Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXIV.
| |
[pagina 207]
| |
den zynen, die te Breévoort lagen, ook eenigen onderstand. Doch Graaf Henrik Fredrik, met al 't voetvolk, welk hy byeen brengen kon, en met de Ruitery, die, Graaf Ernst van Nassau naar Brunswyk begeleid hebbende, nu, met buit, uit hetGa naar margenoot+ Stigt Paderborn, te rug keerde, getoogen Henrik voor Breévoort, hernam de Stad, in weinige dagen, by verdrag van den tweeëntwintigsten van Lentemaand, volgens welks, du Terrail en de zynen, onbefchadigd, trekken mogten, mids den buit en de gevangenen, die teeds naar Oldenzeel vervoerd waren, terug leverendeGa naar voetnoot(w). De ongelukkige uitslag deezer onderneemingeGa naar margenoot+ benam du Terrail den moed niet, tot diergelyken. Vernomen hebbende, dat men, aan de Oostzyde van Sluis, buiten de Stad, geene wagt hieldt, zynde de wagthuizen aldaar afgebrand, en nog geene anderen opgeregt, toog hy, in Zomermaand, met twaalfhonderd man, over 't verdronken Land van Kadzand, derwaards, en kwam 'er zonder ontdekt te worden. Graaf Fredrik van den Berge hadt aangenomen, hem, met een sterker getal andere troepen, uit Damme, te volgen, en, na 't bemagtigen der Stad, 't beleg te slaan voor't Kasteel. Karel van der Noot, Bevelhebber van Sluis, hadt de lugt gekreegen van eenigen aanslag des vyands, en de Bevelhebbers der naaste vestingen gewaarschuwd. Doch nooit was hem in den zin geschoo- | |
[pagina 208]
| |
ten, dat iemant zou hebben durven onderneemen, de Stad Sluis, omringd van zo veele schansen en wagthuizen, te bespringen. De onderneeming scheen, in't eerst, te zullen gelukken. Twee valbruggen en ééne poort los gesprongen zynde, door middel van petarden, kreeg de binnenste poort, door den slag, zulk een gat, dat 'er twee man tevens door konden. 't Was nu geen werk, den wal, die geringe hoogte hadt, te beklimmen. Van binnen, was alles zorgeloos: de Bevelhebber te bedde gegaan. Ook de andere Oversten. Maar deeze ongewoone stilte verschrikte, allereerst, den ingekomen vyand, bedugt, dat men op zyne luimen lag, om hem te overvallen. Hiersloeg nog toe, dat een gedeelte der vyandlyke soldaaten, gelast om, aan eenen anderen oord der Stad, ter bestemder uure, een' loozen wapenkreet aan te heffen, des in gebreke gebleeven was, doordien, het groot uurwerk der Stad by geval overwonden zynde, de klok, dien nagt, niet geslaagen hadt. De bespringers, gevat van den schrik, draalden nu in te dringen, door de gemaakte opening, wanneer eenige bezettelingen, gewekt door den slag der petarden, half naakt, half gewapend, de binnenste poort kwamen bezetten, schietende zo fel op de vyandlyke pieken, die men, by misslag, in plaatsvan musketten, vooraan gezet hadt, dat zy te rug weeken. Dit wyken vermeerderde den schrik in de anderen, die, in groote verbaasdheid, op de | |
[pagina 209]
| |
brug stonden, en elkanderen, al deinzende verdrongen. Van der Noot, nu ook by der hand, deedt, dwars over de brug, 't geschut lossen, en veroorzaakte eene ysselyke slagting onder de digt opeen gepakte menigte. Vyfhonderd omtrent zyn 'er gesneuveld, by deeze gelegenheid. Ook werden 'er, in 't wederkeeren, nog veelen geveld: doordien de bezettelingen der naaste schanfen, van alle kanten uitgevallen, den vyand in den staart sloegen, Te Sluis, werdt, kort hierna, tot beveiliging tegen diergelyk gevaar, eene halve maan voor de poort gelegdGa naar voetnoot(x). |
|