Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXVI.
| |
[pagina 185]
| |
Krygsvolk over zee in gebruik gebragt: dat, sedert het sluiten der Vrede met Groot-Britanje, nog veiliger dan te vooren, geschieden kon. De Kolonel, Don Pedro Sarmiento, hadt nu twaalfhonderd geoefende soldaaten verzameld, die, te Lisbon, in agt groote en eenige kleine Hoogduitsche en Engelsche Koopvaardyschepen gingen, onder 't bevel van Pedro Cubiera, die last hadt, zo hy Vlaanderen niet bereiken kon, af te houden van de Fransche Kust, en Engeland in te loopen; alwaar hy, door behulp des Spaanschen Gezants, die eenige Engelsche Hovelingen op zyne hand hadt weeten te krygen, veilig zou konnen verblyven. De Vereenigde Staaten, kennis van het inscheepen deezer benden gekreegen hebbende, zonden den Luitenant-Admiraal van Zeeland, Willem de Zoete, gezeid Hautain, naar 't Kanaal, om het Spaansch Krygsvolk te onderscheppen, en die hy gevangen kreeg, zonder genade, in zee te werpen. Hy kruiste, met een deel zyner Vloote, langs de Vlaamsche, met een ander deel, langs de Engelsche kust, alle schepen, die hem tegen kwamen, preijende. Omtrent Douvres, ontmoette hem de vyand, die zig, in 't eerst, weerde met musketten; doch ligtelyk overmand werdt. Sommigen ontkwamen 't, met zwemmen: anderen werden, door de Engelschen, met booten, gebergd. Een vyandlyk schip, aan den grond geraakt, werdt, door twee Zeeuwschen, geënterd en bemagtigd: 't volk, welk men 'er op vondt, rug aan rug gebon- | |
[pagina 186]
| |
den en in zee gesmeeten. Des anderendaags, werden de overige schepen vermeesterd. De soldaaten, die men toen in handen kreeg, werden, insgelyks, verdronken.Ga naar margenoot+ De Engelschen hadden, ondertusschen, alzo de onzen de vyandlykheden te digt aan hunne kusten bragten, op hunne oude vrienden, ten dienste hunner pas verzoende vyanden, uit Douvres, begonnen te vuuren. Ook klaagden zy, naderhand, by de Staaten, over 't schenden van hunnen bodem. Doch deezen vertoonden, daartegen ‘dat de Duinkerkers, voor eenigen tyd, de Hollandsche Koopvaarders, tot op de Engelsche stroomen, ongestraft, vervolgd hadden, en dat de Engelschen zelven de Spaansche schepen, door de onzen veroverd, binnen hunne havens gesleept, en den Spaanschen gezant, by voorraad, toegeweezen hadden: weshalve zy oordeelden, dat hun het naderen der Engelsche kusten, waartoe zy, door de hitte des gevegts, gedrongen geweest waren, behoorde ten goede gehouden te worden.’ Wyders, hadt de vyand, in die gevegt, welk, op den tweeden en derden van Zomermaand, voorgevallen was, byna de helft van zyn volk verlooren. De overigen bleeven in Engeland, daar zy, aan 't strand, onder opgeslaagen' hutten, overwinteren moesten. Doch veelen beleefden 't voorjaar niet; maar stierven, door koude en ongemak, of aan hunne wonden. De Overste Cubiera zelf liet hier 't leeven: zo dat 'er van dit wakker krygsvolk maar wei- | |
[pagina 187]
| |
nigen te regt kwamen : die, ter sluik, en terwyl de Staatsche schepen, door tegen wind, werden verstrooid, naar Vlaanderen overgevoer dwerdenGa naar voetnoot(v). Midlerwyl, waren, uit Italie, lands denGa naar margenoot+ gewoonen weg te lande, zes kloeke Regementen aangekomen. Filips, aangezet door Spinola, die, onlangs, in Spanje geweest was; om een spoedig einde van den kryg te maaken, hadt beslooten. hem in staat te stellen, om twee Legers in't veld te brengen: een, tot bescherming van de Aartshertoglyke Nederlanden, en een, tot het doen van eenen togt in Overyssel en Friesland, waaruit hy zig, met reden, groote voordeelen beloofdeGa naar voetnoot(w). Ook diende hem 't krygsgeluk in den beginne; schoon het, daarna, niet aan zyne verwagting beantwoord heeft. De vyandlyke Veldheer dan, zyne magt,Ga naar margenoot+ met de nieuwe Spaansche troepen en eenig versch geworven volk in Engeland en Duitschland, versterkt hebbende, zendt, in Hooimaand, terwyl de twee Legers nog in Vlaanderen lagen, den Graaf van Bucquoi, met eenen genoegzaamen hoop volks, by Keulen, over den Ryn, alwaar hy, KeizerswaardGa naar margenoot+ ingenomen hebbende, ter wederzyde van den stroom, eene schans opwerpt, om zig van den overtogt te verzekeren. Maurits, hiervan tyding bekomen hebbende, oordeelde gereedelyk, dat de | |
