Vaderlandsche historie. Deel 9
(1753)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina *5]
| |
OOSTENDE, na de overgave aan de Aartshertogen Albertus en Isabella, in 't jaar 1604.
Is. Tirion excudit. | |
[pagina 170]
| |
bemagtigen van Oosbende, welk, tot in 't vierde jaar belegerd geweest zynde, eindelyk, bezwek. Na van der Noot, waren 'er verscheiden' bevelhebbers geweest binnen de vesling, die 'er, voor 't meeste gedeelte, hun leeven gelaaten hadden. In Zomermaand deezes jaars, was het gebied over de bezetting opgedraagen aan Daniel de Hertaing, Heere van Marquette. Eene zwaare brug, op koperen wielen, van welke het één gedeelte, sarnengesteld van dikke kabels, geschikt was, om nedergelaaten te werden over zekere halve maan, die in her water de Geule lag, was nu reddeloos geschooten, door de belegerden; wanneer de belegeraars, de Stad van de westzyde aanvallende, het eene werk, na het andere, innamen. Ook hieldt men, ter wederzyde aan, met her delven van mynen tegen elkanderen, en raakte, somtyds, onverhoeds, handgemeen, onder de aarde. Eindelyk, bestormden de Hoogduitschen het bolwerk, den Zandhil genaamd, en bemagtigden 't, met merkelyk verlies. Vanhier, baandenze zig eenen weg onder de aarde, naar de oude Stad. De belegerden hadden, midlerwyl, naar maate dat zy van hunne buitenwerken beroofd werden, nieuwe werken, binnenwaards, opgeworpen, en, laatstelyk, een om de oude Stad, welk zy niew Troje noemden, als hadden zy rekening gemaakt, om, door middel van het zelve, 't beleg der Stad, gelyk dat van Troje, tien jaaren te doen duuren. Doch dit nieuwe werk was te los; en werdt, met hoog water, merkelyk be- | |
[pagina 171]
| |
schadigd. In deezen stand der dingen, beslooten de Vereenigde Staaten en Prins Maurits tot her opgeeven der Stad; die hun, zo lang zy van zo veele schanfen omringd bleef, van geenen dienst zyn kon, en die zy, niet dan met zwaare kosten, nog eenigen korten tyd, zagen te houden. 't Beleg op te slaan hielden zy ondoenlyk, alzo hun, derwaards willende, Damme en Blankenburg in den weg leggen zouden: behalve dat het vyandlyk Leger vast begraaven lag, en gehertigd was ten stryde. Marquette kreeg dan last, om zig, ten eerlykste, te verdraagen met den vyand: gelyk, op den tweeden van Herfstmaand, geschiedde. Hy bedong den vryen uittogt voor zig en de bezetting, met hun geweer en vier slukken geschuts. De mecste andere stukken waren, te vooren reeds, weggescheept. De knegten, die, ten getale van drieduizend, naar Sluis trokken, werden, door den Prins, niet als verwonnelingen, maar als overwinnaars, ontvangen, Albertus en Izabelle kwamen, eerlang, binnen de Stad, die de Aartshertog rekende vyftigduizend man gekost te hebben. Zy vonden dezelve, grootendeels, te bestaan, uit een ledig erf; aan den eenen kant, beworpen met heuvelen en zandhoopen, aan den anderen, uitgehoold tot hellende en kromme kuilen, en overblyfsels van werken, zo verward en wanschiklyk, dar men, naauwlyks, zien kon, welken tot beschadiging, en welken tot verdediging der Stad gediend hadden. De huizen der oude Stad alleen stonden nog | |
[pagina 172]
| |
overeinde. De ingezetenen, die 't overgaan der Stad hadden afgewagt, begaven zig allen naar Sluis, en daar verliep een geruime tyd, eer eenigen zig in Oostende wilden nederzetten. 't Verlies der, Staatschen, in de langduurige verdediging deezer veslinge, wordt op nog meer dan vyftigduizend man gerekendGa naar voetnoot(z). |
|