Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
stond na hunne aankomst te Vlissingen, naar den Haage, alwaar zy, den agtentwintigsten van Bloeimaand, ter algemeene Staats vergaderinge, gehoor kreegen. Jeannin voerde het woord. Hy sprak eerst, in 't breede, van de diensten, door zynen Koning, aan deezen Staat beweezen. Daarna, viel hy aan 't klaagen, over hun, die zyne Majesteit hadden zoeken verdagt te maaken, als stondt hy naar de heerschappy over de Vereenigde Landen. Ook merkte hy 't aan, als eene soort van ondankbaarheid, dat men zig, dus verre, ingelaaten hadt in handeling met den vyand, zonder den Koning te kennen. Doch hy verklaarde, ten besluite ‘dat zyne Majesteit, met het afzenden van zulk een plegtig gezantschap toonde, dat hy niet gezind was, de vriendschap af te breeken; maar den Staaten, bleevenze in den oorlog, zyne hulp kwam aanbieden, of wildenze de wapenen afleggen, eene billyke en voordeelige vrede zou bezorgen. Over al 't welke, de gezanten verzogten, met gemagtigden der Staaten, in onderhandeling, te treedenGa naar voetnoot(s) De AdvokaatGa naar margenoot+ Oldenbarneveld beantwoordde deeze aanspraak heuschelyk, het sluiten der wapenschorsinge verschoonende, met den tegenwoordigen bekrompen' staat van 's Lands geldmiddelen. Op het gerugt wegens 's Konings oogmerken, antwoordde hy nu, met | |
[pagina 270]
| |
korte en algemeene woorden, dat het bevonden zou worden, meer voortgekomen te zyn van vyanden van deezer Landen welstand, dan van eldersGa naar voetnoot(t) Doch hy hadt, te vooren, in een byzonder gesprek, aan Jeannin verklaard, dat de voorslagen, door Aarsens overgebragt, nooit openlyk, maar slegts onder drie of vier Persoonen overwoogen warenGa naar voetnoot(u) Wyders, beloofde de Advokaat, dat de Staaten gemagtigden benoemen zouden, om de gezanten te onderrigten van den toestand hunner zaaken, en van de hulpmiddelen, die zy behoefdenGa naar voetnoot(v): 't welk, eerstdaags, geschiedde. Ga naar margenoot+ Op het verzoek van Neyen, werdt, na veel overlegs, beslooten ‘dat men de Vloot opontbieden zou, zo dra Filips 't Verdrag, met de Aartshertogen gemaakt, bekragtigd zou hebben. Ondertusschen, zou men der Vloote geen' toevoer noch onderstand zenden. De wapenschorsing zou, van nu aan, ter zee, tot aan 't einde van 't Kanaal, plaats hebben, mids geene schepen dan visschers uit de Vlaamsche havens liepen. Na 't ontvangen der bekragtiging uit Spanje, zou zy, over den geheelen Oceaan, langs Frankryk en Spanje, tot aan Kadix, en van daar, door de gantsche Middellandsche zee, uitgestrekt zyn. Voorts werdt de stilstand van wapenen te lande ook nader bepaald: te weeten, van de zyde der Staaten, bin- | |
[pagina 271]
| |
nen de stroomen de Eems, de Vegt, den Yssel, den Ryn, de Waal, en de Maaze van Graave nederwaards, met derzelver zeegaten: en van de zyde der Aartshertogen, binnen de Demer en de Nethe, in Brabant, en de Leye en Mander in Vlaanderen. 't Gene buiten deeze paalen lag, bleef den oorlog onderworpen, Steden en Sterkten uitgezonderd. Ook zouden de soldaaten, tegen elkanderen, zelfs binnen deeze paalen, niet veilig zynGa naar voetnoot(w)’ Uit welk besluit, dat, tegen den zin van ZeelandGa naar voetnoot(x), met de meerderheid, doorgedreeven, en, op den eersten van Zomermaand, in een tweede Verdrag met de Aartshertogen, veranderd werdt, onder anderen af te neemen is, hoe noode men hier tot het afleggen der wapenen kwame, en hoe veel zy, die de handeling zogten te vorderen, hun, die nog voor den oorlog stemden, moesten te gemoet komen. |
|