Vaderlandsche historie. Deel 9

XX.
Verrigtingen der Maatschappye in Indie.

De Admiraal Steven van der Hagen, die, op 't einde des jaars 1603, naar Oostindie onderzeil gegaan was, veroverde, in Sprokkelmaand deezes jaars, het Kasteel van Amboina, welk zesendertig slukken geschuts voerde, op de Portugeezen. Hy liet 'er Fredrik Houtman als Bevelhebber, en zeilde, van daar, naar Tidor, een der Moluksche Eilanden, welks Kafleel, in Bloeimaand daaraan, ftormenderhand, veroverd werdt^(k). Met de verovering van dit Kasteel, verlooren de Portugeezen, 't gene zy, te vooren, in de Molukken bezaten, en de Nagelhandel viel der Maatschappye in handen. Men stondt nu, beide met de Koningen van Tidor en van Ternate, in verbond. Ook hadt van der Hagen, veer dat hy naar de Molukken zeilde, een Verbond gemaakt tegen de Portugeezen, met den Samoryn, die langs de kuft van Malabaar geboodt; en, by eenen Brief, aan Prinse Maurits ge-

(k) S. van der Hagen Reize, bl. 52, 94, 95.

[p. 198]

rigt, den Vereenigden Staaten het stigten van eene sterkte onderzyn gebied toestondt. Van alle deeze voordeelen kreeg men hier te Lande tyding, in Bloeimaand des volgenden jaars. Doch te vooren, hadt men reeds vernomen, dat de. Overste Sebald de Weerd, die naar Ceilon gezeild was, door de trouwloosheid of agterdogt des Konings van Kandi, moorddaadiglyk omgebragt was^(l), zonder dat zyne Landsluiden, vreezende voor 't verlies des handels, zynen dood durfden wreeken^(m). Maar onaangezien diergelyke rampen, waren de voordeelen uit den Indischen handel en uit den buit, die op de Portugeezen behaald werdt, zo groot, dat de Maatschappy, in Bloeimaand deezes jaars, wederom eene Vloot van elf schepen naar Indie zondt, die meer dan negentien tonnen schats gekost hadt. Kornelis Maatelief de Fonge, een der Bewindhebberen, hadt 'er 't bevel over⁽ⁿ⁾. Wy zullen, hierna, van zyn wedervaaren verflag doen.

(l) Spilbergens Reize bl. 54.

(m) Meteren XXVI. Boek, ƒ. 495 vers. XXVIII. Boek, ƒ. 516 vers. 518.

(n) Reize van C. Matelien de Jonge, bl. I. Meteren XXVI. Boek, ƒ. 495 vers.