt, antwoordde ‘dat de enz., die den titel der Aartshertogen besloot, hun regt betrof op de gewesten, welken niet in hunne magt waren, en welker titels zy, hierom, niet hadden willen aanneemen. Dat de Staaten nogtans zo weinig nadeel konden hebben van het gebruiken deezer titels en wapens, als de Koning van Frankryk hadt, van het voeren der naamen van Hertog van Bourgondie en Koning van Frankryk, door de Aartshertogen en door den Koning van EngelandGa naar voetnoot(f) of de Koning van Spanje van het voeren des naams van Koning van Navarre, door den voorigen bezitter.’ De Staatsche Gemagtigde hemam hierop, ‘dat Koningkryken door hunne eigene Majesteit beschermd werden; doch dat vrye Staaten zig zelven nimmer zorgvuldig genoeg verzekeren konden. Ook behoorde, meendenze, onder eene reeks van zo | |
[pagina 325]
| |
veele hooge titelen, het verlies van eenige weinigen den huize van Oostenryk niet zwaar te vallenGa naar voetnoot(g).’ Doch Richardot, weinig klem vindende in dit antwoord, klaagde by de Franschen en Engelsche gezanten over den hoon, dien de Staaten zynen meesteren wilden aandoen. Jeannin riedt hem egter, den Staaten genoegen te geeven. Hy voegde 'er by ‘dat de voorbeelden, welken hy aangehaald hadt, verschilden van het tegenwoordig geval, hebbende de Vorsten, die titels voerden van Landen, welken zy niet onder hunne magt hadden, nimmer afgestaan van hun regt op de zelven, gelyk de Aartshertogen nu stonden te doen.’ Richardot liet zig, derhalve, gezeggenGa naar voetnoot(b). Men bewilligde in den eisch der Staatschen, mids men elkanderen, ook in de overige punten, verstaan kon. Doch deezeGa naar margenoot+ handelbaarheid der Spaanschen, in een punt van zo veel gewigt, kwam eenigen opmerkenden, terstond al, verdagt voor. Men vermoedde, dat zy in schyn bewilligd hadden in eenen eisch, die 't gemeen streelde; om dat 'er nog verscheiden' zaaken overschooten, by welker bepaaling, men de vryheid der Vereenigde Gewesten, met woorden toegestaan, merkelyk zou konnen besnoeijenGa naar voetnoot(i). Ook bleek wel haast, | |
[pagina 326]
| |
dat de Spaanschen niets minder in den zin hadden, dan voor altoos af te staan van hun regt op de Vereenigde Gewesten. Ga naar margenoot+ Over de gewoone punten in een verdrag van Vrede, vergetenis der gepleegde vyandlykheden en afstand van 't beslaan en aanhaalen van elkanders goederen; tot welker verhandeling, vervolgens, overgegaan werdt, viel weinige of geene zwaarigheid. Maar zo dra was men niet gekomen aan het stuk van den Koophandel, of de Spaanschen vorderden ‘dat de onzen zig zouden moeten onthouden van de vaart op de Indien, gelyk voor den oorlog.’ Zy zeiden dat dit de voornaamste reden was, waarom Filips, ‘die toen reeds berigt hebben kon van het gene voor Malakka voorgevallen was’de Vrede begeerdeGa naar voetnoot(k). Dat het ‘verkrygen der vryheid den afstand van den Indischen handel wel waardig was, te meer, daar hun, in deszelfs plaatse, de vaart op Spanje, die zo veel korter en veiliger was, stondt geopend te worden: welke zo zy voor deezen hadden mogen behouden, zy, naar de vaart op de indien, niet getaald zouden hebben.’ Zy voegden 'er by ‘dat deeze vaart, die de Kastiliaanen en Portugeezen, als eerste vinders der zelve, eenen geruimen tyd, alleen ingehad hadden, noch aan de Franschen, by de Vrede van Vervins, noch aan de Engelschen, by 't verdrag van Londen, toegestaan was; waarom | |
[pagina 327]
| |
de Staaten niet vreemd vinden konden, dat zy hun ook geweigerd werdt.’ Doch de Fransche en Engelsche gezanten merkten hierop aan ‘dat het gene, door 't regt der natuure, geoorlofd, en by geen onderling verdrag ongeoorlofd verklaard was, elk, van zelve, vrystondt: en dat zy zig aan dit regt hieldenGa naar voetnoot(l).’ De Staatsche Gemagtigden beweerden, op gelyken grond, dat hun de vaart op de Indien, volkomenlyk, vry staan moest. HevigGa naar margenoot+ werdt, hierover, getwist. Spinola hieldt zig gebelgd, dat men zo sterk op dit stuk stondt. Richardot, toornig geworden, verklaarde ‘dat de Koning zyn regt op de Landen nimmer afstaan zou, noch den Staaten de vaart op Spanje openen, zo zy den Indischen handel niet agter wege lietenGa naar voetnoot(m).’ Men werdt het dan geheel niet eens over dit stuk, welk, sedert, met allen erst, ter algemeene Staatsvergaderinge, overwoogen werdt. |
|