Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijIII.
| |
[pagina 240]
| |
en den gezuiverden Godsdienst verdryven zou. Zyn woord en beloften waren, dagtenze, niet te vertrouwen, en 's Lands eenigeGa naar margenoot+ veiligheid gelegen in den oorlog. Doch onder hen, die naauwer kennis hadden van den staat der dingen, vondt men 'er, die wel voorzagen, dat de Aartshertogen en de Koning van Spanje zelf meer afstaan zouden willen dan voorheen, en dat men, veelligt, door bemiddeling van Frankryk en Engeland, ook veiliger voorwaarden zou konnen bedingen: maar zy hielden, desonaangezien, den oorlog, voor als nog, heilzaamer voor den Staat dan de vrede; zo om dat de Landen, tot hiertoe, niet kwalyk gevaaren waren, by den oorlog, en geschaapen scheenen, den vyand, in beide de Indien, merkelyke afbreuk te zullen doen; als, om dat hy, vrede gemaakt hebbende, altoos, op zyne luimen leggen zou, om den Staaten eenen kans af te zien, en onverhoeds op 't lyf te komen: zynde het, naar reden, te wagten, dat Filips nimmer zou vergeeten, wat regt hy, eertyds, op de Vereenigde Gewesten gehad hadt. Zy waren, daarenboven, bedugt, dat de gewesten, die, geduurende den oorlog, uit vreeze voor den gemeenen vyand, vereenigd gebleeven waren, na 't sluiten van de vrede, in twist en verdeeldheid vervallen mogten; waaronder de vyand, ongetwyfeld, sterk roeijen zou, om 'er zyn voordeel mede te doen. Prins Maurits neigde tot deeze gedagten: de Krygsoversten en 't volk van oorloge in 't gemeen, niet dan nadeel verwag- | |
[pagina 241]
| |
tende van 't afleggen der wapenen, vielen hem gereedelyk toe. Ook was 't Land vervuld met luiden, die hun bestaan vonden uit het gene tot het voeren van den kryg te water en te lande gemaakt en geleverd moest worden: waarom zy, meer dan anderen, afkeerig waren van de vrede. Veele Koopluiden in Holland en Zeeland waren zelfs bedugt dat de Handel, met de vrede, te rug keeren mogt naar Antwerpen, vanwaar hy, gedeeltelyk, herwaards geweeken wasGa naar voetnoot(g) De party, die den oorlog dreef, was, derhalve, nog sterk, in deeze twee gewesten. Doch men vondt 'er ook, hierGa naar margenoot+ en elders, die eene vrede, met behoudenis van de vryheid, wenschelyk en noodig hielden voor den Staat; en dagten, dat men zig van de tegenwoordige gelegenheid bedienen moest, om zulk eene vrede te verkrygen. De Advokaat van Holland, Joan van Oldenbarneveld, was volkomenlyk in dit gevoelen. Hy wist, dat Holland alleen, in de laatste negen jaaren, onaangezien men de Imposten op de gemeene middelen geweldiglyk hadt verhoogd, wel zesentwintig millioenen guldens agteruit gegaan was; dat dit gewest zulke zwaare lasten niet lang zou draagen konnen, en daarom reden hadt, naar vrede te verlangenGa naar voetnoot(h) De meeste Steden neigden tot zyne meening, En onder de andere gewesten, waren 'er, die, 't vuur thans nader voor | |
[pagina 242]
| |
de scheenen hebbende dan Holland of Zeeland, sterk genoeg, indien niet te sterk, naar vrede haakten. 't Gemeen, in deeze gewesten, die meest met de wapenen tot de Vereeniging gebragt waren, helde, als meest Roomschgezind, nog, meer of min, naar de Spaansche zydeGa naar voetnoot(i), waarom zy grooter gevaar liepen van, door, heimelyke of openlyke aanslagen, overweldigd te worden. De Wethouders der Steden in dezelven, de Hervormde Leer belydende, wisten, dat hun gezag uit hebben zou, zo dra de vyand tot hunnent meester werdt, waarom zy zig, door de Vrede, dagten te vestigen in 't bewind. En 't was, veelligt, eene streek van Staatkunde geweest, om hen tot Vrede te neigen, dat de Bondgenooten hun, eenigen tyd herwaards, van behoorlyken onderstand versteken gelaaten haddenGa naar voetnoot(k) De meeste Leden der algemeene Staatsvergaderinge waren, derhalve, van gedagten, dat men de opening tot eene billyke Vrede niet van de hand wyzen moest: en welke voorwaarden men, vooral, hadt te bedingen, leedt geen verschil. |
|