[pagina 188]
| |
vyand, voorhebbende eenen togt over den Ryn te doen, Rynberk niet agter de rug zou laaten. Des vaardigt hy 'zynen Broeder, Graaf Henrik Fredrik, en Graaf Ernst van Nassau, met vierduizend Knegten enGa naar margenoot+ tweeduizend Ruiter, derwaards af: die Ryenberk, terstond, met uitgestrekte buitenwerken, doen westerken. De Friesche en Overysselsche Steden, bedugt voor den naderenden vyand, hielden ernstig aan om onderstand van volk en krygsbehoeften. Ook werden vyf vendelen knegten naar Lingen gezonden. Spinola, Graaf Fredrik van den Berge, met zesduizend knegten en vyfhonderd paarden, in Vlaanderen laatende vervoegde zig, eerlang, in persoon,Ga naar margenoot+ by 't Leger onder Bucquoi, en besloot terstond tot het beleg van Lingen, de voornaamste vefling in deezen cord. Hy maakte te geene zwaarigheid, om Grol, Rynberk, en andere Steden van kleiner' naam agter de rug te laaren, alzo hyeenen tyd van 't jaar waarnam, waarin de gewassen nog op 't veld slonden, en hydaarenboven toevoer uit Westaalen te gemoet zag. Doch om zynen toeleg bedekt te houden, en Maurits te verserken in den waan, dar hy 't op Rynberk gemunt hadt; liet hy, te Keizerswaard, een Zomer-leger assteeken voorzesduizend man: en rukte zelf', met negenduizend knegten en tweeduizend paarden, in drie hoopen, naar Lingen. Op weg, hieldt hy eene slrenge krygstugt, zo datde onzydige nabuuren over geenen merkelyken overlast te klaagen hadden. Ook zondt hy | |
[pagina 189]
| |
Filips van Cr, Graaf van Zolre, aande naafle Duitsche Steden; om derzelver gunsl: te winnen, en doortogt zonder iemants benafileeling, en leevensmiddelen voor geld te verzoeken, Op den vierden dag na zynen optogt, kwam hy, over de stroomen de Roer en de Lippe, over de Steeddje OldenzeelGa naar margenoot+ in Overyssel, welk hy, op drie plaasen, zonder zyn volk te ontzien, deedt aanvallen en in eenen nagt overmeesterde, op den zevenden van OogstmaandGa naar voetnoot(x). DenGa naar margenoot+ volgenden dag, zondt hy de Ruitery vooruit om Lingen te, met het werdt, aan viet volkomen, versterkt was, werdt, aan vier oorden, benaderd. Nieq meer dan zeshonderd man lag'er binnen, onder bevel van Maarten Kobbe, een' oud' en bloohertig' overste, Negen dagen, hadt het beleg geduurd, en de Waalen waren nu tot onder een der Bolwerken genaderd toen Kobbe, Krygsraad belegd hebbende, elk geneigd vondt tot de overgave, die, nog op den zelfden dag, den agttiendenvan Oogftmaand, geschiedde. Prins. Maurits hadt, op 't gerugt van den togt des vyands over den Ryn, de bescherming van Vlaanderen den Heere van der Noot aanbevolen, en zig in alleryl, met vyfentwintig vendelen voetvolks, begeven naar Deventer, Hier ontving hynog tienvendels uit de bezettingen aan den Rynkant en agt vendels | |
[pagina 190]
| |
nieuw geworven' Engelschen. En hy stondt nu vaardig om't ontzet van Lingen te onderneemen, toen hem de tyding van 't overgaan der Stede gebragt werdt. Kobbe en andere Oversten zaten, om 't schielyk opgeeven van Lingen, eenen geruimen tyd, in hegtenis. Doch raakten, eindelyk, met verlies van hunne ampten, vryGa naar voetnoot(y). Spinola hieldt zig, na 't bemagtigen van Lingen, op, met het voltrekken der Vestingwerken aldaar, even of hy, voor een spoedig beleg, gevreesd hadt. Doch veelen merkten dit aan, als een' misslag, meenende, dat hy, den loop zyner overwinningen vervolgende, de naastevestingen, Koeverden en de Bourtange, ja zelfs Groningen en Embden, ligtelyk, zou hebben konnen bemagtigen. Zyn toeven te Lingen gaf Prinse Maurits overvloedige gelegenheid, om de omgelegen' Plaatsen, met bezetting en nieuwe werken, te sterkenGa naar voetnoot(z). |
|