Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXV.
| |
[pagina 284]
| |
kreegen, onder 't gemeen. Maar de genten der meeste Steden, onder welken Oldenbarneveld groot gezag hadt, neigden tot de vrede De Advokaat wist hen, hiertoe, zo konstiglyk, te beleezen, dat zy, eer zy, 't dagten, tot zyn gevoelen waren overgegaan.Ga naar margenoot+ Doch dit strydig woelen van de twee voarnaamste mannen in den Staat duurde niet lang, zonder dat 'er merkelyk ongenoegen uit rees, tussschen beiden. De Prins kon niet dulden, dat Oldenbarneveld, die, in afkomst en aanzien, op geen' eenen dag by hem te noemen was, hem, geduurig, wist te dwarsboomen. Zelfs liet hy zig, somtyds, uitdrukkingen ontvallen, die te kennen gaven, dat hy zyne trouwe verdagt hieldt, Oldenbarneveld, schoon hy, doorgaans, eerbiediglyk sprak van den Prinse, gaf, daarentegen, somtyds, te verstaan, dat hy bekommerd was, dat zyne Doorlugtigheid te veel gezags zogt in den Staat, en daarom voor den oorlog yverde. De Gezant Jeannin maakte zyn werk, meer dan eens, om deeze verdeeldheid by te leggen, en den Prinse en den Advokaat goede gedagten in te boezemen van elkanders oogmerken. Ook scheen dit, voor eenen tyd, te gelukken. Doch de bron der oneenigheid kon nooit zo volkomen gestopt worden, of zy welde, van tyd tot tyd, wederom opGa naar voetnoot(w) Maar of zy, immer, zo hoog gereezen zy, dat de Prins, gelyk sommigen verhaalenGa naar voetnoot(x), | |
[pagina 285]
| |
den Advokaat eens, openlyk, hebbe heeten liegen, te gelyk, de hand opligtende, om hem te slaan, zou ik niet durven verzekeren. De zes weeken, bestemd tot het haalenGa naar margenoot+ eener andere bekragtiging uit Spanje, waren reeds eenigen tyd verloopen geweest, en dit sammelen hadt hier te Lande al merkelyke gisting verwekt in de gemoeden, toen Neyen en Verreiken, op vrygeleide, herwaards gekeerd, de verwagte bekragtiging medebragten. Zy verwierven gehoor, op den vyfentwintigsten van Wynmaand Resol. Holl. 4 Sept. en vervolg. 1607. bl. 248 enz.. Neyen sprak eerst, zeggende ‘dat hy zelf naar Spanje gereisd was, om den Koning van alles te onderregten. Dat het Verdrag in den Raad overwoogen was, op dat het, niet alleen door den Koning, een' sterflyk' mensch; maardoor 't gantsche Ryk, welk onsterflyk was, mogt bekragtigd worden, en dus te bestendiger zyn. Dat de Koning opregtelyk genegen was tot de vrede, en hierom zyne meening, in klaare en naakte bewoordingen, hadt uitgedrukt, welke hy zou hebben konnen bewimpelen, ware hy van zins geweest te bedriegen.’ Verreiken, toen 't woord vattende, en de trouw en opregtheid der Aartshertogen, eerst, ten hoogste, geroemd hebbende, verontschuldigde Filips ‘dat de bekragtiging’ niet in 't Latyn of Fransch; maar | |
[pagina 286]
| |
‘in 't Spaansch opgesteld was: in welke taale, hy aan alle Christen - Vorsten en vrye Staaten te schryven gewoon was. En 't zou, zeide hy, niet billyk zyn, hem deeze vryheid te, betwisten, daar hy den Staaten, schryvende in zulk eene taale alszy goedvonden, geloof hadt gegevenGa naar voetnoot(z).’ Ga naar margenoot+ De bekragtiging, die zy, te gelyk, overleverden, kwam genoegzaam overeen, met het ontwerp der Staaten. De Koning stondt den Aartshertogen toe ‘in zynen naam, te mogen handelen, met de Staaten der Vereenigde Gewesten, in hoedanigheid en als dezelven houdende, voor vrye Landen, Gewesten en Staaten, op welken hy niets eischte.’ Doch hy hadt hierby gevoegd ‘dat hy deeze Verklaaring deedt, om aan de belofte der Aartshertogen tevoldoen, en tot verzekering der handeling van Vrede of lang Bestand, van welken hy de punten wilden naarkomen, zo dra zy geslooten zouden zyn. Doch zo het Verdrag van Vrede of lang Bestand, waarby de wederzydsche eischen, ten laste van elkanderen, zo over zaaken van Godsdienst als alle anderen, zouden moeten voorgesteld en beslist worden, niet geslooten wierdt, zou deeze bekragtiging van geener waarde zyn, en de Koning, door dezelve, niets verliezen van zyn regt; | |
[pagina 287]
| |
maar alles, daarentegen, in denzelfden staat blyven, waarin het tegenwoordig wasGa naar voetnoot(a).’ De Staaten, Neyen en Verreiken geantwoordGa naar margenoot+ hebbende, dat zy zig, op hun voorstel, en op de bekragtiging, nader zouden beraaden; vonden terstond zwaarigheid, in het byvoegsel, waarvan wy gewaagd hebben. De erkentenis hunner vryheid werdt, by het zelve, af hangkelyk gemaakt van een Verdrag, welk, zo men 'er de geschillen over den Godsdienst en alle anderen in afdoen zou, niet ligt, of geheel niet stondt getroffen te worden. Maar Neyen en Verreiken, verstaan hebbende, wat den Staaten, in 't Spaansch geschrist, mishaagde, verklaarden ‘dat zy zig bedroogen zouden vinden, zo zy een ander verwagtten: was 'er iet duisters in; 't mogt, by 't Verdrag van Vrede of Bestand, nader opgehelderd worden.’ Zo sprakenze, na datze onderstaan hadden, dat de meeste gewesten eenen weêrzin in den oorlog haddèn. Ook wistenze, dat Filips, liever met elk in 't byzonder, dan met allen te gelyk, ZOU willen handelen. De Staaten dan, dus verre gescheept, en met den Prinse en met de gezanten van Frankryk en Engeland geraadpleegd hebbende, welke laatsten hun rieden, de bekragtiging te aanvaardenGa naar voetnoot(b); beslooten, den tweedenGa naar margenoot+ | |
[pagina 288]
| |
van SlagtmaandGa naar voetnoot(c), den AartshertoglykenGa naar margenoot+ gezanten aan te zeggen ‘dat de bekragtiging uit Spanje overgebragt, niet voldeedt deedt aan de belofte, konnende de laatste woorden uitgelegd worden, in eenen zin, die 't gene te vooren was toegestaan, wederom introk. Dat zy, vrye volken zynde, over welken de Koning van Spanje noch de Aartshertogen iet te gebieden hadden, de inwendige rust hunner gewesten wel zouden weeten te bewaaren; en niet gedoogen, dat anderen zig daarmede moeiden. Dat hun, veelligt, stof gegeven was, om alle verdere handeling af te snyden; doch dat zy, uit liefde tot de verhoopte Vrede, het oordeel over het Spaansch Geschrift en over den gantschen handel stellen wilden aan de Vergaderingen der byzondere gewesten, met voorafgaande verklaaring ring nogtans, dat zy niet het allerminste zouden toestaan, welk met hunne vryheid streedt. Dat zy, eindelyk, na zes weeken verloops, den Aartshertogen hun goedvinden zouden doen weeten, om, ingevalle men geraaden vonde te luisteren naar voorslagen van Vrede, binnen tien dagen, zulke gezanten, als zy beloofd hadden, te zenden in den Haage, alwaar zig ook hunne gemagtigden zouden laaten vinden: doch eeniglyk in zulk vertrouwen, dat, noch de Koning, noch de Aartshertogen, iets, | |
[pagina 289]
| |
