Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVIII.
| |
[pagina 300]
| |
hem omringde, over te geeven, ongelukkiglyk, doorschootenGa naar voetnoot(w). Ga naar margenoot+ De Aartshertogen waren genoodzaakt geweest, een deel huns Krygsvolks af te danken, uit vreeze voor muitery, by gebrek van betaaling, Het overige lietenze zonder weêrwerk; doch gaven, zelfs hierdoor, gelegenheid aan veelen, tot een moedwillig stroopen en plonderen, tot platten lande. Dit voorbeeld dreigden anderen, welken men Diest hadt ingeruimd, te volgen, zo men hun niet voldeedt. Ook werden zy, eerlang, met eenige penningen, ten deele uit Spanje gekomen, ten deele opgebragt door de Landschappen, te vrede gesteld, en in verscheiden' Steden verdeeld. Doch Don Diego d'Ibarra, naderhand, uit Spanje overgekomen, om de krygstugt en geldmiddelen te herstellen, dreef door, dar men alle muiters, op lyfstraffe, bande uit de landen der Aartshertogen en des Konings van Spanje. Men hadt hun, meende hy, de misdaad der muiterye wel kwytgescholden; doch behoefde, hierom, geen krygsvolk in dienst te houden, tegen zynen dank. Anderen oordeelden, egter, ongeraaden, dat men een ontydig bewys van ontrouw gaf omtrent de soldaaten, terwyl men, by de wantrouwende Staaten, zeer roemde op zyne eerlykheidGa naar voetnoot(x). Ga naar margenoot+ De hoop op eene aanstaande vrede, of de natuurlyke nyverheid der Hollanderen, | |
[pagina 301]
| |
die hun niet toeliet, hunnen aanwassenden rykdom te bezitten, zonder 'er gebruik van te maaken; hadt eenige byzondere Persoonen aangezet, om verlof te verwerven van de Staaten, tot het droogmaaken der Beemster, een meer, welk zeven uuren in 't ronde groot, zes voeten diep was, en aan Purmerende paalde. 't Werk werdt, in 't volgende jaar, begonnenGa naar voetnoot(y); doch 't liep aan tot in 't jaar 1612, eer het meer, voor de eerste reize, geheel droog wasGa naar voetnoot(z). 't Droogmaaken der Beemster heeft, door den tyd, zeer veel toegebragt, tot den aanwas van Purmerende. |
|