Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXIX.
| |
[pagina 302]
| |
deelen behaald: waarvan wy nu verslag zullen doen, schoon men 'er, in de Lente des jaars 1608, eerst verzekerde tyding van kreegGa naar voetnoot(b). Ga naar margenoot+ De Admiraal hadt verscheiden' gewigtinge bevelen mede gekreegen, die opzigt op 't voeren des oorlogs hadden; doch 't scheepsvolk, voorwendende, tot geene krygsdiensten aangenomen te zyn, wederstreefde hem, dikwils. Hy egter, nu 't gemeen, dan de byzondere Persoonen aanspreekende, wist elk, naar hy gezind was, door zugt tot eere, of hoop op buit, nu en dan, aan te spooren tot kloeke daaden. In Oostindie gekomen, nam hy eenige vaartuigen, den Portugeezen toebehoorende, of door dezelven gebruikt wordende. De eersten werden prys verklaard: doch de anderen den Indiaanen, wier gunst men zogt, wederom gegeven. Daarna ondernam hy iet gewigtigers, het beleg van Malakka, gelegen op eenen grooten uithoek van denzelfden naam, die, door de straat Sinkapoura, van het Eiland Sumatra afgescheidenGa naar margenoot+ wordt. De Stad was in de magt der Portugeezen, die 'er een Kasteel gestigt hadden. Johor, welks Koningen, eertyds, Malakka beheerscht hadden, legt niet verre van deeze Stad, en was, sedert lang, in geduurigen oorlog met de Portugeezen. Met deeze Koningen, gaat Maatelief, in Bloeimaand des jaars 1606, een verbond aan, | |
[pagina 303]
| |
volgens welk, men Malakka, gelykerhand, aantasten zou, zullende, na de verovering, de Stad aan de onzen, het omgelegen land aan de Indiaanen blyven, en de buit, onderling, verdeeld worden. Na 't eerste beschieten, dat uit de schepen geschiedde, week de vyand naar het Kasteel, welk toen werdt aangetast. Doch alzo men 't land moerassig en onbekwaam vondt tot graaven, liet Maatelief houten toorentjes aanvoeren, tegen 't Kasteel. De Indiaanen deeden geringen dienst. 't Ontbrak hun aan ervaarenis, aan gehoorzaamheid, en vooral aan moed. Op elken uitval niet slegts, maar op elken schoot, dien de vyand deedt, verlietenze hunne posten. Maatelief hadt, ondertusschen, zelf te weinig volk in zynen dienst, om het beleg sterk genoeg door te zetten: des zogt hy de Plaats, door uithongering, te dwingen tot de overgave. Vier maanden hadt hy nu voor MalakkaGa naar margenoot+ gelegen, toen 'er eene Spaansche Vloot van veertien Gallioenen, rykelyk bemand, onder beleid van Don Alfonso de Castro, Onderkoning van Indie, op hem af kwam. De vyandlyke Vlootvoogd hadt last, gelyk daarna, uit brieven en gevangenen, gebleeken is, om de Plaatsen, op welken de onzen gewoon waren te handelen, met naame Achem, Johor, Paham, Patane, Bantam en Amboina, aan te tasten. Ook hadt hy, gekomen tot digt onder Achem, den Koning betaaling van de onkosten der uitrusting zyner Vloote, overlevering der Nederlanderen, en plaats tot her bouwen van | |
[pagina 304]
| |
een Kastee1 afgevorderd, en toen dit alles geweigerd werdt, een der buitenwerken besprongen en overweldigd: doch hy was 'er, eerlang, met verlies, wederom uit gedreeven, zonder, daarna, iet meer te durven onderneemen. Voorts het heleg van Malakka vernomen hebbende, was hy derwaards gezeild, om, ware't hem mogelyk, de ledige schepen en den verstrooiden vyand op 't land te overvallen. Doch Maatelief, van zynen toeleg gewaarschuwd, hadt het geschut doen scheep brengen: ook verdeelde hy het Krygsvolk van Johor op zyne Vloote, en brak, eerlang, op van voorGa naar margenoot+ Malakka. Daarna, onder zeil gegaan, op den zeventienden van Oogstmaand, ontmoette hy de Spaansche Vloot, omtrent den middag. Men begon, van verre, te schieten, op elkanderen; maar de Castro ontweek het gevegt, hebbende den wind tegen, die hem naar Sumatra afdreef. Doch des anderendaags, met het wenden van den wind, zette de vyand regt aan op de onzen. Maatelief, die hem te gemoet zag, hadt belast, de ankers op te winden. Een zyner schepen, Nassau genaamd, hiermede geenen genoegzaamen spoed maakende, werdt, door twee Spaanschen, overvallen en in brand gesteken. De schepen, Middelburg en Oranje, alle weer doende, om 't schip Nassau te redden, werden aangetast, door drie Spaanschen, twee van welken, door 't schip Mauritius, in brand geschooten en vernield werden: doch 't schip Middelburg werdt, te gelyk met hen, in 't | |