welk het beleid der zaaken binnen de Vereenigde Landschappen betrof, zouden laaten voordraagenGa naar voetnoot(f).’ Met deeze laatste woorden, werdt gezienGa naar margenoot+ op de openbaare oefening van den Roomschen Godsdienst, die men dagt, dat de Koning begeeren zou, en die men niet gezind was toe te staanGa naar voetnoot(g). Voorts, hadden de Staaten den Haage tot handelplaats verkooren, om dat men de Koningklyke gezanten, die zig aldaar reeds nedergezet hadden, bezwaarlyk, kon doen verhuizen; en om dat, onder hunne veelhoofdige Regeering, de zaaken, nergens beter, dan op de gewoonlyke plaats huns verblyfs, scheenen te konnen verhandeld worden. Doch in de byzondere gewesten, vonden eenigen bedenkelyk, dat men eenen loozen vyand ontving, in den boezem van den Staat: 't welk, dagtenze, nergens toe strekken kon, dan om hem gelegenheid te geeven, tot het bespieden van de magt der Landen, en tot het ondertasten der gemoeden, om zig, door geld of geweld, ergens eenen weg te baanen. Ook warenze bedugt, dat eenigen, die de vrede ernstigst zogten, de handeling te sterk mogten aanbinden, en onredelyke voorwaarden omhelzen. Neyen en Verreiken, 't besluit der Staaten verstaan hebbende, stonden in beraad, of zy hun 's Konings bekragtiging in han- | |
[pagina 290]
| |
den laaten, of dezelve te rug neemen moesten: gelaatende de Staaten zig, als of hun weinig verschillen kon, welk van beide geschiedde. Neyen, om nader' last te haalen, naar Brussel vertrokken, en van daar, eerlang, te rug gekeerd zynde, bragt voor bescheid ‘dat de bekragtiging onder de Staaten blyven zou, mids zy, by een handschrift, bekenden, dezelve ontvangen te hebben, en dat, daarmede, aan de belofte der Aartshertogen voldaan was: ook zoudenze moeten belooven, dezelve te rug te zullen geeven, zo de handeling tot geen besluit kwame.’ Doch de algemeene Staaten verwierpen deeze voorwaarden: waarop Neyen, nog eens geraadpleegd hebbende met de Aartshertogen, eindelyk, op den negenentwintigsten van Slagtmaand, zonder eenig voorbeding, het geschrift overleverdeGa naar voetnoot(h). Ga naar margenoot+ De Afgevaardigden der byzondere gewesten, midlerwyl, met nieuwen last, ter algemeene Staatsvergaderinge verscheenen zynde, werdt eerlang, op den dertienden van Wintermaand, beslooten en verstaan, ‘dat men zig onderling behoorde te verbinden, om tot geen verdrag te komen, dan in welks eerste punt, de vryheid van den Staat erkend werdt, in zulke bewoordingen, die men, na voorgaande raadpleeging met de gezanten der uitheemsche Mogendheden, zou oordeelen | |
[pagina 291]
| |
voldoende te zyn. Dat men, wyders, in kerkelyke noch weereldlyke zaaken, eenige voorwaarden aanneemen zou, die aan de vryheid nadeelig konden zyn. En in geval de vyand op het tegendeel drong, dat men aan al de weereld zou doen blyken, dat aan hem alleen het sluiten der vrede haperde: waarna men zyne kragten vereenigen, en, met onderstand der Mogendheden, die den Staat begunstigden, de wapenen wederom opvatten zou, op zulk eene wyze, dat men van eene regtvaardige zaak eene gewenschte uitkomst verwagten konGa naar voetnoot(i).’ Prins Maurits en de Zeeuwen wilden nog verder gaan, begeerende dat men, van nu af, de woorden, dienende tot verzekering der vryheid, op 't papier bragt, en den Aartshertogen toezondt, op dat zy, wanneer hun die niet gevielen, de handeling mogten staaken. Doch den meesten scheen dit wat hard, en men vondt, in 't algemeen, dienstig, den vyand te hoorenGa naar voetnoot(k). |
|