[pagina 305]
| |
verderf gesleept. Midlerwyl, tast Maatelief het derde schip, welk nog met het schip Oranje in gevegt was, aan, en noodzaakt het, eerlang, de vlag te stryken, en zig over te geeven. Maar toen hy 't met een touw nasleepen wilde, brak de kabel, en de Spanjaard ontkwam zyn ongeluk. Hiermede staakte men 't gevegt. 't Verlies der schepen was, wederzyds, even groot; doch de onzen hadden maar agt man, de Spanjaard veel meer volks verlooren. De volgende dagen werden, met schieten op elkanderen, of in rust, doorgebragt. Maatelief kreeg gebrek aan buskruid. Ook ontstondt 'er merkelyke weêrbarstigheid onder 't scheepsvolk, verwekt door de matroozen, die, op de verbrande schepen bescheiden geweest zynde, en met het verliezen derzelven hunne maandgelden verlooren hebbende, de anderen opgehitst hadden, om 't slaan te weigeren. MaateliefGa naar margenoot+ besloot, hierom, naar Johor te wyken, en de Stad, tegen eenen gevreesden aanval des vyands, te versterken. En hy hadt hier omtrent eene maand gelegen, toen hy vernam, dat de Spaansche Vloot, op zeven gallioenen en drie galeien na, verzeild was, van voor Malakka. Hierop beweegt hy 't scheepsvolk, door bedreigingen en beloften, om derwaards te stevenen, en deeze gelegenheid om den Vaderlande dienst te doen niet te verzuimen. GekomenGa naar margenoot+ voor Malakka, omringt hy, met het zyne en nog andere schepen, het buitenste schip van den vyand, S. Nikolaas genaamd, | |
[pagina 306]
| |
sleept het met zig zeewaards, beschiet het, niet naar onderen, alzo de zee, hier niet hol gaande, belette de schepen in den grond te schieten; maar langs den overloop, daar 't volk digtst op een gepakt stondt; en doet het toen enteren: 't welk, met zo veele felheid en woede, geschiedde, dat byna alle de Spanjaards werden doodgeslaagen. Doch 't schip, naderhand, in bewaaring gegeven zynde aan zekeren Hopman, die zig agteloos kweet, kwam, na 't breeken der kabels, daar 't aan vast lag, wederom tot de zynen. Ondertusschen, was de gantsche vyandlyke Vloot aangekomen op de onze. Men raakte slaags: een der SpaanscheGa naar margenoot+ schepen verbrandde: een ander gaf zig over: de overigen, reddeloos geschooten en vol dooden, raakten, wyd en zyd, verstrooid. De opkomende nagt stuitte de verdere zege. Des anderendaags, gaf zig nog een vyandlyk schip op. De overigen waren, naar de reede van Malakka, geweeeken, alwaar zy, door de Spanjaards zelven, vreezende overvallen te worden van de onzen, in brand gesteken werden. Maatelief hadt, in dit jongste gevegt, welk op den twee entwintigsten van Herfstmaand aangevangen was, byna geen volk verlooren. Hy veroverde vierentwintig stukken geschuts. De genomen' schepen stak hy in brand, om 'er niet mede belast te zyn; doch de gevangenen zondt hy Don Alfonso te rug, tegen eenige weinige Hollanders, die, te Malakka of elders, vast gehouden werden. | |
[pagina 307]
| |
Maatelief, een gedeelte der vyandlyke Vloote vernield hebbende, maakte zig eerlangGa naar margenoot+ gereed, om het ander gedeelte op te zoeken, verzeilende, ten dien einde, in Slagtmaand, naar Queda, ook op de kust van Malakka; doch meer noordwaards gelegen. Onderweg, veroverde hy wederom eenige schepen. Van Queda, zeilde hy naar 't Eiland Pule Bouton, daar de Spaansche schepen veilig ten anker lagen, zonder zig, door Maatelief, te laaten beweegen tot slaan. Hy zondt dan, van besluit veranderende, drie schepen naar 't Vaderland, en begaf zig, met de overigen zes, naar Bantam, om verversching; van zins, van daar, eenen togt te doen naar de Molukken, alwaar onlangs merkelyke veranderingen waren voorgevallen. Tidor was, door van der Hagen, gelaatenGa naar margenoot+ aan zynen voorigen Heer, die, samenspannende met eenige Portugeezen, te vooren, van daar geweeken naar de Filippynsche Eilanden, en nu, gesterkt met de hulp der Kastiliaanen, die deeze Eilanden beheerschten, derwaards te rug gekeerd, hen, in 't bezit van zyn Eiland, hersteld hadt. Van Tidor hadden de vyanden zigGa naar margenoot+ naar Ternate begeven, daar zy de sterkte in- en den Koning, een' groot' vriend der onzen, gevangen namen en naar de Filippynsche Eilanden voerden, zyn Ryk verdeelende, onder de Koningen, die 't hem, te vooren, betwist hadden. Maatelief, kennisGa naar margenoot+ van deezen ramp gekreegen hebbende, | |
[pagina 308]
| |
en vreezende voor Amboina, gaat, in Sprokkelmaand deezes jaars 1607, van Bantam, onder zeil, en zig, te Jakatra, voorzien hebbende van eenigen voorraad, begeest hy zig naar Amboina, daar Fredrik Houtman nog bevelhebber was, en, met hulp der ingezetenen, vlytig deedt arbeiden aan een Kasteel. Hier werdt in beraad gelegd, of men Tidor of Ternate zou aandoen, en tot het laatste beslootenGa naar voetnoot(c): alzo op Tidor, mids de droogten, niet te landen was. De Spanjaard hadt, in 't zuidelyk deel van 't Eiland Ternate, eene volkomen' Stad gestigt, en met vierhonderdGa naar margenoot+ soldaaten bezet. In den hoek daar tegen over, legt het vlek Malaja, omringd van het grootste gedeelte der vrugtboomen. Op deezen hoek, besloot Maatelief te landen, en het vlek te doen versterken, om, door middel van deeze sterkte, den Ternataanen, die naar 't gebergte en de naaste Eilanden geweeken waren, en den Zoon des gevangen Konings gelegenheid te geeven, om in hun Vaderland weder te keeren. De onderneeming hadt eenen gewenschten uitslag. Malaja, in staat van tegenweer gebragt zynde, werdt aan eene bezetting van vyfenveertig man toevertrouwd, die vier schepen, onder zig hadden, om tusschen de Molukken te kruissen. Wyders, sloot Maatelief een verbond met de Ternataanen welken hy beloofde te beschermen, zo zy, op nieuws, mogten aangevallen worden: | |
[pagina 309]
| |
ook hen te zullen begrypen, in het Verdrag van vrede of bestand, welk men met de Spanjaards maaken mogt. In ZommermaandGa naar margenoot+ eerst, zeilde hy, met drie schepen en een jagt, naar China, om daar, ware 't mogelyk, eenen voordeeligen handel te vestigen: doch dit mislukte. De Chineesche Grooten, Mandaryns genaamd, hielden hem lang op den tuil, zonder vrugt. In Herfstmaand, kwamen 'er zes groote Portugeesche schepen eenige andere vaartuigen, van Makao, op hem af, tegen welken hy zig te zwak rekende; waarom hy, ook bevindende, dat zyne schepen, door de lange reize, zeer vuil geworden en hierom moeilyk te regeeren waren, den vyand ontweek,Ga naar margenoot+ keerende wederom naar Bantam, van waar hy gekomen was. Ondertusschen, hadden de onzen den vyand, eenen aanval doende op de nieuwe vesting op Ternate, kloekmoediglyk, afgeslaagen. Daarentegen, was de Koning van Johor, tegen wien de bezetting van Malakka uitgetrokken was, na dat hy zelf zyne Stad in brand gesteken hadt, naar ongenaakbaare wegen en digte bosschen geweeken. Maatelief zondt eenigen nieuwen onderstand naar Ternate, zynde toen juist een versch schip, uit Holland, te Bantam aangekomen. Den Koning van Johor verweet hy, door brieven, 't verzuimen van 't versterken zyner Stad, tegen herhaalde vermaaningen, en gaf hem eenige hoop op hulpe. In 't begin des jaars 1608, kwamen 'er zeven schepen en een | |
[pagina 310]
| |
jagt, te Bantam, onder Paulus van Kaarden, die Mozambique vrugteloos belegerd; doch, daarentegen, verscheiden' vyandlyke schepen genomen en vernield hadt.Ga naar margenoot+ Kort daarna, ging Maatelief van Bantam onder zeil naar 't Vaderland, alwaar hy, in Herfstmaand, aankwam. Hy hadt twee schepen by zig; drie anderen volgden, die allen, met speceryen, belaaden waren. Ook bragt hy eenige Siamsche gezanten en geschenken voor Prinse Maurits mede. De Staaten van Holland en de algemeene Staaten, 't verslag van zyne reize, uit zynen mond, gehoord hebbende, deeden hem, plegtiglyk, bedanken voor zynen dienstGa naar voetnoot(d). De klagten, die de Engelschen over hem deeden, werden, by de Staaten aangemerkt, als spruitende uit asgunst, over zynen gelukkigen handel in de IndienGa naar voetnoot(e). Zyne verrigtingen aldaar hadden ook merkelyken invloed op de Vredehandeling, waarvan wy, op het volgende jaar, zullen gewaagen. |
|